ECLI:NL:GHDHA:2025:2382

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
BK-24/127
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens ontbreken recente schriftelijke machtiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak voor het kalenderjaar 2022, waarbij de waarde op € 385.000 is vastgesteld. De belanghebbende, vertegenwoordigd door [Y], heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking en aanslag, maar de Rechtbank Den Haag heeft het beroep ongegrond verklaard.

Bij het indienen van het hoger beroep heeft [Y] een machtiging overgelegd die dateert van 18 maart 2022. Het Hof heeft echter gerede twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] geuit, gezien het tijdsverloop en eerdere uitspraken waarin soortgelijke situaties zijn behandeld. Het Hof heeft [Y] verzocht om een recente machtiging en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de volmachtgever, maar [Y] heeft hieraan geen gehoor gegeven.

Het Hof heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat [Y] niet deugdelijk gemachtigd was om namens de belanghebbende op te treden. De uitspraak van het Hof benadrukt het belang van een recente schriftelijke machtiging voor gemachtigden die geen advocaat zijn, om de vertegenwoordigingsbevoegdheid te waarborgen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er zijn geen proceskosten toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/127

uitspraak van 4 november 2025

in het geding tussen:
[Y], als beweerdelijk gemachtigde van
[X]te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: G. Gieben)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van [Y] dan wel belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 22 december 2023, nummer SGR 22/6820.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 385.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2022 opgelegde aanslag onroerende-zaakbelastingen van die gemeente (de aanslag).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het tegen de beschikking en aanslag gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4
[Y] dan wel belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 138. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Hierin heeft de Heffingsambtenaar toestemming gegeven de zaak zonder mondelinge behandeling af te doen. Bij bericht van 13 november 2024 aan de beweerdelijk gemachtigde van belanghebbende heeft het Hof aangekondigd de zaak te willen afdoen zonder mondelinge behandeling en verzocht om, als de beweerdelijk gemachtigde van belanghebbende toch gebruik wil maken van het recht ter zitting te worden gehoord, dat binnen twee weken na de dagtekening van voormeld bericht te laten weten. Aangezien de beweerdelijk gemachtigde van belanghebbende niets heeft laten horen binnen de gestelde termijn, heeft geen mondelinge behandeling plaatsgehad. Het onderzoek is op 21 oktober 2025 gesloten.
1.5.
Bij brief van 28 maart 2025 is aan [Y] verzocht om een machtiging die niet ouder is dan zes maanden teruggerekend vanaf de datum van indiening van het hogerberoepschrift en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de persoon die de machtiging heeft ondertekend uiterlijk binnen vier weken na dagtekening van voornoemde brief te verstrekken. In de brief is vermeld dat in het geval niet (tijdig) aan het verzoek tegemoet gekomen wordt, het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard kan worden.
1.6.
Bij nader stuk van 22 april 2025 heeft [Y] verzocht om aanhouding van de zaak in afwachting van een arrest van de Hoge Raad. Het Hof heeft bij bericht van 23 maart 2025 het verzoek van [Y] om de zaak aan te houden afgewezen.

Feiten

2.1.
[Y] heeft bij het hogerberoepschrift een machtiging gevoegd. De machtiging is op 18 maart 2022 (elektronisch) ondertekend door belanghebbende en vermeldt, voor zover van belang, het volgende:

“Volmacht

Ondergetekende:
(Bedrijfs)naam: [naam belanghebbende]
Naam *: [naam belanghebbende]
Adres: [adres belanghebbende]
E-mail: [e-mailadres]
Telefoon: [telefoonnummer]
* Belangrijk: Zorg ervoor dat de naam overeenkomt met en wordt ondertekend door de persoon die staat vermeld op het aanslagbiljet

Verleent hierbij volmacht aan:

De heer [naam] van [Y] en iedere (huidige en toekomstige) medewerker van [Y] , kantoorhoudende te [adres], om hem of haar te vertegenwoordigen in alle zaken betreffende de aanslag lokale belastingen en de daarop vermelde WOZ-beschikking(-en)

Deze volmacht houdt in hoofdzaak in:

- Het indienen en desgewenst intrekken van bezwaar, (hoger) beroep of cassatie en het nemen van besluiten in deze procedures
- Het indienen van een verzoek tot het uitkeren van proceskostenvergoeding aan [Y]
- Het bijwonen van uw (hoor)zitting en daarbij namens u het woord voeren
- Het in gebreke stellen van bestuursorganen en de eventuele dwangsom verbeuren
- Het in ontvangst nemen van besluiten, die in het kader van de procedure kunnen worden genomen
- Het indienen van een verzoek tot controle van eerder opgelegde WOZ-beschikkingen en daarmee samenhangende lokale heffingen
- Al datgene te doen wat gevolmachtigde nuttig of noodzakelijk acht voor volmachtgever
Dit alles met het recht van substitutie, wat wil zeggen dat onder meer samenwerkingspartners van [Y] ook namens volmachtgever op mogen treden.
(…)
Aldus ondertekend te:
Plaats: [woonplaats]
Datum: 18-03-2022
Handtekening: [handtekening belanghebbende]”
2.2.
Bij brief van 27 januari 2025 van het Hof is [Y] het volgende bericht:
“(…) Naar aanleiding van eerdere correspondentie tussen [Y] (inclusief [naam] ) en het gerechtshof Den Haag (Hof) in een aantal recente WOZ-zaken deel ik u het volgende mee.
In een aantal recente dossiers heeft het Hof [Y] gevraagd een nieuwe, recente volmacht over te leggen. [Y] heeft het Hof bericht dat [Y] – ondanks het uitdrukkelijke verzoek daartoe van het Hof – geen nieuwe, recente volmacht zal overleggen.
In uw brieven waarin u het Hof meldt geen nieuwe volmacht over te zullen leggen, merkt u op dat het Hof niet concreet maakt waarom ineens een nieuwe volmacht wordt gevraagd en dat het voor u onduidelijk is op grond waarvan de oude volmacht niet voldoende is. In deze brief leg ik uit waarom het Hof heeft besloten om voortaan in alle zaken die [Y] aan het Hof voorlegt of waarin [Y] zich als gemachtigde stelt in een hoger beroep dat is ingesteld door de wederpartij een recente volmacht (niet ouder dan zes maanden) op te vragen:
Voorbeelden uit de jurisprudentie:
o de uitspraak van 18 juni 2024 van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2024:1648), waarin het gerechtshof heeft geoordeeld dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] als gemachtigde ten tijde van het instellen van het hoger beroep niet meer bestond;
o de uitspraak van 24 september 2024 van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2024:2670), waarin het gerechtshof als uitgangspunt heeft genomen dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] ten tijde van het instellen van het hoger beroep niet (langer) bestond hetgeen het gerechtshof Amsterdam ertoe heeft gebracht het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren;
o de uitspraken van 26 september 2024 van het Hof (ECLI:NL:GHDHA:2024:1915, ECLI:NL:GHDHA:2024:1916 en ECLI:NL:GHDHA:2024:1917), waaruit volgt (eerstgenoemde uitspraak) dat [Y] – ondanks het ontbreken en niet overleggen van een recente machtiging – zich ten onrechte als gemachtigde heeft gesteld in hoger beroep, waarop het Hof heeft geoordeeld dat [Y] geen gemachtigde is en (laatstgenoemde twee uitspraken) dat het Hof [Y] heeft verzocht een op naam van [Y] gestelde machtiging in te dienen (niet ouder dan 3 maanden) en – omdat [Y] niet aan dit verzoek heeft voldaan – [Y] niet als gemachtigde heeft aangemerkt in deze hoger beroepen;
o de uitspraken van 10 oktober 2024 van het Hof (ECLI:NL:GHDHA:2024:1985 tot en met ECLI:NL:GHDHA:2024:1989) waarin de door [Y] ingestelde hoger beroepen niet-ontvankelijk zijn verklaard na de weigering om een recente volmacht over te leggen ter vervanging van een oude, doorlopende en in algemene bewoordingen opgestelde volmacht;
o het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1441) waarin de Hoge Raad het cassatieberoep dat door [Y] was ingesteld, niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het niet overleggen van een recente machtiging of verklaring van instemming.
U heeft in de hoger beroepen waarin het Hof op 10 oktober 2024 uitspraak heeft gedaan, gemeld dat de belanghebbende op de hoogte is (gebracht) van het ingestelde hoger beroep. Blijkens die uitspraken is niet gebleken dat dit daadwerkelijk is gebeurd; u heeft uw stelling niet dan wel niet overtuigend onderbouwd. Hierdoor valt naar het oordeel van het Hof – mede gelet op het voorgaande – niet uit te sluiten dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid door herroeping van de volmacht door de belanghebbende is geëindigd.
Voorts wijs ik u op de volgende omstandigheden. Het Hof ontvangt steeds meer zaken waarin de WOZ-waarde niet meer wordt bestreden en de belanghebbende geen enkel belang meer heeft om door te procederen. Het Hof twijfelt aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] ten tijde van het instellen van het hoger beroep, omdat enerzijds de vraag rijst of het doel waarvoor de oude volmacht is verleend (verlaging van de WOZ-waarde) nog wordt gediend, gelet op het beperkte geschil in hoger beroep, en anderzijds niet valt uit te sluiten dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid door herroeping van de volmacht door de belanghebbende is geëindigd.
Tot slot wijs ik u erop dat het niet vermelden (in de volmacht) van het nummer of het kenmerk van de beschikking en/of aanslag waarvoor [Y] gemachtigd is tot problemen kan leiden, bijvoorbeeld in geval van een intrekking van het hoger beroep dan wel (het sluiten van) compromissen voor, tijdens of na zitting. Ook hierdoor kan bij het Hof twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] ten tijde van het instellen van het hoger beroep ontstaan. Het Hof wil voorkomen dat meerdere gemachtigden over hetzelfde besluit procederen of dat de belanghebbende door de wederpartij met de gevolgen wordt geconfronteerd van een handeling van [Y] , waarvan de belanghebbende niet op de hoogte is.
Het Hof zal voortaan in alle hoger beroepen die u instelt of in hoger beroepen waarin u zich namens de verwerende partij meldt, een recente volmacht (niet ouder dan zes maanden voor de datum van instellen van het hoger beroep) en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de volmachtgever opvragen. Dit geldt ook voor alle aanhangige zaken. Als het Hof op de in het desbetreffende verzoek genoemde uiterste datum geen recente volmacht heeft ontvangen, kan dat ertoe leiden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard of dat u wordt geweigerd als gemachtigde in een hoger beroep dat door de wederpartij is ingesteld.”
2.3.
Op 8 april 2025 heeft het Hof het volgende bericht aan [Y] gestuurd:
“Naar aanleiding van de brief van het gerechtshof van 27 januari 2025, waarvan u een kopie bijgevoegd aantreft, verzoek ik u de volgende stukken te verstrekken:
- een op uw naam gestelde machtiging, die niet ouder is dan 6 maanden teruggerekend vanaf de datum van indiening van het hogerberoepschrift;
- een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de persoon die de machtiging heeft ondertekend.
Ik geef u de gelegenheid om uiterlijk op 7 mei 2025 aan het verzoek te voldoen.
Als u van deze gelegenheid geen gebruik maakt, kan het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit betekent dat het gerechtshof het hoger beroep niet (inhoudelijk) in behandeling neemt.”
2.4.
[Y] heeft geen recente volmacht en kopie van een geldig identiteitsbewijs van belanghebbende overgelegd.
2.5.
[Y] heeft bij bericht van 22 april 2025 verzendbewijzen van e-mailcorrespondentie met, onder anderen, belanghebbende over de onderhavige procedure overgelegd.

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

3.1.
Het Hof beoordeelt allereerst ambtshalve of het door [Y] (beweerdelijk namens belanghebbende) ingestelde hoger beroep ontvankelijk is. Specifiek is aan de orde de vraag of (een medewerker van) [Y] deugdelijk gemachtigd is om namens belanghebbende hoger beroep in te stellen.
3.2.
Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, is vervolgens in geschil of de Heffingsambtenaar zijn toezendplicht heeft geschonden en of de waarde van de woning op een te hoog bedrag is vastgesteld.

Beoordeling van de ontvankelijkheid in hoger beroep

4.1.
Op grond van artikel 8:24, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechter een schriftelijke machtiging verlangen van een gemachtigde die geen advocaat is, om na te gaan of degene die zich als gemachtigde namens een belanghebbende aandient daartoe (nog) werkelijk bevoegd is.
4.2.
Als reeds een machtiging is overgelegd, maar aanleiding bestaat om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid ten tijde van het instellen van het (hoger) beroep, kan op die grond een nieuwe machtiging worden verlangd (vgl. Hoge Raad 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:840).
4.3.
[Y] heeft bij het hogerberoepschrift van 7 februari 2024 een schriftelijke machtiging gevoegd, gedateerd 18 maart 2022. Gelet op het tijdsverloop tussen het moment waarop belanghebbende de machtiging heeft verleend en het moment waarop [Y] het rechtsmiddel van hoger beroep heeft aangewend, en de omstandigheden zoals nader uiteengezet in de brief van 27 januari 2025 (zie 2.2) is [Y] bij bericht van 8 april 2025 verzocht om een op naam van belanghebbende gestelde machtiging te verstrekken, die niet ouder is dan zes maanden teruggerekend vanaf de datum van het hogerberoepschrift, en om een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de persoon die de machtiging heeft ondertekend te verstrekken.
4.4.
Gelet op de onder 4.3 vermelde omstandigheden heeft het Hof gerede twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] in hoger beroep en acht zich daarom bevoegd om een recente machtiging te verlangen. Nu geen gevolg is gegeven aan het verzoek en [Y] is gewezen op het mogelijke gevolg van het niet verstrekken van een recente machtiging en een kopie van het paspoort of een ander geldig identiteitsbewijs van belanghebbende, namelijk niet-ontvankelijkheid, wordt aan het uitblijven van een recente machtiging en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van belanghebbende de gevolgtrekking verbonden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is (zie HR 28 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1558).
4.5.
Hetgeen [Y] hiertegen inbrengt leidt niet tot een ander oordeel. Op de verzendbewijzen die [Y] bij het nader stuk van 22 april 2025 heeft gevoegd, staat vermeld dat een e-mail naar een e-mailadres dat van belanghebbende zou zijn is gestuurd met als onderwerpregel dat hoger beroep bij “het gerechtshof” wordt ingesteld. Het Hof kan niet verifiëren of dat e-mailadres (nog) het e-mailadres van belanghebbende is. Als dat wel het geval zou zijn heeft [Y] niet inzichtelijk gemaakt of belanghebbende dit bericht daadwerkelijk heeft gelezen, en of en hoe belanghebbende hier vervolgens op heeft gereageerd. Met de extra mededeling over de lopende procedure die aan belanghebbende zou zijn gestuurd, wordt evenmin inzichtelijk gemaakt dat belanghebbende van de onderhavige procedure daadwerkelijk in kennis is gesteld. Deze mededeling is in algemene zin opgesteld en het is niet aannemelijk gemaakt dat deze ook naar belanghebbende is gezonden en door hem is gelezen, en evenmin is inzichtelijk gemaakt of en hoe daarop is gereageerd. Daarbij neemt het Hof nog in aanmerking dat, gelet op de omvang van het nader stuk, het veeleer voor de hand had gelegen dat [Y] de gevraagde recente volmacht bij belanghebbende had opgevraagd en in het geding had gebracht.
4.6.
Aangezien [Y] niet bevoegd was om namens belanghebbende hoger beroep in te stellen, is het door [Y] beweerdelijk namens belanghebbende ingestelde hoger beroep in deze procedure niet-ontvankelijk. Indien het hoger beroep geacht moet worden te zijn ingesteld door [Y] zelf, leidt dat ook tot een niet-ontvankelijk hoger beroep. [Y] kan immers geen hoger beroep voor zichzelf instellen, reeds omdat [Y] niet de bezwaar- en beroepsprocedure heeft doorlopen en omdat de aanslag niet aan haar is opgelegd en de beschikking niet tot haar is gericht (artikel 26a, lid 1, onderdeel a en c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in verbinding met artikel 30, lid 1, Wet WOZ en artikel 236, lid 1, van de Gemeentewet).
Slotsom
4.7.
Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.

Proceskosten

Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door R.A. Bosman, H.A.J. Kroon en C. Maas, in tegenwoordigheid van de griffier T. van Hout.
De griffier, de voorzitter,
T. van Hout R.A. Bosman

De beslissing is op 4 november 2025 in het openbaar uitgesproken.

Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie in stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (ziewww.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.