ECLI:NL:GHDHA:2025:633

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
BK-24/124
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens ontbreken recente machtiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De zaak betreft een geschil over de waardering van een onroerende zaak voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De Heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 228.000 voor het kalenderjaar 2022. De belanghebbende, vertegenwoordigd door [Y], heeft tegen deze beschikking bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de Heffingsambtenaar. Hierna heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. Vervolgens heeft [Y] hoger beroep ingesteld, maar het Hof heeft geconstateerd dat er gerede twijfel bestond over de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y]. Ondanks herhaaldelijke verzoeken van het Hof om een recente machtiging te overleggen, heeft [Y] dit nagelaten. Het Hof oordeelde dat het ontbreken van een recente machtiging leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van een actuele machtiging in procedures waarbij een gemachtigde optreedt voor een belanghebbende, vooral in het licht van eerdere jurisprudentie die soortgelijke situaties heeft behandeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/124

Uitspraak van 10 april 2025

in het geding tussen:

[Y] , te […] , als beweerdelijk gemachtigde van

[X], te [Z] , belanghebbende,
(vertegenwoordiger: G. Gieben),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de Heffingsambtenaar

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van [Y] dan wel belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 22 december 2023, nummer SGR 22/6797.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2021 van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning) voor het kalenderjaar 2022 op waardepeildatum 1 januari 2021 vastgesteld op € 228.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2022 opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen (de aanslag).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het tegen de beschikking en de aanslag gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
[Y] dan wel belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 138.
1.5.
De Heffingsambtenaar heeft op 30 augustus 2024 een nader stuk, aangeduid als verweerschrift, ingediend. Bij brieven van 31 januari 2025 en 13 februari 2025 is [Y] verzocht om een machtiging die niet ouder is dan zes maanden teruggerekend vanaf de datum van indiening van het hogerberoepschrift en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de persoon die de machtiging heeft ondertekend uiterlijk op de zitting te verstrekken. [Y] heeft bij brief van 11 februari 2025 verklaard niet tegemoet te zullen komen aan het verzoek om de opgevraagde stukken te verstrekken.
1.6.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 27 februari 2025. [Y] heeft op 27 februari 2025 een bericht in Mijn Rechtspraak geplaatst dat niemand zal verschijnen. Namens belanghebbende is niemand ter zitting verschenen. De Heffingsambtenaar is verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
[Y] heeft bij het hogerberoepschrift een machtiging gevoegd. De machtiging, die op naam staat van belanghebbende, is gedagtekend 24 februari 2022, is ondertekend door belanghebbende en behoort tot de gedingstukken. Dezelfde machtiging is ook overgelegd in bezwaar en beroep. De machtiging vermeldt, voor zover van belang, het volgende:

“Volmacht

Ondergetekende:

Naam *: [naam belanghebbende]
Adres: [adres belanghebbende]
Postcode: [postcode belanghebbende]
Telefoon: [telefoonnummer]
E-mail: [e-mailadres]
* Belangrijk: Zorg ervoor dat de naam overeenkomt met en wordt ondertekend door de persoon die staat vermeld op het aanslagbiljet

Verleent hierbij volmacht aan:

De heer [naam] van [Y] en iedere (huidige en toekomstige) medewerker van [Y] , kantoorhoudende te [adres], om hem of haar te vertegenwoordigen in alle zaken betreffende de aanslag lokale belastingen en de daarop vermelde WOZ-beschikking(-en)

Deze volmacht houdt in hoofdzaak in:

- Het indienen en desgewenst intrekken van bezwaar, (hoger) beroep of cassatie en het nemen van besluiten in deze procedures
- Het indienen van een verzoek tot het uitkeren van proceskostenvergoeding aan [Y]
- Het bijwonen van uw (hoor-)zitting en daarbij namens u het woord voeren
- Het in gebreke stellen van bestuursorganen en de eventuele dwangsom verbeuren
- Het in ontvangst nemen van besluiten, die in het kader van de procedure kunnen worden genomen
- Het indienen van een verzoek tot controle van eerder opgelegde WOZ-beschikkingen en daarmee samenhangende lokale heffingen
- Al datgene te doen wat gevolmachtigde nuttig of noodzakelijk acht voor volmachtgever
Dit alles met het recht van substitutie, wat wil zeggen dat onder meer samenwerkingspartners van [Y] ook namens volmachtgever op mogen treden.
(…)
Aldus ondertekend:
Naam: [naam belanghebbende]
Plaats: [woonplaats]
Datum: 24-02-2022
Handtekening*: (…)”
2.2.
Het Hof heeft [Y] bij brief van 27 januari 2025 het volgende bericht:
“(…) Naar aanleiding van eerdere correspondentie tussen [Y] (inclusief [naam] ) en het gerechtshof Den Haag (Hof) in een aantal recente WOZ-zaken deel ik u het volgende mee.
In een aantal recente dossiers heeft het Hof [Y] gevraagd een nieuwe, recente volmacht over te leggen. [Y] heeft het Hof bericht dat [Y] – ondanks het uitdrukkelijke verzoek daartoe van het Hof – geen nieuwe, recente volmacht zal overleggen.
In uw brieven waarin u het Hof meldt geen nieuwe volmacht over te zullen leggen, merkt u op dat het Hof niet concreet maakt waarom ineens een nieuwe volmacht wordt gevraagd en dat het voor u onduidelijk is op grond waarvan de oude volmacht niet voldoende is. In deze brief leg ik uit waarom het Hof heeft besloten om voortaan in alle zaken die [Y] aan het Hof voorlegt of waarin [Y] zich als gemachtigde stelt in een hoger beroep dat is ingesteld door de wederpartij een recente volmacht (niet ouder dan zes maanden) op te vragen:
Voorbeelden uit de jurisprudentie:
o de uitspraak van 18 juni 2024 van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2024:1648), waarin het gerechtshof heeft geoordeeld dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] als gemachtigde ten tijde van het instellen van het hoger beroep niet meer bestond;
o de uitspraak van 24 september 2024 van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2024:2670), waarin het gerechtshof als uitgangspunt heeft genomen dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] ten tijde van het instellen van het hoger beroep niet (langer) bestond hetgeen het gerechtshof Amsterdam ertoe heeft gebracht het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren;
o de uitspraken van 26 september 2024 van het Hof (ECLI:NL:GHDHA:2024:1915, ECLI:NL:GHDHA:2024:1916 en ECLI:NL:GHDHA:2024:1917), waaruit volgt (eerstgenoemde uitspraak) dat [Y] – ondanks het ontbreken en niet overleggen van een recente machtiging – zich ten onrechte als gemachtigde heeft gesteld in hoger beroep, waarop het Hof heeft geoordeeld dat [Y] geen gemachtigde is en (laatstgenoemde twee uitspraken) dat het Hof [Y] heeft verzocht een op naam van [Y] gestelde machtiging in te dienen (niet ouder dan 3 maanden) en – omdat [Y] niet aan dit verzoek heeft voldaan – [Y] niet als gemachtigde heeft aangemerkt in deze hoger beroepen;
o de uitspraken van 10 oktober 2024 van het Hof (ECLI:NL:GHDHA:2024:1985 tot en met ECLI:NL:GHDHA:2024:1989) waarin de door [Y] ingestelde hoger beroepen niet-ontvankelijk zijn verklaard na de weigering om een recente volmacht over te leggen ter vervanging van een oude, doorlopende en in algemene bewoordingen opgestelde volmacht;
o het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1441) waarin de Hoge Raad het cassatieberoep dat door [Y] was ingesteld, niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het niet overleggen van een recente machtiging of verklaring van instemming.
U heeft in de hoger beroepen waarin het Hof op 10 oktober 2024 uitspraak heeft gedaan, gemeld dat de belanghebbende op de hoogte is (gebracht) van het ingestelde hoger beroep. Blijkens die uitspraken is niet gebleken dat dit daadwerkelijk is gebeurd; u heeft uw stelling niet dan wel niet overtuigend onderbouwd. Hierdoor valt naar het oordeel van het Hof – mede gelet op het voorgaande – niet uit te sluiten dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid door herroeping van de volmacht door de belanghebbende is geëindigd.
Voorts wijs ik u op de volgende omstandigheden. Het Hof ontvangt steeds meer zaken waarin de WOZ-waarde niet meer wordt bestreden en de belanghebbende geen enkel belang meer heeft om door te procederen. Het Hof twijfelt aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] ten tijde van het instellen van het hoger beroep, omdat enerzijds de vraag rijst of het doel waarvoor de oude volmacht is verleend (verlaging van de WOZ-waarde) nog wordt gediend, gelet op het beperkte geschil in hoger beroep, en anderzijds niet valt uit te sluiten dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid door herroeping van de volmacht door de belanghebbende is geëindigd.
Tot slot wijs ik u erop dat het niet vermelden (in de volmacht) van het nummer of het kenmerk van de beschikking en/of aanslag waarvoor [Y] gemachtigd is tot problemen kan leiden, bijvoorbeeld in geval van een intrekking van het hoger beroep dan wel (het sluiten van) compromissen voor, tijdens of na zitting. Ook hierdoor kan bij het Hof twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] ten tijde van het instellen van het hoger beroep ontstaan. Het Hof wil voorkomen dat meerdere gemachtigden over hetzelfde besluit procederen of dat de belanghebbende door de wederpartij met de gevolgen wordt geconfronteerd van een handeling van [Y] , waarvan de belanghebbende niet op de hoogte is.
Het Hof zal voortaan in alle hoger beroepen die u instelt of in hoger beroepen waarin u zich namens de verwerende partij meldt, een recente volmacht (niet ouder dan zes maanden voor de datum van instellen van het hoger beroep) en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de volmachtgever opvragen. Dit geldt ook voor alle aanhangige zaken. Als het Hof op de in het desbetreffende verzoek genoemde uiterste datum geen recente volmacht heeft ontvangen, kan dat ertoe leiden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard of dat u wordt geweigerd als gemachtigde in een hoger beroep dat door de wederpartij is ingesteld. (…)”
2.3.
Op 31 januari 2025 heeft het Hof het volgende bericht aan [Y] gestuurd:
“Ik verzoek u naar aanleiding van de brief van het gerechtshof van 28 januari 2025 [lees: 27 januari 2025,
Hof] de volgende stukken te verstrekken:
- een op uw naam gestelde machtiging, die niet ouder is dan 6 maanden teruggerekend vanaf de datum van indiening van het hogerberoepschrift;
- een kopie van een geldig ID-bewijs van de persoon die de machtiging heeft ondertekend.
Ik geef u de mogelijkheid het verzuim uiterlijk op de zitting te herstellen. Als u van deze mogelijkheid geen gebruik maakt, kan het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit betekent dat het gerechtshof het hoger beroep niet (inhoudelijk) in behandeling neemt.”
2.4.
Op 11 februari 2025 heeft [Y] een brief aan het Hof verstuurd waarin, onder meer, het volgende is vermeld:
“Op 31 januari 2025 ontving ik u van u schrijven met betrekking tot verschillende WOZ-procedures, waarin u mij verzoekt om een op naam gestelde machtiging, die niet ouder
is dan 6 maanden teruggerekend vanaf de datum van indiening van het hoger
beroepschrift en een kopie van een geldig ID-bewijs van de persoon die de machtiging
heeft ondertekend te verstrekken.
Middels dit schrijven laat ik u weten dat ik niet tegemoet zal komen aan uw verzoek. De door mij overgelegde machtiging volstaat. Er zijn door mij al talloze (hoger)beroepsprocedures gevoerd met inhoudelijk dezelfde machtiging. De door mij overgelegde machtiging betreft een doorlopende volmacht zoals bedoeld in artikel 3:72 BW. Er heeft zich geen in dat artikel genoemde situatie voorgedaan waardoor de volmacht geëindigd zou worden.
U maakt in dit geval niet concreet waarom u ineens dit verzoek doet. Enkel heeft u aangegeven:
‘ Ik verzoek u naar aanleiding van de brief van het gerechtshof van 28
januari 2025 de volgende stukken te verstrekken:
- een op uw naam gestelde machtiging, die niet ouder is dan 6 maanden teruggerekend
vanaf de datum van indiening van het hogerberoepschrift;
- een kopie van een geldig ID-bewijs van de persoon die de machtiging heeft
ondertekend.
Ik geef u de mogelijkheid het verzuim uiterlijk op de zitting te herstellen. Als u van deze
mogelijkheid geen gebruik maakt, kan het hoger beroep niet-ontvankelijk worden
verklaard. Dit betekent dat het gerechtshof het hoger beroep niet (inhoudelijk) in
behandeling neemt.’
Voor dit verzoek is geen enkele rechtsgrond aan te wijzen. Het betreft slechts een vage,
niet onderbouwde omschrijving. Het is voor mij onduidelijk op grond waarvan de oude
machtiging volgens u niet voldoende is. Bovendien is het volkomen onduidelijk waarom
uw gerechtshof een kopie van een geldig ID-bewijs van de belanghebbende verlangt.
Belanghebbende heeft een machtiging ondertekend, waarmee zijn/haar instemming
van vertegenwoordiging vastligt. Ik blijf van mening dat de door mij reeds overgelegde
machtiging volstaat en dat u niet kunt verlangen in elke procedure een kopie van een
geldig ID-bewijs van belanghebbende te verstrekken.
Zolang de machtiging niet is ingetrokken of uit enig ander bericht blijkt dat ik niet
langer namens belanghebbende mag handelen, mag ik als rechtsgeldige gemachtigde
ervan uitgaan dat ik bevoegd ben.
Op grond van de in art. 3:61, tweede lid, BW neergelegde vertrouwensbescherming bij
volmacht kan de volmachtgever de wederpartij, indien zij op grond van een verklaring
of gedraging van de gevolmachtigde heeft aangenomen en onder de gegeven
omstandigheden redelijkerwijs mocht aannemen dat een toereikende volmacht was
verleend, de onjuistheid van haar veronderstelling niet tegenwerpen. Mijns inziens kan
uw hof dit ook niet doen.
In deze specifieke zaken heb ik nimmer een verklaring ontvangen van belanghebbende, zoals bedoeld in artikel 3:37 BW, waaruit zou blijken dat de machtiging is ingetrokken. Ik zie dan ook geen reden om te twijfelen aan de geldigheid van de machtiging, en mijns inziens heeft uw hof daar evenmin aanleiding toe.
Daarnaast blijkt uit artikel 2:1 en 8:24 Awb dat de wetgever grote waarde hecht aan het
beginsel dat een belanghebbende zich in het verkeer met bestuursorganen en in gerechtelijke procedures desgewenst kan laten bijstaan door een persoon van zijn keuze. Door een procedure zonder redelijke aanleiding niet-ontvankelijk te verklaren, wordt belanghebbende zijn recht op rechtsbescherming ontnomen. De overeenkomst tussen mij en belanghebbende impliceert een volmacht. Dit betekent dat de bevoegdheid van de gevolmachtigde om namens de volmachtgever (de partij die zich laat bijstaan of vertegenwoordigen) bepaald rechtshandelingen – zoals formele proceshandelingen – te verrichten, een integraal onderdeel vormt van de overeenkomst. De werking van een machtiging eindigt slechts door overlijden,
ondercuratelestelling of intrekking. Artikel 3:37 BW bevat een limitatieve opsomming van beëindigingsgronden; tijdsverloop is daar geen van.
Ter ondersteuning van dit standpunt verwijs ik naar ECLI:NL:HR:2013:840 en
ECLI:NL:HR:2014:446, waarin is geoordeeld dat een rechtbank geen nieuwe machtiging
mag verlangen indien er geen aanwijzingen zijn dat zich tussen het verlenen van de machtiging en het instellen van het beroep een omstandigheid als bedoeld in artikel 3:72 BW heeft voorgedaan, waardoor de vertegenwoordigingsbevoegdheid zou zijn geëindigd. De rechtbank kon daarom in redelijkheid geen aanleiding vinden om eraan te twijfelen dat deze bevoegdheid ten tijde van het instellen van de beroepen nog bestond en had op die grond geen nieuwe schriftelijke machtiging mogen verlangen. De beroepen zijn dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van aanvullend bewijs van de bevoegdheid van de gemachtigde.
Ik ben bereid u te laten zien dat wij wel degelijk elke belanghebbende op de hoogte brengen van het instellen van hoger beroep. Bijgaand treft u het bericht aan dat naar belanghebbende is verzonden waaruit blijkt dat hij op de hoogte is gebracht van de hoger beroepsprocedure. Belanghebbende heeft niet te kennen gegeven dat hij niet instemde met het instellen van het hoger beroep.
Graag hoor ik het spoedig mogelijk als u geen genoegen neemt met hetgeen nu wordt overgelegd. Indien u twijfels heeft bij de overgelegde machtiging dan verzoek ik u graag om kenbaar te maken wat er onjuist is aan de machtiging.”
2.5.
Bij voormelde brief van 11 februari 2025 heeft [Y] een bijlage gevoegd. De bijlage betreft een schermprint van een e-mailbericht van 1 november 2024 van [Y] aan belanghebbende en vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“(…) Voor belastingjaar 2022 hebben wij namens u een WOZ-beroepsprocedure gevoerd. Uw zaak is door ons voorgelegd aan het gerechtshof, omdat we het niet eens waren met de uitspraak van de rechtbank. Het kan nog enige tijd duren voordat het gerechtshof een definitieve beslissing neemt. We willen u graag op de hoogte stellen dat de procedure nog steeds loopt.
Net als tijdens de bezwaar- en beroepsprocedure heeft u altijd toegang tot uw persoonlijke digitale dossier, waar u de status van uw zaak kunt volgen. We doen ons uiterste best om u op de hoogte te houden via e-mail, maar vanwege de duur van het proces kan het gebeuren dat sommige berichten aan uw aandacht zijn ontsnapt. (…)”
2.6.
Op voornoemde brief van 11 februari 2025 heeft het Hof bij bericht van 13 februari 2025, voor zover van belang, het volgende geantwoord:
“(…) In uw brief geeft u aan dat u het niet eens met het verzoek van Gerechtshof Den Haag (het Hof), zoals verwoord in de brief van 31 januari 2025, om een volmacht (niet ouder dan zes maanden voor de datum van instellen van het hoger beroep) en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de volmachtgever te verstrekken. Voor een toelichting op de reden waarom het Hof u hierom verzoekt, verwijs ik u naar de brief van het Hof van 27 januari 2025, waarvan u een kopie bijgevoegd aantreft.
De door u verstrekte bijlage is onvoldoende om te kunnen concluderen dat u gemachtigd bent om namens belanghebbende in hoger beroep op te treden, omdat het berichten van uw organisatie aan belanghebbende zijn en geen reactie van belanghebbende bevat waaruit zijn instemming met het instellen van hoger beroep, en daarmee van uw vertegenwoordigingsbevoegdheid, blijkt.
Het Hof herhaalt derhalve zijn verzoek om een recente volmacht (niet ouder dan zes maanden voor de datum van instellen van het hoger beroep) en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de volmachtgever uiterlijk op de zitting van 25 februari te overleggen. Als u van deze mogelijkheid geen gebruik maakt, kan het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.”
2.7.
[Y] heeft geen recente volmacht en kopie van een geldig identiteitsbewijs van belanghebbende overgelegd.

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

3.1.
Het Hof beoordeelt allereerst ambtshalve of het door [Y] (beweerdelijk namens belanghebbende) ingestelde hoger beroep ontvankelijk is. Specifiek is aan de orde de vraag of (een medewerker van) [Y] deugdelijk gemachtigd is om namens belanghebbende hoger beroep in te stellen.
3.2.
Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, is in geschil of de Heffingsambtenaar de waarde van de woning te hoog heeft vastgesteld, of de uitspraak op bezwaar voldoende is gemotiveerd en of de Heffingsambtenaar een inbreuk heeft gemaakt op zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 40 Wet WOZ en artikel 7:4 Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling van het hoger beroep

4.1.1.
Op grond van artikel 8:24, lid 2, Awb kan de rechter een schriftelijke machtiging verlangen van een gemachtigde die geen advocaat is, om na te gaan of degene die zich als gemachtigde namens een belanghebbende aandient daartoe (nog) werkelijk bevoegd is.
4.1.2.
Als reeds een machtiging is overgelegd, maar aanleiding bestaat om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid ten tijde van het instellen van het (hoger) beroep, kan op die grond een nieuwe machtiging worden verlangd (vgl. HR 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:840, BNB 2013/244).
4.2.1.
[Y] heeft bij het hogerberoepschrift van 7 februari 2024 een machtiging gevoegd, gedateerd 24 februari 2022. De machtiging is ondertekend. In bezwaar en beroep is dezelfde machtiging overgelegd. Gelet op het tijdsverloop tussen het moment waarop belanghebbende de machtiging heeft verleend en het moment waarop [Y] het rechtsmiddel van hoger beroep heeft aangewend, dat het een doorlopende en in algemene termen geformuleerde volmacht betreft en de in de brief van 27 januari 2025 genoemde redenen, is [Y] bij brief van 31 januari 2025 en bij brief van 13 februari 2025 verzocht om een op naam van belanghebbende gestelde machtiging, die niet ouder is dan zes maanden teruggerekend vanaf de datum van het hogerberoepschrift, en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de persoon die de machtiging heeft ondertekend te verstrekken.
4.2.2.
[Y] stelt zich op het standpunt dat uit de al overgelegde machtiging volgt dat zij bevoegd is om belanghebbende in de onderhavige procedure te vertegenwoordigen. Daartoe voert zij aan dat door [Y] meerdere (hoger)beroepsprocedures zijn gevoerd met inhoudelijk dezelfde machtiging, dat zich geen omstandigheid heeft voorgedaan als bedoeld in artikel 3:72 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en in het bijzonder dat zij nooit een verklaring heeft ontvangen waaruit zou blijken dat de machtiging is ingetrokken. Voorts wijst [Y] op het in 2.5 genoemde e-mailbericht aan belanghebbende en op artikel 3:61, lid 2, BW dat het Hof volgens [Y] de mogelijkheid biedt op de volmacht te vertrouwen. Het Hof had daarom geen recente machtiging en een kopie van een identiteitsbewijs van belanghebbende mogen verlangen.
4.3.
Gelet op de onder 4.2.1 vermelde omstandigheden heeft het Hof gerede twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] in hoger beroep en acht zich daarom bevoegd om een recente machtiging te verlangen. Nu geen gevolg is gegeven aan het verzoek en [Y] is gewezen op het mogelijke gevolg van het niet verstrekken van een recente machtiging en een kopie van het paspoort of een ander geldig identiteitsbewijs van belanghebbende, namelijk niet-ontvankelijkheid, wordt aan het uitblijven van een recente machtiging en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van belanghebbende de gevolgtrekking verbonden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is (zie HR 28 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1558, BNB 2022/148).
4.4.
Bij het voorgaande wordt in aanmerking genomen dat een bestaande, doorlopende volmacht ingevolge artikel 3:72 BW weliswaar pas eindigt door herroeping door de volmachtgever, door de dood, de ondercuratelestelling, het faillissement van de volmachtgever of het ten aanzien van hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, maar dat een verleende, doorlopende volmacht op een van de in voormeld artikel bepaalde gronden beëindigd kan zijn zonder dat het Hof daarvan in kennis wordt gesteld. Aldus is het mogelijk dat een verleende bevoegdheid tot vertegenwoordiging op het moment van het aanwenden van een rechtsmiddel niet langer bestaat. Het periodieke karakter van de hier aan de orde zijnde waardebeschikking en aanslag lokale heffingen, in combinatie met de vaste datum van bekendmaking daarvan, de openbare raadpleegbaarheid van WOZ-waarden van woningen en de mogelijkheid om op basis van artikel 40 Wet WOZ gegevens op te vragen, vergroot de kans dat een natuurlijke persoon of rechtspersoon die door een algemene, doorlopende volmacht is gemachtigd, rechtsmiddelen kan aanwenden zonder dat de volmachtgevende belastingplichtige daarvan kennis draagt en instemt met het aanwenden van het rechtsmiddel. In de brief van 27 januari 2025 is een aantal van dergelijke gevallen waarbij [Y] betrokken was, genoemd.
4.5.
Hetgeen [Y] hiertegen inbrengt leidt niet tot een ander oordeel. De twijfel omtrent de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] in de onderhavige zaak wordt niet weggenomen doordat [Y] , zoals zij stelt, talloze (hoger)beroepsprocedures heeft gevoerd met inhoudelijk dezelfde machtiging. Wat telt is dat de omstandigheden van het onderhavige geval en de omstandigheden zoals geschetst in de brief van 27 januari 2025 de aanleiding zijn voor de twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid. [Y] stelt dat zij geen verklaring heeft ontvangen waaruit zou blijken dat de machtiging is ingetrokken. Dit is nu juist waarover bij het Hof twijfel is ontstaan. Met het overleggen van het e-mailbericht aan belanghebbende over het namens hem ingestelde hoger beroep (zie 2.5) wordt die twijfel niet weggenomen, omdat dit een eenzijdig bericht is waaruit niet kan worden afgeleid dat belanghebbende heeft ingestemd met de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] om namens hem hoger beroep in te stellen. Evenmin is uit dit e-mailbericht af te leiden dat de volmacht van 24 februari 2022 nog geldig is. De stelling van [Y] dat artikel 3:61, lid 2, BW het Hof de mogelijkheid biedt op de volmacht te vertrouwen, leidt evenmin tot een ander oordeel. Deze bepaling strekt immers ter bescherming van een derde voor het geval een volmachtgever zich erop zou beroepen dat de gevolmachtigde niet vertegenwoordigingsbevoegd is om rechtshandelingen namens hem te verrichten. Die bepaling belet het Hof niet om, ter voorkoming dat die situatie zich voordoet, een recente volmacht te vragen.
4.6.
Aangezien [Y] niet bevoegd was om namens belanghebbende hoger beroep in te stellen, is het door [Y] beweerdelijk namens belanghebbende ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk. Indien het hoger beroep geacht moet worden te zijn ingesteld door [Y] zelf, leidt dat ook tot een niet-ontvankelijk hoger beroep. [Y] kan immers geen hoger beroep voor zichzelf instellen, reeds omdat [Y] niet de bezwaar- en beroepsprocedure heeft doorlopen en omdat de aanslag niet aan haar is opgelegd en de beschikking niet tot haar is gericht (artikel 26a, lid 1, onderdelen a en c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in verbinding met artikel 30, lid 1, Wet WOZ en artikel 236, lid 1 van de Gemeentewet).
Slotsom
4.7.
Gelet op het voorgaande is het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Proceskosten

Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door C. Maas, L.D.M.A. Reijs en W. de Wit, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema.
De griffier, de voorzitter,
Y. Postema C. Maas
De beslissing is op 10 april 2025 in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.