In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende is opgelegd op 14 augustus 2017. De aanslag bedroeg € 61,40, bestaande uit € 1,40 parkeerbelasting en € 60 kosten voor naheffing. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar de Heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank Oost-Brabant, die het beroep gegrond verklaarde, maar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaarde. Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Het Hof oordeelde dat de Rechtbank het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. Het Hof concludeerde dat het bezwaar tijdig was ingediend, ondanks dat het via een ander e-mailadres was ingediend dan het bevoegde bestuursorgaan. Het Hof besloot de uitspraak van de Rechtbank te vernietigen en de zaak zelf af te doen, waarbij het de naheffingsaanslag bevestigde. Het Hof matigde de proceskostenvergoeding tot € 100 vanwege bijzondere omstandigheden, en oordeelde dat de Heffingsambtenaar geen dwangsom verschuldigd was, omdat de ingebrekestelling prematuur was.
De uitspraak van het Hof werd gedaan op 20 februari 2020, waarbij het Hof de Heffingsambtenaar gelastte het griffierecht van € 128 aan belanghebbende te vergoeden. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken in cassatie gaan tegen deze uitspraak.