ECLI:NL:GHSHE:2025:1852

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
23/1642 en 23/1643
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen onroerendezaakbelasting en reclamebelasting tijdens coronapandemie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslagen onroerendezaakbelasting (ozb) en reclamebelasting die aan de belanghebbende zijn opgelegd voor het jaar 2021. De belanghebbende, eigenaar van een kledingwinkel, betwistte de aanslagen op basis van de coronamaatregelen die van invloed waren op zijn bedrijfsvoering. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 265.000 en de aanslag ozb op € 731,40, terwijl de reclamebelasting € 283,40 bedroeg. De belanghebbende stelde dat hij ten onrechte als gebruiker van de onroerende zaak was aangemerkt, omdat de winkel tijdens de coronapandemie gedwongen gesloten was. Het hof oordeelde dat er sprake was van duurzaam gebruik van de onroerende zaak op de peildatum, ondanks de gedwongen sluiting. De belanghebbende had niet aannemelijk gemaakt dat de gemeentelijke gedragslijn voor ondersteuning in coronatijd van toepassing was op zijn situatie, waardoor de aanslagen niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel waren opgelegd. Het hof verklaarde het hoger beroep ongegrond en bevestigde de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 23/1642 en 23/1643
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
te [plaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda (hierna: de rechtbank) van 17 oktober 2023, nummers BRE 22/681 en 22/1289 in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Baarle-Nassau,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken een beschikking gegeven en daarbij de waarde van de onroerende zaak aan [adres] te [plaats] (hierna: de onroerende zaak) vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2020. Tevens is daarbij de aanslag onroerendezaakbelastingen eigenaar en gebruiker voor het kalenderjaar 2021 bekendgemaakt (hierna: de aanslag ozb).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft voor de onroerende zaak ook een aanslag reclamebelasting opgelegd voor het kalenderjaar 2021 (hierna: de aanslag reclamebelasting).
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze aanslagen bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep tegen de aanslag ozb is bij de rechtbank bekend onder nummer 22/681 en het beroep tegen de aanslag reclamebelasting onder nummer 22/1289. De rechtbank heeft de beroepen in één uitspraak met zaaknummers 22/681 en 22/1289 ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank in één hogerberoepschrift hoger beroep ingesteld bij het hof. Het hoger beroep tegen de aanslag ozb is bij het hof bekend onder nummer 23/1642 en het hoger beroep tegen de aanslag reclamebelasting onder nummer 23/1643. De heffingsambtenaar heeft in beide hoger beroepen één verweerschrift ingediend.
1.6.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.
1.7.
De zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en [naam 1] , zijn echtgenote, en namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
1.8.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak, een winkelruimte waarin een kledingwinkel wordt geëxploiteerd. De winkel wordt in de vorm van een vennootschap onder firma, genaamd [vof] , gedreven (hierna: de vof).
2.2.
De waarde van de onroerende zaak is door de heffingsambtenaar per waardepeildatum 1 januari 2020 vastgesteld op € 265.000 en de aanslag ozb (eigenaar en gebruiker) voor het jaar 2021 op in totaal € 731,40. Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag ozb gehandhaafd.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag reclamebelasting opgelegd van € 283,40. De aanslag is opgelegd voor een openbare aankondiging bij de onroerende zaak. Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag reclamebelasting gehandhaafd.
2.4.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld, dat is door de rechtbank ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
Is sprake van een onzorgvuldige en onrechtmatige besluitvorming?
Heeft de heffingsambtenaar terecht de aanslag ozb eigenaar en gebruiker 2021 opgelegd?
Heeft de heffingsambtenaar terecht de aanslag reclamebelasting 2021 opgelegd?
3.2.
Volgens belanghebbende zijn de aanslagen ten onrechte opgelegd omdat hij, verkort weergegeven, tijdens de coronapandemie ten onrechte is aangemerkt als gebruiker van de onroerende zaak. De heffingsambtenaar concludeert tot (kennelijk) ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4.Gronden

Vooraf en ambtshalve
4.1.
Belanghebbende heeft het hof verzocht om, bij wijze van uitzondering, ook de aanslagen ozb en reclamebelasting voor de kalenderjaren 2020 en 2022 bij dit geding te voegen. Belanghebbende heeft in dit verband gewezen op de lange voorgeschiedenis van deze procedure. Hij heeft in 2007 een aanvraag voor een bouwvergunning ingediend en daarvoor is een vrijstelling verleend, maar de vrijstelling is na lange bezwaar- en beroepsprocedures alsnog geweigerd. Belanghebbende heeft hierdoor schade geleden. Om het leed van de afgelopen 17 jaren te verzachten, had kwijtschelding of vermindering van de aanslagen ozb en reclamebelasting voor 2020 en 2022 moeten worden verleend, en is ten onrechte een bedrag van € 491,26 aan invorderingskosten voor de aanslag reclamebelasting 2020 in rekening gebracht, aldus belanghebbende.
4.2.
Het hof overweegt als volgt. Hoger beroep kan alleen worden ingesteld door de belanghebbende die bevoegd was beroep bij de rechtbank in te stellen. [1] In dit geval heeft belanghebbende ter zitting bij het hof erkend dat geen beroep is ingesteld tegen de aanslagen ozb en reclamebelasting voor de kalenderjaren 2020 en 2022 en dat de rechtbank geen uitspraak op beroep heeft gedaan. Het hof zal daarom met betrekking tot de aanslagen 2020 en 2022 het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren. [2] Dit betekent dat het in deze procedure alleen gaat over de aanslagen ozb en reclamebelasting voor het kalenderjaar 2021.
4.3.
De aanslagen voor het kalenderjaar 2021 zijn volgens belanghebbende ten onrechte gericht aan hem in persoon en niet aan hem en zijn echtgenote als vennoten van de vof. Het hof verwerpt dit standpunt. De onroerende zaak is eigendom van belanghebbende en wordt geëxploiteerd door de vof. De vennoten van de vof zijn belanghebbende en zijn echtgenote. De vennoten kunnen gezamenlijk worden aangeslagen, maar de aanslagen kunnen ook, zoals in dit geval, worden opgelegd aan één van de vennoten. [3]
Ten aanzien van het geschil
Onrechtmatige en onzorgvuldige besluitvorming
4.4.
Volgens belanghebbende zijn de aanslagen ozb en reclamebelasting en de (voorbereiding van de) beslissing op bezwaar onzorgvuldig en onrechtmatig tot stand gekomen. Het hof volgt belanghebbende hierin niet en overweegt daartoe als volgt.
Hoorplicht
4.5.
In de wet is bepaald dat een belanghebbende in geval van een aanslag ozb en reclamebelasting wordt gehoord op diens verzoek. [4] Het hof stelt vast dat belanghebbende in zijn bezwaarschriften tegen de aanslagen ozb en reclamebelasting niet heeft verzocht om te worden gehoord, en gesteld noch gebleken is dat hij dit tijdens de bezwaarprocedure op een andere manier heeft gevraagd. Anders dan belanghebbende betoogt, kan dan ook niet worden vastgesteld dat sprake is van een schending van de hoorplicht.
Ontvangstbevestiging
4.6.
Volgens belanghebbende had de heffingsambtenaar hem binnen één week na ontvangst van zijn bezwaarschrift tegen de aanslag ozb een formele ontvangstbevestiging moeten sturen, maar is dat niet gebeurd. Het hof overweegt dat in de wet weliswaar is bepaald dat de ontvangst van een bezwaarschrift schriftelijk moet worden bevestigd, maar een termijn van binnen één week na ontvangst blijkt daar niet uit. [5] Ook overigens is van die termijn niet gebleken.
Ondertekening, datum en motivering
4.7.
Alles wat belanghebbende verder nog naar voren heeft gebracht, waaronder begrepen de omstandigheid dat de uitspraken op bezwaar volgens hem niet zijn ondertekend door de heffingsambtenaar, in de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag reclamebelasting de datum van het bezwaarschrift niet juist is vermeld (6 december 2021 in plaats van 4 december 2021), de uitspraken op bezwaar niet tijdig zijn gedaan en de motivering gebrekkig is omdat niet is ingegaan op de uitsluiting en discriminatie, baat belanghebbende niet. Het hof overweegt daartoe als volgt.
4.8.
De heffingsambtenaar heeft gemotiveerd toegelicht dat de uitspraken op bezwaar door de heffingsambtenaar zijn ondertekend door (vermelding van de naam) [naam 2] , verwezen naar het Aanwijzingsbesluit Gemeente Baarle-Nassau waarin de medewerkers van Belastingen A Gemeenschappelijke Regeling ABG-organisatie zijn aangewezen als heffingsambtenaar, en verwezen naar het plaatsingsbesluit waarin [naam 2] is geplaatst in de functie medewerker Belastingen A van ABG-Gemeenten. Nu uit de uitspraken op bezwaar niet blijkt dat die door een ander zijn gedaan, moet ervan worden uitgegaan dat deze door de heffingsambtenaar zijn gedaan. [6]
4.9.
De heffingsambtenaar heeft - terecht - met betrekking tot de vermelde datum van het bezwaarschrift tegen de aanslag reclamebelasting toegelicht dat de ontvangstdatum bepalend is (6 december 2021 in plaats van 4 december 2021), gemotiveerd dat en waarom de uitspraken op bezwaar van 23 december 2021 (ozb) en 20 januari 2022 (reclamebelasting) tijdig zijn gedaan, namelijk vóór 31 december 2021 (ozb) en 24 januari 2022 (reclamebelasting), en uiteengezet dat de door belanghebbende bedoelde uitsluiting en discriminatie verband hielden met een procedure in 2010 en een mediationtraject over de bouwplannen, en dat dit niets van doen heeft met de aanslagen ozb en reclamebelasting.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van onrechtmatige en onzorgvuldige besluitvorming. Ook overigens is hiervan niet gebleken. Dit betekent dat het hof toekomt aan de overige gronden die belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd tegen de aanslagen ozb en reclamebelasting.
Aanslag ozb
WOZ-waarde
4.11.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2020 vastgesteld op € 265.000. Volgens belanghebbende is deze waarde te hoog geschat, omdat door de gedwongen sluiting in verband met corona geen handel werd gedreven. De waarde had moeten dalen en daarmee ook de aanslagen ozb en reclamebelasting, aldus belanghebbende. Aangezien op grond van artikel 220c Gemeentewet de heffingsmaatstaf voor de ozb de vastgestelde WOZ-waarde - van € 265.000 - betreft, behoeven de stellingen van belanghebbende met betrekking tot de waarde van de onroerende zaak geen (verdere) bespreking en beoordeling.
Eigenaar en gebruiker
4.12.
Belanghebbende heeft met betrekking tot de aanslagen ozb eigenaar en gebruiker, samengevat, aangevoerd dat hij tijdens de coronaperiode ten onrechte is aangemerkt als gebruiker en de aanslagen daarom ten onrechte, of tot een te hoog bedrag aan hem zijn opgelegd. De onroerende zaak is gelegen in Nederland en belanghebbende woont in België. Als de grens dicht was, dan kon hij niet naar de onroerende zaak en er geen gebruik van maken. Door belanghebbende geen pro rata kwijtschelding of vermindering te verlenen zijn de aanslagen ozb eigenaar en gebruiker ten onrechte opgelegd, aldus belanghebbende. Het hof volgt belanghebbende hierin niet.
4.13.
Voor binnen de gemeente gelegen onroerende zaken wordt een directe belasting geheven van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak, die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt gebruik of persoonlijk recht gebruikt (hierna: de gebruikersbelasting). [7]
4.14.
De Hoge Raad heeft met betrekking tot het gebruik overwogen en beslist: [8]

4.2.2 Onder gebruiken in de zin van deze wetsbepaling moet worden verstaan: het metterdaad bezigen van de onroerende zaak ter bevrediging van eigen behoeften. Een verhindering de onroerende zaak overeenkomstig zijn aard en inrichting te gebruiken, brengt niet zonder meer mee dat niet langer sprake is van gebruik in de hierboven bedoelde betekenis.3
4.2.3
Volgens artikel 220, letter a, van de Gemeentewet is de situatie aan het begin van het kalenderjaar (de peildatum) beslissend. Dat betekent echter niet dat kan worden volstaan met een momentopname. Bij beantwoording van de vraag of de onroerende zaak op de peildatum wordt gebruikt als hiervoor bedoeld in 4.2.2, geldt als maatstaf of sprake is van duurzaam gebruik. Dit brengt mee dat op de peildatum duurzaam gebruik redelijkerwijs te verwachten moet zijn. De omstandigheid dat het gebruik op de peildatum tijdelijk is onderbroken staat daarom niet eraan in de weg dat die zaak op dat moment wordt gebruikt in de zin van artikel 220, letter a, van de Gemeentewet.4 Zoals weergegeven in onderdeel 5.18 van de gemeenschappelijke bijlage bij de conclusie van de Advocaat-Generaal, is voor het vaststellen van gebruik op de peildatum dan ook niet noodzakelijk dat op die datum gebruikshandelingen plaatsvinden. Ook de omstandigheid dat de onroerende zaak door degene die haar ter beschikking heeft naar verwachting niet het gehele jaar zal worden gebruikt, staat niet in de weg aan de vaststelling van duurzaam gebruik op de peildatum. Dit geldt eveneens in geval van een tijdelijk verbod om de onroerende zaak te gebruiken.
3 Vgl. HR 5 september 1979, ECLI:NL:HR:1979:AX2715.
4 Vgl. HR 29 april 1981, ECLI:NL:HR:1981:AW9568.”
4.15.
Hoewel de kledingwinkel volgens belanghebbende vanaf half december 2020 tot eind april 2021 als gevolg van de coronamaatregelen gedwongen was gesloten, betekent dit niet dat geen sprake is van metterdaad bezigen van de onroerende zaak op de peildatum. De maatstaf is immers of op 1 januari 2021 sprake is van duurzaam gebruik en of op die datum dat duurzaam gebruik redelijkerwijs te verwachten is.
4.16.
Het hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende op 1 januari 2021 de onroerende zaak duurzaam in gebruik had en dat dit gebruik op die datum redelijkerwijs te verwachten was. De onroerende zaak was ingericht als kledingwinkel, heeft ook na de opening vanaf eind april 2021 als kledingwinkel gediend en is dat het hele jaar gebleven. Dat belanghebbende vanaf 1 januari 2021 tot de opening eind april 2021 geen gebruik heeft gemaakt van alternatieve gebruiksmogelijkheden, zoals een (beperkte) openstelling voor het afhalen van bestellingen, staat er niet aan in de weg dat sprake was van duurzaam gebruik op 1 januari 2021. De omstandigheid dat belanghebbende in België woont, hij volgens hem tijdens de lockdown de grens meestal niet over mocht en als dat wel was toegestaan alleen de post uit de brievenbus buiten ophaalde en keek of alles nog in orde was, maakt dit niet anders. Al zou sprake zijn geweest van een tijdelijk verbod om de grens over te gaan en belanghebbende als gevolg daarvan de onroerende zaak tijdelijk niet kon gebruiken, dan nog is sprake van redelijkerwijs te verwachten duurzaam gebruik.
Aanslag reclamebelasting
4.17.
In de wet is bepaald dat ter zake van openbare aankondigingen vanaf de openbare weg een reclamebelasting kan worden geheven. [9] Deze reclamebelasting is voorzien als algemene belasting en dat brengt mee dat een gemeente vrij is in de besteding van de opbrengst van die belasting aan activiteiten en voorzieningen binnen een bepaald gedeelte van haar grondgebied.
4.18.
Vast staat dat belanghebbende een openbare aankondiging, zichtbaar vanaf de openbare weg, aanwezig heeft (banieren met de bedrijfsnaam van zijn kledingwinkel). Dit betekent dat in beginsel reclamebelasting kan worden geheven. [10] Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen en beslist, kan belanghebbende niet worden gevolgd in zijn betoog dat hij ten onrechte is aangemerkt als gebruiker en daarom geen reclamebelasting is verschuldigd. Daarbij komt dat in de Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Baarle-Nassau is bepaald dat de reclamebelasting ook kan worden geheven ten behoeve van wie de openbare aankondiging wordt aangetroffen, in dit geval dus belanghebbende. [11]
4.19.
Belanghebbende heeft niet betwist dat de onroerende zaak is gelegen in het heffingsgebied en dat de opbrengst van de reclamebelasting wordt aangewend ten behoeve van het heffingsgebied, zodat aannemelijk is dat voor de beperking van het belastinggebied voor de reclamebelasting in 2021 een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat.
4.20.
De omstandigheid dat de reclame op de banieren volgens belanghebbende geen effect had omdat de kleidingwinkel tijdens de coronapandemie maandenlang gedwongen was gesloten (vanaf half december 2020 tot eind april 2021) en de banieren noodgedwongen moesten worden geplaatst omdat het bouwplan niet kon worden gerealiseerd en de kledingwinkel zich nog altijd op het achterste deel van het perceel, ongeveer 25 meter van de rooilijn bevindt, maakt het voorgaande niet anders.
Vermindering en/of kwijtschelding
4.21.
Volgens belanghebbende had de rechtbank de aan hem opgelegde aanslagen ozb en reclamebelasting moeten verminderen of kwijtschelden. De gemeente Baarle-Nassau heeft in de ‘Gedragslijn voor ondersteuning van inwoners, ondernemers en verenigingen als gevolg van corona’ (hierna: de gedragslijn) bepaald dat de marktgelden niet verschuldigd waren als geen gebruik kon worden gemaakt van de markt en dat de aanslagen precariobelasting werden verminderd met een bedrag naar rato van de periode dat geen gebruik kon worden gemaakt van het precariorecht. De aanslagen ozb en reclamebelasting zijn dan ook in strijd met het gelijkheidsbeginsel aan hem opgelegd en hadden om die reden moeten worden verminderd of kwijtgescholden, aldus belanghebbende. Het hof volgt hem hierin ook niet.
Kwijtschelding
4.22.
De heffingsambtenaar heeft bij de uitspraken op bezwaar van 21 december 2021 (ozb) en 20 januari 2022 (reclamebelasting) de verzoeken om kwijtschelding afgewezen. Tegen deze beslissingen staat administratief beroep open bij het college van burgemeester en wethouders op een beroepschrift met betrekking tot kwijtschelding. [12] Ter zake van een (afwijzende beslissing op administratief beroep tegen een) beslissing op een verzoek om kwijtschelding van belasting staat geen beroep open bij de bestuursrechter. Hiertegen kan uitsluitend een vordering bij de civiele rechter worden ingesteld. [13]
4.23.
Het hof zal zich daarom onbevoegd verklaren voor zover het hoger beroep betrekking heeft op het niet verlenen van (gedeeltelijke) kwijtschelding van de aanslagen.
Vermindering
4.24.
Nu niet is komen vast te staan dat de heffingsmaatstaf voor de aanslagen ozb en de reclamebelasting onjuist is vastgesteld, is geen aanleiding voor een vermindering van de aanslagen ozb en reclamebelasting. Ook overigens is hier geen aanleiding voor.
4.25.
Anders dan belanghebbende betoogt, is van strijd met het gelijkheidsbeginsel geen sprake. Volgens de heffingsambtenaar werd coronasteun aan ondernemers in hoofdzaak door het Rijk verleend en leidde de lokale initiatieven vrijwel nooit tot niet betalen, maar waren die vrijwel altijd gericht op het later dan wel gespreid betalen. Het gemeentebestuur van Baarle-Nassau heeft per belastingsoort een afweging gemaakt of bijzondere maatregelen gewenst en mogelijk waren. Voor ondernemers waarvan het vermoeden bestond dat zij fors getroffen waren door de crisis, zoals belanghebbende, werd het nemen van een WOZ-beschikking uitgesteld tot 1 juni 2021. Aan belanghebbende is pas op 30 juni 2021 een aanslag ozb opgelegd, overeenkomstig de gedragslijn. Over de periode waarin geen gebruik kon worden gemaakt van de markt en de met precariobelasting belaste openbare ruimte, werd de belastingheffing pro rata verminderd omdat - anders dan in het geval van belanghebbende - geen sprake was van gebruik, aldus de heffingsambtenaar.
4.26.
Belanghebbende heeft dit niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken en daarmee niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen. Alles wat belanghebbende verder nog heeft aangevoerd, waaronder begrepen dat volgens hem sprake is van dubbele belasting, omdat hij in België wordt aangeslagen voor fictieve inkomsten uit de onroerende zaak en in Nederland geen coronasteun werd verleend en zijn schade groter is, leidt niet tot een vermindering van de aanslagen ozb en reclamebelasting.
Tussenconclusie
4.27.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.28.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.29.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep met betrekking tot de aanslagen 2020 en 2022 nietontvankelijk;
  • verklaart het hoger beroep voor het overige ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door M.E. Smorenburg, voorzitter, A.J. Kromhout en J.K. Lanser, in tegenwoordigheid van E.A.D. Dockx, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.
De griffier, De voorzitter,
E.A.D. Dockx M.E. Smorenburg
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 27h Algemene wet inzake rijksbelastingen.
2.Artikel 8:104 Algemene wet bestuursrecht en artikel 27h Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.Artikel 253 Gemeentewet en Hoge Raad 8 februari 1984, ECLI:NL:HR:1984:AW8656.
4.Artikel 231 Gemeentewet, artikel 25 Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 7:2 Algemene wet bestuursrecht.
5.Artikel 6:14, lid 1, Algemene wet bestuursrecht.
6.Vgl. Hoge Raad 10 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4036 en Hoge Raad 8 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9084.
7.Artikel 220, aanhef en onder a, Gemeentewet in samenhang met artikel 1, lid 1, aanhef onder a, Verordening op de heffing en invordering van onroerendezaakbelastingen 2021.
8.Hoge Raad 18 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1354.
9.Artikel 227 Gemeentewet.
10.Artikel 3 van de Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Baarle-Nassau houdende regels omtrent de heffing en invordering van reclamebelasting (Verordening reclamebelasting 2021).
11.Artikel 3 van de Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Baarle-Nassau houdende regels omtrent de heffing en invordering van reclamebelasting (Verordening reclamebelasting 2021).
12.Artikel 255 Gemeentewet en artikel 25 en artikel 28, tweede lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990.
13.Vgl. Hoge Raad 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2735 en rechtbank Zeeland-West-Brabant, 7 september 2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:5729.