ECLI:NL:GHSHE:2025:2935

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
200.360.415_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoeken kennelijk ongegrond; waarschuwing algeheel wrakingsverbod

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 oktober 2025 uitspraak gedaan over meerdere wrakingsverzoeken die door een gemachtigde namens verschillende verzoekers zijn ingediend. De verzoeken zijn gedaan in het kader van belastingzaken die aanhangig zijn bij het hof. De gemachtigde heeft verzocht om een digitale zitting vanwege een knieblessure, maar de verzoeken om wraking zijn ingediend op de dag van de zitting, terwijl de zitting al was begonnen. De wrakingskamer heeft geoordeeld dat de verzoeken kennelijk ongegrond zijn, omdat er geen concrete gronden zijn aangevoerd die de onpartijdigheid van de raadsheer in twijfel trekken. De wrakingskamer heeft ook vastgesteld dat er sprake is van misbruik van het wrakingsmiddel, aangezien de verzoeken voornamelijk leken te zijn ingediend om de voortgang van de procedures te frustreren. De wrakingskamer heeft besloten dat een volgend wrakingsverzoek van de verzoekers niet in behandeling zal worden genomen en heeft een waarschuwing gegeven aan de gemachtigde over een mogelijk algeheel wrakingsverbod. De beslissing is openbaar uitgesproken en de betrokken partijen zijn geïnformeerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Wrakingskamer
registratienummer: 200.360.415
datum beslissing: 24 oktober 2025
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingsverzoeken
op de verzoeken als bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in de belastingzaken met nummers:
[nummer 1], in hoger beroep aanhangig bij dit gerechtshof, ingediend namens:
[verzoeker 1] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
en
[nummer 2], in hoger beroep aanhangig bij dit gerechtshof, ingediend namens:
[verzoeker 2] ,
wonende in [woonplaats] ,
en
[nummer 3], in hoger beroep aanhangig bij dit gerechtshof, ingediend namens:
[verzoeker 3] ,
wonende in [woonplaats] ,
en
[nummer 4], in hoger beroep aanhangig bij dit gerechtshof, ingediend namens:
[verzoeker 4] ,
wonende in [woonplaats] ,
en
[nummer 5], in hoger beroep aanhangig bij dit gerechtshof, ingediend namens:
[verzoeker 5] ,
wonende in [woonplaats] ,
en
[nummer 6], in hoger beroep aanhangig bij dit gerechtshof, ingediend namens:
[verzoeker 6] ,
wonende in [woonplaats] ,
en
[nummer 7] tot en met [nummer 8] en [nummer 9] tot en met [nummer 12], in hoger beroep aanhangig bij dit gerechtshof, ingediend namens:
[verzoeker 7] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna tezamen te noemen: verzoekers.
strekkende tot wraking van ‘de behandelend rechter’ (de wrakingskamer begrijpt: mr. J Wessels) van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna: de raadsheer) en ‘diens griffier’.

1.Het procesverloop

1.1.
Mr. [gemachtigde] van [bedrijf] (hierna: de gemachtigde) heeft namens verzoekers hoger beroep ingesteld tegen respectieve rechtbankuitspraken. De wrakingskamer neemt veronderstellenderwijs aan dat de gemachtigde is gemachtigd om in deze zaken als gemachtigde op te treden. Het hof heeft de gemachtigde en de wederpartij op 30 juli 2025 uitgenodigd voor de zitting op 17 oktober 2025 om:
  • 10:00 uur: zaaknummer [nummer 2] ;
  • 10:30 uur: zaaknummer [nummer 3] ;
  • 11:00 uur: zaaknummer [nummer 4] ;
  • 11:30 uur: zaaknummer [nummer 6] ;
  • 12:00 uur: zaaknummer [nummer 1] ;
  • 13:30 uur: zaaknummers [nummer 7] tot en met [nummer 8] ;
  • 14:00 uur: zaaknummers [nummer 9] tot en met [nummer 12] ; en
  • 14:30 uur: zaaknummer [nummer 5] .
Het hof heeft in deze uitnodigingen vermeld dat de zitting zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw.
1.2.
De gemachtigde heeft het hof op 16 oktober 2025 om 9:00 uur via een e-mail verzocht om de zitting op 17 oktober 2025 digitaal te laten plaatsvinden, omdat de gemachtigde wegens een beschadiging aan zijn knie niet in staat was om fysiek op de zitting te verschijnen. De gemachtigde heeft bij deze e-mail een bijlage gevoegd waaruit volgt dat de huisarts van de gemachtigde op 29 september 2025 een onderzoek in het ziekenhuis op 22 oktober 2025 voor hem heeft aangevraagd.
1.3.
De gemachtigde heeft op 17 oktober 2025 om 8:39 uur via een e-mail nogmaals verzocht om een digitale zitting.
1.4.
De gemachtigde heeft per e-mails van 17 oktober 2025 achtereenvolgende wrakingsverzoeken ingediend op de volgende tijdstippen:
10:01 uur: wrakingsverzoek in de zaak met nummer [nummer 2] ;
10:27 uur: wrakingsverzoek in de zaak met nummer [nummer 3] ;
10:57 uur: wrakingsverzoek in de zaak met nummer [nummer 4] ;
11:30 uur: wrakingsverzoek in de zaak met nummer [nummer 6] ;
11:55 uur: wrakingsverzoek in de zaak met nummer [nummer 1] ;
12:25 uur: wrakingsverzoek in de zaak met nummers [nummer 7] t/m [nummer 8] ;
12:25 uur: wrakingsverzoek in de zaak met nummers [nummer 9] t/m [nummer 10] ;
12:26 uur: wrakingsverzoek in de zaak met nummers [nummer 11] en [nummer 12] ; en
12:27 uur: wrakingsverzoek in de zaak met nummer [nummer 5] .
Verzoekers zijn door de coördinator van de wrakingskamer bericht dat de verzoeken in behandeling zijn genomen.
1.5.
De raadsheer heeft omstreeks 10:00 uur de zitting in de zaak met nummer [nummer 2] geopend. Alleen de heffingsambtenaar is ter zitting verschenen. Blijkens het proces-verbaal heeft de bode een paar minuten na de aanvang van de zitting medegedeeld dat de gemachtigde telefonisch heeft doorgegeven dat hij in een rolstoel zit en wacht op een linkje om digitaal deel te nemen aan de zitting. De raadsheer heeft vervolgens de zitting hervat zonder de gemachtigde. De raadsheer heeft aan het eind van de zitting het onderzoek gesloten. De raadsheer was onbekend met het wrakingsverzoek 1 genoemd in 1.4.
1.6.
De raadsheer heeft de zaken met nummers [nummer 3] en [nummer 4] achter elkaar behandeld om omstreeks 10:15 uur. De raadsheer heeft deze zaken op eerdere tijdstippen dan in de uitnodigingen stonden behandeld, omdat de heffingsambtenaren voorafgaand aan de zitting hebben medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen en de gemachtigde wegens de beschadiging van zijn knie ook niet ter zitting zou verschijnen. De raadsheer heeft aan het eind van de zitting het onderzoek in beide zaken gesloten. De raadsheer heeft na het sluiten van het onderzoek in deze zaken voor het eerst kennis genomen van de wrakingsverzoeken 1, 2 en 3 genoemd in 1.4.
1.7.
De raadsheer heeft de wrakingskamer laten weten niet in de wrakingsverzoeken te berusten.
1.8.
Bij e-mail van 22 oktober 2025 heeft de gemachtigde het volgende medegedeeld aan de wrakingskamer:
“Inmiddels ontving ik diverse voorstellen van uw gremium, in de c.c., om deze mondelinge behandelingen alsnog op korte termijn plaats te laten vinden. Reden om dit wrakingsverzoek aan te houden danwel in te trekken.
Bericht u asap nader.”
Een nader bericht van de gemachtigde is uitgebleven.
1.9.
De wrakingskamer heeft de verzoeken behandeld in raadkamer. De wrakingskamer heeft bepaald dat als volgt zal worden beslist op de verzoeken.

2.Het standpunt van verzoekers

2.1.
Verzoekers hebben ter onderbouwing van de verzoeken, naar de wrakingskamer begrijpt, aangevoerd dat de raadsheer en de griffier niet hebben gereageerd op de in 1.2 en 1.3 genoemde e-mails van de gemachtigde en op het telefoongesprek met de bode dat de gemachtigde niet in staat is om fysiek op de zitting te verschijnen. Daarnaast heeft de gemachtigde geen link voor een digitale zitting ontvangen, ondanks de door hem ingediende verzoeken om een digitale zitting.

3.De beoordeling

Vooraf
3.1.
De in 1.8 genoemde e-mail van 22 oktober 2025 van de gemachtigde met de boodschap “dit wrakingsverzoek aan te houden danwel in te trekken.” is niet als een eenduidige intrekking van de wrakingsverzoeken te beschouwen. Nu van het aangekondigde bericht de wrakingskamer niet is gebleken, doet de wrakingskamer uitspraak op de wrakingsverzoeken.
3.2.
De wrakingskamer merkt op dat de gemachtigde het eerste wrakingsverzoek heeft ingediend op 17 oktober 2025 om 10:01 uur door een e-mail te sturen naar de administratie van team belastingrecht. De raadsheer heeft echter blijkens de processen-verbaal van 10:00 uur tot omstreeks 10:15 uur de zaken met nummers [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] op zitting behandeld. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een wrakingsverzoek tijdig is gedaan indien het verzoek bij het gerecht is ingekomen op een zodanig tijdstip dat de betrokken rechter daarvan redelijkerwijs nog kennis kon nemen. [1] Aangezien de zitting is aanvangen om 10:00 uur heeft de raadsheer voorafgaand aan de zitting redelijkerwijs geen kennis meer kunnen nemen van de wrakingsverzoeken 1, 2 en 3. De raadsheer heeft zodoende, ondanks de verzoeken de zaken met nummers [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] op zitting mogen behandelen. Het onderzoek in deze zaken dient, nu er nog geen uitspraak is gedaan, wel te worden heropend in afwachting van de beslissing van de wrakingskamer. Dit heeft de raadsheer gedaan.
Inhoudelijk
3.3.
Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, artikel 8:15 Awb. Op grond van artikel 8:16, lid 2, Awb moet een wrakingsverzoek worden gemotiveerd. Dit houdt in dat het verzoek de feiten of omstandigheden dient te vermelden waardoor volgens verzoeker de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.4.
Tegen de achtergrond van het voorgaande overweegt de wrakingskamer als volgt. De wrakingskamer is van oordeel dat uit alle verzoeken geen enkele tegen de raadsheer gerichte concrete wrakingsgrond blijkt. De enige grond waarop de gemachtigde zijn wrakingsverzoeken baseert, is dat de raadsheer geen reactie heeft gegeven op zijn verzoeken om een digitale zitting. Uit het enkele niet-reageren van de raadsheer op het verzoek om een digitale zitting kan niet volgen dat de raadsheer jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert, althans dat bij de verzoekers dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Verder zijn er geen gronden aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat de raadsheer een vooringenomenheid koestert. De wrakingskamer komt daardoor tot de conclusie dat de wrakingsverzoeken kennelijk ongegrond zijn.
3.5.
De wrakingskamer merkt ten overvloede op dat als er wel een beslissing zou zijn genomen op het verzoek om een digitale zitting, het zou gaan om een (processuele) tussenbeslissing. Uit de arresten van de Hoge Raad van 25 september 2019 (ECLI:NL:HR:2018:1413 en ECLI:NL:HR:2018:1770) volgt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking; wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Het voorgaande geldt ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die de motivering heeft gegeven.
Dat betekent dat ook om die reden de wrakingsverzoeken niet voor toewijzing in aanmerking zouden zijn gekomen.
3.6.
Voor zover de wrakingsverzoeken zich richten tegen de griffier, is naar het oordeel van de wrakingskamer niet voldaan aan de criteria volgens het arrest van het EHRM van 21 juni 2011, inz. Belizzi v. Malta, No. 46575/09, samengevat dat het moet gaan om taken en bevoegdheden die van groot belang voor de zaak kunnen zijn en die feitelijk gelijk kunnen worden gesteld met de taken van een rechter. In zoverre zijn verzoekers dus niet-ontvankelijk in hun verzoeken. Daarnaast ligt besloten in hetgeen hiervoor is overwogen dat de wrakingsverzoeken tegen de griffier feitelijke grondslag missen.
3.7.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is sprake van misbruik van het rechtsmiddel wraking. Gelet op het vermelde in 2.1 leidde het feit dat de gemachtigde “taal noch teken van u retour mag vernemen” om (een link voor) een digitale zitting tot de wrakingsverzoeken. Die wrakingsverzoeken zijn kennelijk enkel bedoeld om te bewerkstelligen dat de zitting geen (verdere) doorgang kon vinden. Daarin ziet de wrakingskamer aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:18, lid 4, Awb. Bepaald zal worden dat een volgend verzoek tot wraking van verzoekers niet in behandeling wordt genomen [2] .
3.8.1
Ten slotte: de wrakingskamer constateert dat na zijn beslissing – op een wrakingsverzoek in enkele tientallen zaken – van 16 oktober 2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:2877, die aan het einde van de ochtend ter kennis van de gemachtigde is gebracht en bij welke beslissing de wrakingskamer heeft uitgesproken dat de gemachtigde (namens zijn cliënten) misbruik van het wrakingsmiddel heeft gemaakt, de gemachtigde een dag later weer naar het wrakingsmiddel grijpt op gronden – juister: naar aanleiding van feiten – die een wrakingsverzoek niet kunnen dragen en de gemachtigde, naar hiervoor overwogen, misbruik van het wrakingsmiddel maakt.
3.8.2
De wrakingskamer stelt vast dat deze wijze van handelen van de gemachtigde helaas geen incident is. Het is de wrakingskamer ambtshalve bekend dat de gemachtigde bij herhaling (in geclusterde zaken) wrakingsverzoeken indient op gronden die een wrakingsverzoek niet kunnen dragen en/of met geen ander doel dan het frustreren van de voortgang van de procedures en die door wrakingskamers als misbruik van het wrakingsmiddel worden aangemerkt. De wrakingskamer wijst bij wijze van voorbeeld op de beslissingen van de rechtbanken Midden-Nederland van 9 april 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:6197 (wrakingsverbod na 113 wrakingsverzoeken) en Den Haag van 30 mei 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:8500), 22 oktober 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:17186 en 17185) en 28 november 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:19835). De wrakingskamer van dit hof heeft in zijn beslissing van 24 april 2024 (ECLI:NL:GHSHE:2024:2669) onder meer overwogen dat het wrakingsverzoek kennelijk enkel is bedoeld om het niet verkregen uitstel van de mondelinge behandeling alsnog te bewerkstelligen. Daarmee wordt misbruik gemaakt van het middel, aldus de wrakingskamer.
3.8.3
Het voorgaande in aanmerking genomen wijst de wrakingskamer de gemachtigde erop dat hij overweegt bij een volgende beslissing waarin misbruik van het wrakingsmiddel wordt geconstateerd aan (alle cliënten van) de gemachtigde voor een nader te bepalen periode een algeheel wrakingsverbod bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch op te leggen. De gemachtigde laat zich kennelijk niets gelegen liggen aan eerdere rechterlijke beslissingen en blijft misbruik van het wrakingsmiddel maken.

4.De beslissing

Het hof (de wrakingskamer):
  • verklaart de wrakingsverzoeken tegen de raadsheer kennelijk ongegrond;
  • verklaart de wrakingsverzoeken tegen de griffier niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekers niet in behandeling wordt genomen;
  • beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de gemachtigde, de raadsheer en de heffingsambtenaren.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.W. van Rijkom (voorzitter), mr. drs. T.A. Gladpootjes en mr. J.M. van der Vegt, in tegenwoordigheid van mr. E. Royakkers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 26 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1726, rov. 2.4.
2.Zie EHRM 6 oktober 2020, ECLI:CE:ECHR:2020:1006JUD005813809 (Mironov-Rusland), rov. 36.