ECLI:NL:HR:2001:AB1068
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- W.H. Heemskerk
- C.H.M. Jansen
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarig kind en omgangsregeling
In deze zaak heeft de vader, verweerder in cassatie, op 13 oktober 1999 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te Breda. Hij verzocht om vervangende toestemming voor de erkenning van zijn minderjarige kind en om een omgangsregeling. De moeder, verzoekster tot cassatie, heeft dit verzoek bestreden. De Rechtbank heeft op 10 december 1999 de man vervangende toestemming verleend tot erkenning van het kind en de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een onderzoek naar de mogelijkheden voor een omgangsregeling. De beslissing over de omgangsregeling werd aangehouden. De moeder heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 24 mei 2000 de beschikking van de Rechtbank heeft bekrachtigd. Hierop heeft de moeder cassatie ingesteld. De vader heeft geen verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal J.K. Moltmaker heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 13 april 2001 de beschikking gegeven, waarbij het beroep van de moeder werd verworpen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door raadsheer W.H. Heemskerk.