ECLI:NL:HR:2001:AB1068

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R00/096HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H.J. Mijnssen
  • W.H. Heemskerk
  • C.H.M. Jansen
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarig kind en omgangsregeling

In deze zaak heeft de vader, verweerder in cassatie, op 13 oktober 1999 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te Breda. Hij verzocht om vervangende toestemming voor de erkenning van zijn minderjarige kind en om een omgangsregeling. De moeder, verzoekster tot cassatie, heeft dit verzoek bestreden. De Rechtbank heeft op 10 december 1999 de man vervangende toestemming verleend tot erkenning van het kind en de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een onderzoek naar de mogelijkheden voor een omgangsregeling. De beslissing over de omgangsregeling werd aangehouden. De moeder heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 24 mei 2000 de beschikking van de Rechtbank heeft bekrachtigd. Hierop heeft de moeder cassatie ingesteld. De vader heeft geen verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal J.K. Moltmaker heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 13 april 2001 de beschikking gegeven, waarbij het beroep van de moeder werd verworpen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door raadsheer W.H. Heemskerk.

Uitspraak

13 april 2001
Eerste Kamer
Rek.nr. R00/096HR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De moeder], wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: voorheen mr. drs. K.M. van Holten,
thans mr. E. Grabandt,
t e g e n
[De vader], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 13 oktober 1999 ter griffie van de Rechtbank te Breda ingediend verzoekschrift heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: de vader - zich gewend tot die Rechtbank en verzocht hem vervangende toestemming te verlenen tot het erkennen van [het] minderjarige [kind] - hierna: [het kind] - en te bepalen dat hij en [het kind] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar gedurende de in het verzoekschrift aangegeven perioden.
Verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de moeder - heeft het verzoek bestreden.
Nadat de Rechtbank op de voet van art. 1:212 BW een bijzondere curator had benoemd heeft zij bij beschikking van 10 december 1999 de man vervangende toestemming verleend tot erkenning van [het kind], de Raad voor de Kinderbescherming te Breda verzocht een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden voor een omgangsregeling en de beslissing ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling aangehouden.
Tegen deze beschikking heeft de moeder hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij beschikking van 24 mei 2000 heeft het Hof de beschikking van de Rechtbank bekrachtigd.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vader heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.K. Moltmaker strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
Het middel faalt op de gronden uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal Moltmaker.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren W.H. Heemskerk, C.H.M. Jansen, A.E.M. van der Putt-Lauwers en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 13 april 2001.