ECLI:NL:HR:2005:AU6362

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01894/05 U
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleveringszaak; OM-cassatie tegen ontoelaatbaarverklaring

In deze zaak gaat het om een uitleveringsverzoek van de Republiek Italië voor een opgeëiste persoon die in België woont. De Rechtbank te Maastricht heeft op 7 juni 2005 de uitlevering ontoelaatbaar verklaard. De Officier van Justitie heeft hiertegen cassatie ingesteld. Tijdens de zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij in Maasmechelen, België, woont en dat hij geen adres in Nederland heeft. Dit leidde tot de conclusie dat de opgeëiste persoon zich niet in Nederland bevindt en dat Nederland niet in staat is om hem ter beschikking te stellen aan de autoriteiten van de verzoekende Staat. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de grondslag voor de inleidende vordering van de Officier van Justitie tot het in behandeling nemen van het uitleveringsverzoek is komen te ontvallen. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Dit arrest is gewezen op 6 december 2005 door de vice-president en twee raadsheren, en is gepubliceerd in de rechtspraak.

Uitspraak

6 december 2005
Strafkamer
nr. 01894/05 U
SG/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Maastricht van 7 juni 2005, nummer 03/702008-05, op een verzoek van de Republiek Italië tot uitlevering van:
[de opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] (Italië) op [geboortedatum] 1960, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft de gevraagde uitlevering van de opgeëiste persoon ontoelaatbaar verklaard.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in de inleidende vordering tot het in behandeling nemen van het verzoek tot uitlevering.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van de Officier van Justitie in de inleidende vordering tot in behandeling nemen van het uitleveringsverzoek
3.1. De bestreden uitspraak houdt in dat de opgeëiste persoon ter zitting van de Rechtbank heeft verklaard dat hij woonachtig is te [plaats A] (België) en dat hij niet de Nederlandse nationaliteit bezit.
Het ten behoeve van de aanzegging van de behandeling van het cassatieberoep opgevraagde overzicht van 14 juli 2005 inzake de adresgegevens van de opgeëiste persoon houdt in dat hier te lande geen adres van hem bekend is en dat hij hier niet is gedetineerd.
Het door de Rechter-Commissaris belast met de behandeling van strafzaken in voormelde Rechtbank gegeven bevel tot bewaring als bedoeld in art. 15, eerste lid, UW van 17 februari 2005 dat nadien door de Rechter-Commissaris is geschorst onder het stellen van onder meer de voorwaarde dat de opgeëiste persoon zich (aanvankelijk dagelijks, later gewijzigd in wekelijks) op nader aangegeven tijd en plaats zal melden bij de politie te Maastricht - welk geschorst bevel blijkens de aan de Hoge Raad gezonden stukken niet is opgeheven, zodat moet worden aangenomen dat dit achterwege is gebleven - kan niet meer worden geëffectueerd als gevolg van de ontoelaatbaarverklaring van de verzochte uitlevering.
3.2. Op grond van hetgeen hiervoor onder 3.1 is vermeld, moet worden aangenomen dat de opgeëiste persoon zich niet in Nederland bevindt en voorts dat Nederland niet in staat zal zijn hem ter beschikking te stellen van de autoriteiten van de verzoekende Staat. Gelet daarop moet worden aangenomen dat aan de inleidende vordering van de Officier van Justitie tot het in behandeling nemen van het uitleveringsverzoek de grondslag is komen te ontvallen. Hieruit vloeit voort dat de Officier van Justitie in die vordering alsnog niet kan worden ontvangen.
4. Slotsom
Het vorenoverwogene brengt mee dat het middel geen bespreking behoeft en dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verklaart de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk in zijn inleidende vordering.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 6 december 2005.