ECLI:NL:HR:2007:BA7558
Hoge Raad
- Cassatie
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- J.C. van Oven
- C.A. Streefkerk
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Vervallenverklaring van de instantie na cassatie en verwijzing in civiele procedure
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 november 2007 uitspraak gedaan over de vordering tot verval van instantie in een civiele procedure na cassatie en verwijzing. De zaak betreft een geschil tussen [eiser] en [verweerder] c.s., waarbij de Hoge Raad eerder op 12 juli 2002 een arrest heeft gewezen dat de zaak ter verdere behandeling verwees naar het gerechtshof te 's-Gravenhage. De vordering tot verval van instantie werd door [eiser] ingediend, omdat er sinds het arrest van 12 juli 2002 gedurende drie jaar geen proceshandeling was verricht. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien de overgangsbepalingen van de Wet tot herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, het oude procesrecht van toepassing blijft op procedures die voor 1 januari 2002 aanhangig waren. Dit betekent dat de vordering tot verval van instantie moest worden beoordeeld aan de hand van de artikelen 279-284 (oud) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
De Hoge Raad concludeerde dat de termijn van drie jaar was verstreken zonder enige proceshandeling, en dat er geen schorsingsoorzaak was die een verlenging van de termijn rechtvaardigde. Daarom werd de vordering tot verval van instantie toegewezen. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 22 september 2005 en verklaarde de instantie in hoger beroep vervallen. Tevens werden de proceskosten in hoger beroep tussen partijen gecompenseerd, en werd [verweerder] c.s. veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [eiser] waren begroot op € 440,09 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.