ECLI:NL:HR:2008:BG4204
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- W.A.M. van Schendel
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Uitleveringszaak tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika met betrekking tot de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2008 uitspraak gedaan in een cassatieberoep dat was ingesteld door een opgeëiste persoon in het kader van een uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten van Amerika. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep en de toepassing van het ne bis in idem-beginsel. De Hoge Raad herhaalt dat, voor zover het beroep zich niet richt tegen de beslissingen van het Gemeenschappelijk Hof inzake de toelaatbaarheid van de uitlevering, de opgeëiste persoon niet-ontvankelijk is in haar cassatieberoep. Dit betekent dat de Hoge Raad niet ingaat op de inhoudelijke klachten die niet betrekking hebben op de toelaatbaarheid van de uitlevering. De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie en de wetsgeschiedenis, waaruit blijkt dat de rijkswetgever bij uitleveringszaken zoveel mogelijk aansluiting heeft gezocht bij het Nederlandse uitleveringsrecht. De Hoge Raad oordeelt dat de beoordeling of de uitlevering kan worden geweigerd vanwege een lopende strafvervolging, toekomt aan de Minister van Justitie en niet aan het Hof. De Hoge Raad concludeert dat de opgeëiste persoon niet-ontvankelijk is in haar beroep voor zover dit niet gericht is tegen de beslissingen van het Gemeenschappelijk Hof inzake de toelaatbaarheid van de uitlevering, en verwerpt het beroep voor het overige.