ECLI:NL:HR:2010:BN6254

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03728
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen eerdere vonnissen en arrest inzake hoor en wederhoor

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De eisers, de zuster en de moeder, hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem. Dit arrest volgde op eerdere vonnissen van de rechtbank Arnhem, die in de periode van 2006 tot 2008 zijn gewezen. De zaak betreft de rechtsregel dat cassatiemiddelen in de cassatiedagvaarding moeten worden opgenomen en niet voor het eerst bij pleidooi in cassatie of in een schriftelijke toelichting mogen worden aangevoerd. Deze regel is gebaseerd op het beginsel van hoor en wederhoor, dat essentieel is voor een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten in het cassatiemiddel niet tot cassatie kunnen leiden, en dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen en de moeder en de zuster in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de zoon op nihil zijn begroot. De uitspraak is openbaar gedaan door de raadsheer E.J. Numann.

Uitspraak

5 november 2010
Eerste Kamer
09/03728
DV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [De zuster],
2. [De moeder],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERESSEN tot cassatie,
advocaat: mr. M.L. Kleyn,
t e g e n
[De zoon],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ieder afzonderlijk ook worden aangeduid als respectievelijk de zuster, de moeder en de zoon.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 145323/HA ZA 06-1611 van de rechtbank Arnhem van 6 december 2006, 28 februari 2007, 21 november 2007 en 20 februari 2008;
b. het arrest in de zaak 200.006.427 van het gerechts-hof te Arnhem van 21 juli 2009.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben de moeder en de zuster beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de zoon is verstek verleend.
De zaak is voor de moeder en de zuster toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de moeder en de zuster in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de zoon begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 5 november 2010.