2.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verweerster] heeft een gespannen relatie met haar buurman. Eind april 2020 heeft zij tegen hem aangifte gedaan van belediging en van bedreiging in de periode 1 augustus 2019 tot en met 28 april 2020. Deze zaak is voorwaardelijk geseponeerd. Nadien heeft [verweerster] opnieuw aangifte gedaan van bedreiging door haar buurman in de periode van 1 december 2020 tot en met 28 januari 2021.
(ii) Het openbaar ministerie heeft de buurman vervolgens gedagvaard, waarbij hem de hiervoor onder (i) genoemde feiten ten laste zijn gelegd. [verweerster] heeft zich in de strafprocedure gevoegd als benadeelde partij en te kennen gegeven dat zij gebruik wil maken van het haar als slachtoffer toekomende spreekrecht. De dag voor de behandeling van de strafzaak heeft de officier van justitie met [verweerster] een telefoongesprek gehad. Tijdens dat gesprek heeft de officier van justitie niet meegedeeld dat zij op de zitting van de volgende dag mogelijk tot vrijspraak zou rekwireren.
(iii) Ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Limburg waren aanwezig: de buurman (als verdachte) en zijn raadsman, [verweerster] , haar dochter en haar advocaat, en de op verzoek van de verdediging als getuige opgeroepen (andere) buurman (hierna: de getuige).
(iv) Blijkens het proces-verbaal van de zitting heeft de getuige verklaard dat hij de verklaring die hij bij de politie heeft afgelegd, heeft ingetrokken en ter zitting niet als getuige wenst te verklaren.
(v) De politierechter heeft de dochter van [verweerster] in de gelegenheid gesteld om namens haar moeder het spreekrecht uit te oefenen. In het proces-verbaal van de zitting is daarover te lezen:
“Ik spreek namens mijn moeder. Bij het eerste feit ben ik niet aanwezig geweest. Ik ben wel na de gebeurtenis naar het huis van [de getuige] toegegaan en ik heb mijn moeder daar aangetroffen. Ik kijk naar wat er allemaal gebeurd is, wat er gezegd is en wat er op de videobeelden te zien is. De politierechter merkt op dat de bewijsvraag op het bord van de officier van justitie, de raadsman en uiteindelijk de politierechter ligt. De dochter van het slachtoffer voert aan dat zij meent dat zij onbeperkt spreekrecht heeft. De politierechter verzoekt de dochter van het slachtoffer zich te beperken tot de impact van de tenlastegelegde feiten op haar moeder. Daarop vervolgt de dochter van het slachtoffer: dan
zal ik het anders formuleren. Er wordt door [de buurman] inbreuk gemaakt op mijn moeders persoonlijke vrijheid. Zij vreest elke dag en op elk moment van de dag dat hij zijn bedreigingen uitvoert. Hij vertoont zo een intimiderend gedrag als ik in de straat kom en mijn moeder thuis opzoek. Mijn moeder is heel bang en zij ondergaat hier EMDR-therapie voor. De vrouw die hier zit, die uitgescholden en beledigd wordt door [de buurman], is wel mijn moeder.”
(vi) De officier van justitie heeft vervolgens gerekwireerd tot vrijspraak van de ten laste gelegde feiten. Na de sluiting van het onderzoek heeft de politierechter direct mondeling uitspraak gedaan en de buurman vrijgesproken. [verweerster] is als benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar schadevordering.
(vii) De advocaat van [verweerster] heeft aan de officier van justitie een e-mail gestuurd waarin hij aandacht heeft gevraagd voor het feit dat sinds 1 juli 2016 voor slachtoffers een onbeperkt spreekrecht geldt en dat de beperkingen die vóór die datum golden, daarmee zijn opgeheven. Met name is het sedertdien mogelijk voor slachtoffers om ook te spreken over de mogelijke bewezenverklaring, het strafbare feit, de schuld van de verdachte en de straf, aldus de advocaat van [verweerster] . In zijn e-mail wijst de advocaat van [verweerster] erop dat de wetgever met de nieuwe regeling de positie van het slachtoffer in het strafproces heeft willen versterken. De advocaat van [verweerster] schrijft in zijn e-mail vervolgens:
“Het openbaar ministerie dient de belangen van de maatschappij en in het bijzonder het slachtoffer te waarborgen. De rechten van het slachtoffer in het strafproces dienen door de officier van justitie te worden bewaakt en de officier van justitie dient op te komen voor de belangen van het slachtoffer.
Een dag voor de zitting heeft het slachtoffer, de dochter van het slachtoffer en ondergetekende een telefonisch gesprek gehad. Tijdens het gesprek heeft de officier van justitie zich niet expliciet uitgelaten over de strafeis, maar ook niet gezegd dat zij zou rekwireren tot een integrale vrijspraak.
Tijdens de zitting voelde het slachtoffer zich totaal niet gesteund door de officier van justitie, waarbij zij ook niet heeft kunnen gebruikmaken van een fundamenteel recht, namelijk het onbeperkt spreekrecht. Zij voelt zich in de steek gelaten. Daarmee is het slachtoffer gepasseerd en heeft zij niets kunnen zeggen over de mogelijke bewezenverklaring, de strafbare feiten, de schuld van de verdachte en de straf. Er is geen sprake geweest van een rechtvaardige strafzitting.
Ik hoop dat u de belangen en rechten van het slachtoffer alsnog wilt waarborgen door onmiddellijk hoger beroep in te stellen, zodat het slachtoffer haar rechten volwaardig kan uitoefenen in hoger beroep. Of de advocaat-generaal eveneens tot vrijspraak zal rekwireren is in deze niet relevant. Het belangrijkste is een rechtvaardig strafproces waarbij het slachtoffer niet worden gepasseerd, maar juist dat de rechten van het slachtoffer serieus worden genomen en worden gewaarborgd.”
(viii) De officier van justitie heeft daarop onder meer geantwoord:
“Bedankt voor uw uitgebreide mail. Het is vervelend om te lezen dat uw cliënt zich in de steek gelaten voelt. Echter is het de taak van het Openbaar Ministerie om het dossier te beoordelen en uiteindelijk na de behandeling op zitting een standpunt in te nemen met betrekking tot het bewijs. Alles overwegende ben ik afgelopen dinsdag tot een integrale vrijspraak gekomen en dit heb ik ook onderbouwd.
De mening dat uw cliënt onvoldoende gebruik heeft kunnen maken van het spreekrecht deel ik niet. De politierechter heeft ruimte gegeven om de slachtofferverklaring voor te lezen aan de dochter van uw cliënt. Er is door zowel het OM als de Politierechter duidelijk uitgelegd waarom de eis van het OM en het vonnis van de Politierechter een vrijspraak betrof.
Wellicht is het aan uw aandacht ontsnapt maar zowel het OM als de verdediging heeft op de zitting afstand gedaan van hoger beroep. Daarmee is de zaak onherroepelijk geworden.”
(ix) In zijn reactie aan de officier van justitie schrijft de advocaat van [verweerster] dat hij telefonisch contact heeft gehad met de griffier en dat deze hem meermaals heeft bevestigd dat de officier van justitie geen afstand heeft gedaan van hoger beroep en dat de zaak dus, anders dan de officier van justitie meent, nog niet onherroepelijk is. Voorts benadrukt de advocaat van [verweerster] dat zijn cliënte, in tegenstelling tot hetgeen de officier van justitie heeft geschreven, geen gebruik heeft mogen maken van het haar toekomende onbeperkte spreekrecht. De advocaat van [verweerster] verzoekt de officier van justitie opnieuw om op te komen voor de rechten van het slachtoffer en daarom hoger beroep in te stellen. De officier van justitie heeft dezelfde dag daarop afwijzend gereageerd met de enkele mededeling per e-mail dat zij niet van haar eerdere standpunt afweek.
(x) Uit het proces-verbaal blijkt niet dat de officier van justitie ter zitting afstand heeft gedaan van hoger beroep.