ECLI:NL:PHR:2013:2601

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
19 november 2013
Publicatiedatum
26 februari 2014
Zaaknummer
12/01815
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • M. Hofstee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bewezenverklaring van belaging en de afwijzing van getuigenverzoeken in een strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de vraag of het Gerechtshof terecht heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging, zoals bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte was eerder veroordeeld voor verschillende feiten, waaronder belaging van zijn ex-partner. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte in een korte periode van één dag zijn ex-vrouw driemaal had gebeld, driemaal bij haar woning was langsgegaan en een foto met een bedreigende tekst in haar brievenbus had achtergelaten. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom deze gedragingen als stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer moesten worden gekwalificeerd. De Hoge Raad benadrukte dat bij de beoordeling van belaging gekeken moet worden naar de aard, duur, frequentie en intensiteit van de gedragingen, evenals de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de impact op het slachtoffer. De Hoge Raad concludeerde dat de bewezenverklaring van belaging niet voldoende was onderbouwd en dat het Hof niet duidelijk had gemaakt welke maatstaf het had gehanteerd bij de afwijzing van het verzoek om getuigen te horen. De conclusie van de Procureur-Generaal was dat de zaak moest worden vernietigd en terugverwezen naar het Hof voor een nieuwe behandeling.

Conclusie

Nr. 12/01815
Zitting: 19 november 2013
Mr. Hofstee
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft bij arrest van 23 maart 2012 verzoeker in de zaak met parketnummer 24-000539-10:
- ter zake van feit 1 primair en subsidiair, 2 en 3 primair en subsidiair vrijgesproken;
- ter zake van feit 4 “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen” en feit 5 primair “belaging” en
- in de zaak met parketnummer 24-002738-10 ter zake van “mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening” veroordeeld
tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 50 dagen hechtenis. Van een inbeslaggenomen mobiele telefoon is de teruggave aan verzoeker gelast. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk verklaard en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gedeeltelijk toegewezen, een en ander zoals in het arrest is vermeld.
2. Namens verzoeker hebben mr. B.P. de Boer en mr. D.N. de Jonge, beiden advocaat te Haarlem, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het
eerste middelklaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek van de verdediging tot het oproepen van een tweetal getuigen, te weten [betrokkene 2] en [getuige], nu niet blijkt dat het Hof daarbij de juiste maatstaf – te weten het noodzakelijkheidscriterium – heeft gehanteerd, althans heeft het Hof niet kenbaar gemaakt welke maatstaf het heeft aangelegd.
4. Met betrekking tot het verzoek tot het horen van voornoemde getuigen is het procesverloop in hoger beroep als volgt geweest:
- voorafgaand aan de terechtzitting in hoger beroep van 13 augustus 2010 heeft de raadsman van verzoeker per brief aan de advocaat-generaal d.d. 12 augustus 2010 zijn onderzoekswensen kenbaar gemaakt. Daarin heeft hij het verzoek tot het doen horen van [betrokkene 2] en [getuige] als getuigen als volgt verwoord:
"
2. [betrokkene 2], geboren [geboortedatum] 1987, adres niet bekend.

Toelichting:

[betrokkene 2] is de dochter van cliënt. Cliënt stelt dat hij in November 2008 een afspraak had met [betrokkene 2], dat hij haar zou bellen op de laatste maandag van november om 17:00 uur en dat zij dan de telefoon aan zou nemen. Tevens was de afspraak, dat [betrokkene 2] aan cliënt een kaartje zou sturen vanuit Moldavië, waar zij op vakantie was. Cliënt wil weten waarom [betrokkene 2] bij de afspraken destijds, zonder bericht, niet als nagekomen. Cliënt vermoed dat [betrokkene 2] van haar moeder te horen heeft gekregen dat 'papa gek is'. Cliënt vermoedt dat er een wisselwerking heeft plaatsgevonden tussen [betrokkene 2] en haar moeder, waarbij wederzijds een verkeerd beeld van cliënt is ontstaan en is gevoed. Deze getuige is noodzakelijk voor de bewezenverklaring en eventuele strafmaat.
3.
[getuige],
(…)

Toelichting:

[getuige] is een touroperator, die cliënt op Terschelling heeft gebracht en daar met hem heeft opgetrokken op 20-06-2009. [getuige] kan verklaren dat cliënt in opperbeste stemming op Terschelling arriveerde om daar het Oeralfestival te gaan bezoeken. Ook kan [getuige] verklaren dat cliënt daar cadeautjes heeft gekocht voor [betrokkene 1] en zijn dochter [betrokkene 2]. Daarbij is overigens van belang dat het plan om dat te doen en om een brief bij [betrokkene 1] langs te brengen, pas aldaar op Terschelling en op het laatste moment is ontstaan.
Deze getuige wil de verdediging daaromtrent vragen stellen, welke vragen van belang zijn met name voor de bij cliënt al dan niet aanwezige opzet om [betrokkene 1] te belagen."
- uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 augustus 2010 volgt dat het Hof reeds op voorhand aan de raadsman van verzoeker heeft laten weten dat nog niet op de in zijn brief van 12 augustus 2010 geformuleerde onderzoekswensen zal worden beslist, mede omdat de raadsman heeft aangegeven mogelijk met nog meer onderzoekswensen te zullen komen;
- ter terechtzitting van 5 november 2010 is de raadsman van verzoeker in de gelegenheid gesteld zijn onderzoekswensen nader toe te lichten. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij [betrokkene 2] en [getuige] als getuige wil horen op de punten zoals nader toegelicht in zijn schrijven van 12 augustus 2010;
- bij tussenarrest van 19 november 2010 heeft het Hof beslist op de onderzoekswensen van de verdediging. Het bestreden arrest houdt, voor zover hier van belang, in:

met betrekking tot onderzoekswens 2. (horen van [betrokkene 2]/[verdachte]) en 3. (horen [getuige]):
Het hof acht het belang van de verdediging bij het horen van deze getuigen onvoldoende onderbouwd. De verzoeken worden afgewezen.”
5.
Ik stel voorop dat de bestreden tussenbeslissing van het Hof zich naar mijn mening voor beoordeling in cassatie leent. Hoewel de behandeling van deze zaak in hoger beroep een aantal jaren in beslag heeft genomen en daarin verschillende terechtzittingen hebben plaatsgevonden alsmede een tweetal tussenarresten zijn gewezen, is mij niet gebleken dat op enig moment na het tussenarrest van 19 november 2010 het onderzoek ter terechtzitting opnieuw werd aangevangen, terwijl blijkens de processen-verbaal van de terechtzittingen van het Hof alsmede zijn tussenarresten de meervoudige strafkamer niet van samenstelling is gewijzigd. [1]
6.
De stellers van het middel betogen dat ’s Hofs motivering van de afwijzing van het verzoek om [betrokkene 2] en [getuige] als getuigen te horen niet duidelijk maakt welke maatstaf het Hof daartoe heeft gebruikt. Volgens de stellers van het middel heeft als maatstaf te gelden of de noodzaak van het verzochte is gebleken (het zogenoemde noodzakelijkheidscriterium, EH), terwijl de door het Hof gebezigde formulering er op lijkt te duiden dat het Hof het zogenoemde verdedigingsbelang als maatstaf heeft aangelegd.
7.
Het op de terechtzitting in hoger beroep van 5 november 2010 herhaalde verzoek van de raadsman om [betrokkene 2] en [getuige] als getuigen op te roepen en te horen is een verzoek als bedoeld in art. 328 Sv in verbinding met art. 331, eerste lid, Sv en art. 415 Sv. Ingevolge art. 315, eerste lid, Sv in verbinding met art. 415, eerste lid, Sv heeft dan als maatstaf te gelden of van de noodzaak van het verzochte is gebleken. [2]
8.
Voorts hebben de stellers van het middel een punt dat het Hof met zijn bondige afwijzing van bedoeld verzoek niet expliciet heeft aangegeven welke maatstaf – het noodzakelijkheidscriterium dan wel het verdedigingsbelang - het daarbij heeft gehanteerd.
9.
De Hoge Raad lijkt niet bereid om de toepasselijke maatstaf in een gebrekkige motivering van de feitenrechter tot afwijzing van het verzoek getuigen te horen, in te lezen. [3]
10.
Nu het Hof enkel heeft geoordeeld dat het belang van de verdediging bij het horen van de getuigen onvoldoende onderbouwd is, heeft het daarmee niet expliciet aangegeven aan de hand van welke maatstaf het verzoek is afgewezen. Aldus kan uit ’s Hofs beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering niet (zonder meer) volgen dat het Hof de hier van toepassing zijnde maatstaf heeft toegepast, zodat het middel daarover terecht klaagt. [4]
11.
Het middel slaagt.
12.
Overigens heb ik mij nog wel afgevraagd of dat in dit geval tot cassatie heeft te leiden, en wel op grond van het navolgende. Voor de beoordeling van een verzoek van de verdediging tot het horen van getuigen, geldt in hoger beroep, afhankelijk van het tijdstip waarop het verzoek is gedaan (wel of niet eerder bij schriftuur), hetzij het zogenoemde verdedigingsbelang in de zin van art. 288, eerste lid aanhef en onder c, Sv, hetzij het noodzakelijkheidscriterium als bedoeld in art. 315 Sv jº art. 328 Sv, beide in verbinding met art. 415 Sv. [5] Artikel 288, eerste lid aanhef en onder c, Sv luidt dat de rechter van de oproeping van niet verschenen getuigen als bedoeld in artikel 287, derde lid, Sv bij met redenen omklede beslissing kan afzien, indien hij van oordeel is dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat daardoor het Openbaar Ministerie niet in zijn vervolging of de verdachte in zijn verdediging wordt geschaad. En art. 315 Sv houdt in, voor zover hier van belang, dat indien aan de rechter de noodzakelijkheid blijkt van het verhoor van op de terechtzitting nog niet gehoorde getuigen, hij tegen een door hem te bepalen tijdstip de dagvaarding of schriftelijke oproeping van die getuigen kan bevelen. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad, een enkele zich hier niet voordoende uitzondering daargelaten [6] , geldt het verdedigingsbelang als een strenger criterium dan het noodzakelijkheidscriterium dat de rechter meer armslag biedt om het verzoek af te wijzen. [7]
13.
In de bestreden motivering van het Hof lijkt een toetsing aan het verdedigingsbelang besloten te liggen. Alsdan zou het Hof toch zeker ook tot afwijzing van het verzoek zijn gekomen op het – te dezen van toepassing zijnde – noodzakelijkheidscriterium? Heeft het Hof dan niet de motivering van de afwijzing van het verzoek aan een strenger criterium getoetst dan nodig was? Nog anders gezegd: als zelfs al aan de hand van de ruimere (strengere) maatstaf van het verdedigingsbelang het bedoelde verzoek geen kans van slagen heeft, dan toch zeker niet op grond van het noodzakelijkheidscriterium?
14.
Hoewel mij dus bekend is dat de Hoge Raad met betrekking tot verzoeken van de verdediging tot het horen van getuigen uiterst terughoudend is om zelf de volgens de wet toepasselijke maatstaf in een gebrekkige overweging van de feitenrechter in te lezen, wil ik de Hoge Raad in dit specifieke geval in overweging geven het middel aldus te beoordelen, dat het bij gebrek aan belang geen doelt treft. Daarbij heb ik in aanmerking genomen dat in de overwegingen van het Hof niet onbegrijpelijk besloten ligt dat uit de dunne onderbouwing van het verzoek niet duidelijk is kunnen worden wat deze getuigen zouden kunnen verklaren dat relevant zou kunnen zijn voor enige door het Hof te nemen beslissing.
15.
Het
tweede middelricht zich tegen de bewezenverklaring van de aan verzoeker tenlastegelegde belaging. Daartoe wordt aangevoerd dat de door het Hof bewezen geachte gedragingen niet het “stelselmatig en opzettelijk inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van een ander” in de zin van art. 285b Sr opleveren.
16.
Ten laste van verzoeker is in de zaak met parketnummer 24-000539-10 onder 5 primair bewezen verklaard dat:
“hij in de periode van 20 juni 2009 tot en met 21 juni 2009, te Formerum, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een vrouw, genaamd [betrokkene 1], met het oogmerk [betrokkene 1] te dwingen iets te doen, immers heeft verdachte toen en daar
- meermalen de woning van [betrokkene 1] bezocht, en
- meermalen getracht [betrokkene 1] telefonisch te bereiken, en
- [betrokkene 1] telefonisch medegedeeld dat hij, verdachte, met haar, [betrokkene 1], wilde praten over hun dochter [betrokkene 2] en haar, [betrokkene 1], dringend verzocht om de aangifte die zij, [betrokkene 1], tegen hem, verdachte, had gedaan ter zake stalking in te trekken en
- een foto, waarop een manspersoon met een masker stond afgebeeld, en met op de achterzijde van die foto de tekst "We'd better talk! Mevrouw uw valse aangifte kan u duizenden euro's kosten. U R. warned", stond vermeld, in de brievenbus van de woning van [betrokkene 1] gedeponeerd”.
17.
Deze bewezenverklaring berust op de navolgende bewijsmiddelen:
a. De verklaring van verzoeker afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 9 maart 2012:
“U houdt mij voor dat ik van [betrokkene 1] een sms heb gekregen waarin ze aangaf dat ze geen contact meer met mij wilde. Ik zeg u dat dat juist is. Ik heb inderdaad een sms van haar gekregen waarin ze aangaf geen contact meer met mij te willen. Ik heb ook op die sms gereageerd. Het klopt dat die reactie van mij niet mijn laatste sms is geweest die haar heb gestuurd.
U houdt mij voor dat ik toch wel moet hebben begrepen dat [betrokkene 1] geen contact met mij wenste. Ik zeg u dat dat klopt. Dat heeft ze mij wel vaker gezegd.
Ik wilde zelf naar Oerol. Ik ben daar alleen naar toe gegaan. Ik had een cadeautje meegenomen voor [betrokkene 2] en dat wilde ik haar graag geven. Ik wilde het gezellig hebben.
U toont mij een kopie van de foto die ik bij [betrokkene 1] in de brievenbus heb gedaan. Deze foto die u mij toont komt inderdaad niet van het Oerolfestival. Ik heb altijd een setje foto's bij mij.
Ik was al twee dagen op Terschelling en ik maakte mij ongerust over [betrokkene 1]. De bedoeling was wat te schrijven met vriendelijke groet: '[verdachte]' of 'Papa'. Ik kan mij achteraf wel voorstellen dat je die kaart als bedreigend kunt opvatten.”
b. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [betrokkene 1] – zakelijk weergegeven -:
“Ik wens klacht en aangifte te doen ter zake van belaging gepleegd ten opzichte van mij door mijn ex-partner [verdachte], gepleegd te Formerum, Terschelling. Zondag 21 juni 2009 kwam ik thuis van mijn werk. Ik zag dat er een bericht op de voicemail van mijn telefoon was ingesproken. Ik heb het bericht afgeluisterd en het bleek van [verdachte] te zijn. Ik herkende zijn stem. De inhoud van het bericht was als volgt: 'Ja, goeiemorgen, het is nu kwart over elfen ik ben nog 9 uur op Terschelling. Ik denk dat het verstandig is dat wij even met elkaar praten. Ik zit al een uur in de molen. Ik heb je al drie keer gebeld en ben de afgelopen 24 uur 3 keer bij je langs geweest. Je was steeds niet thuis. Ik stel voor dat we elkaar spreken op neutraal terrein, waar je maar wilt. Ik zit in de molen op dit moment. Bel maar even terug op 06-[001]'. Ik schrok erg van dit bericht en met name van het feit dat hij kennelijk zo dicht bij mij in de buurt was geweest en nog steeds was. Uit het bericht blijkt dat hij drie keer bij mij aan de deur is geweest. Ik voel mij niet meer veilig in mijn eigen woning en ben nu genoodzaakt om de deuren op slot te doen en, als ik naar buiten ga, om goed om mij heen te kijken of hij niet ergens verdekt staat opgesteld. Ook het bellen vind ik bedreigend.
Later die middag vond ik in mijn brievenbus een foto. De foto betrof een man met een eng masker op die stiekem vanachter een kolom staat te gluren. Op de achterzijde staat de volgende tekst: '(...) We'd better talk! Mevrouw uw valse aangifte kan u duizenden euro's kosten. U R Warned'.
Het feit dat deze foto met tekst in de brievenbus bij mijn woning lag geeft duidelijk aan dat hij inderdaad bij mijn woning is geweest. Ook vind ik de tekst bedreigend. Hij dwingt mij min of meer contact met hem op te nemen.
Op 21 juni 2009 werd ik thuis weer gebeld door [verdachte]. Hij wilde weer praten over [betrokkene 2]. Hij wilde een afspraak regelen. Ook vroeg hij weer om mijn aangifte tegen hem in te trekken. Ook nu waarschuwde hij mij weer voor de financiële gevolgen als ik dit niet zou doen.
c. een schriftelijk stuk, zijnde een kopie van een foto (bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen, nr. 2009064824-3):
Op de foto staat een man afgebeeld die een masker draagt. Op de achterkant van deze foto staat onder meer te tekst: 'Mevrouw, gisteren en heden kwam ik langs uw deur, 3 keer. Ook telefoneerde ik, 3 keer, en sprak zo even uw voice-mail in. Als u dit leest bel of sms me dan. We'd better talk! Mevrouw uw valse aangifte kan u duizenden euro's kosten. U R Warned'.
18.
In het bestreden arrest heeft het Hof voorts nog overwogen:

Bewijsoverweging
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 24-000539-10 onder 5. ten laste gelegde.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 20 juni 2009 tot en met 21 juni 2009 heeft schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-vrouw.
De raadsman van verdachte heeft met betrekking tot dit feit aangevoerd dat niet gesproken kan worden van stelselmatigheid, gelet op de beperkte duur ervan.
Bij de vraag of sprake is van stelselmatigheid dient volgens vaste jurisprudentie te worden gelet op de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen, op de omstandigheden waaronder zij hebben plaats gevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
In het onderhavige geval heeft verdachte in een tijdsbestek van één dag zijn ex-vrouw drie maal gebeld (waarbij verdachte eenmaal de voicemail heeft ingesproken), is hij drie keer bij de woning van zijn ex-vrouw langs gaan en heeft hij bij haar een foto in de brievenbus gedaan met daarop aangegeven dat hij driemaal aan de deur is geweest en driemaal heeft gebeld. Voorts onder meerde tekst: "Als u dit leest voor 13.13 uur bel of sms me dan. (…) Het is in [betrokkene 2]'s belang datje contact met me opneemt. We'd better talk! Mevrouw uw valse aangifte kan u duizenden euro's kosten. U R Warned." Uit de tekst blijkt dat verdachte wil dat zijn ex-vrouw contact met hem opneemt. Uit de aangifte van zijn ex-vrouw blijkt dat verdachte door zijn handelen een inbreuk heeft gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer.
Het hof is van oordeel dat gezien de indringendheid van de teksten en de wijze waarop en de frequentie waarmee verdachte op die dag contact heeft gezocht met zijn ex-vrouw, gesproken kan worden van belaging. Verdachte was sinds 8 november 2008 op de hoogte van het feit dat zijn ex-vrouw geen contact met hem wenste. Desondanks heeft hij haar gedurende genoemde korte periode veelvuldig en op zeer indringende wijze lastig gevallen met de bedoeling om tegen haar uitdrukkelijke wens in contact te krijgen met zijn ex-vrouw.”
19.
Het aan verzoeker in de zaak met parketnummer 24-000539-10 onder 5 primair tenlastegelegde feit is toegesneden op art. 285b, eerste lid, Sr. De in de tenlastelegging voorkomende uitdrukking "stelselmatig" moet derhalve geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in die bepaling.
20.
Artikel 285b, eerste lid, Sr luidt:
"Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen wordt, als schuldig aan belaging, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie.”
21.
De kern van de strafbepaling van art. 285b Sr wordt gevormd door de stelselmatige inbreuk op iemands persoonlijke levenssfeer. [8] Blijkens de ontstaansgeschiedenis van deze bepaling [9] heeft de wetgever aan de stelselmatigheid de betekenis van “een bepaalde intensiteit, duur en/of frequentie” gegeven en daarbij gerefereerd aan “een voorbedacht plan” (dus niet zo maar toevallig). [10] Met betrekking tot de keuze en de combinatie van de kenmerken die moeten uitwijzen of er sprake is van belaging, heeft de wetgever de rechter grote vrijheid gelaten. [11] Gezien de hier relevante rechtspraak, neemt de Hoge Raad in zijn beoordelingskader diverse factoren in ogenschouw, zoals de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. [12] De stelselmatigheid moet van dien aard zijn, dat zij de gedragingen een indringend karakter geeft. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad zou kunnen worden opgemaakt dat onder omstandigheden aan de stelselmatigheid niet al te zware eisen worden gesteld en al snel een indringend lastigvallen wordt aangenomen, zo wanneer de gedragingen gepaard gaan met (ernstige) bedreiging (of belediging). Hoe het slachtoffer de gedragingen en bedreiging subjectief heeft beleefd of ervaren, zegt wel iets maar in dit verband zeker niet alles, nu het effect daarvan op het slachtoffer vooral ook naar objectieve maatstaven wordt beoordeeld. Daarbij past wel de opmerking dat niet steeds is vereist dat de inbreuk op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer aanmerkelijk is en dat niet altijd hoeft te blijken van ernstige emotionele gevolgen of van een grote verstoring van het dagelijks leven dan wel van een zeer ingrijpende of diepgaande invloed op het persoonlijke en de vrijheid van het slachtoffer. [13] Zo kan de veelheid van gedragingen die elke op zichzelf beschouwd als een geringe inbreuk op de persoonlijkheidsrechten van het slachtoffer zijn aan te merken, haar betekenis ontlenen aan de voortdurende herhaling. [14] In dat geval – en het door de Hoge Raad gehanteerde beoordelingskader komt daarmee overeen - wordt de belaging vooral gevonden in een zekere duur, frequentie en intensiteit van de gedragingen van de dader. [15] Andersom sluit een geringe duur en frequentie van de gedragingen nog niet het bestaan van de vereiste stelselmatigheid uit, indien door de intensiteit van de gedragingen sprake is van een zeer indringende inbreuk en invloed op de persoonlijke levenssfeer, dat wil zeggen op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. Zoals mijn voormalige ambtgenoot Jörg het voorgaande kort en krachtig in zijn conclusie vóór HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0096, NJ 2011/228 verwoordde: het gaat om het totaalbeeld dat uit (de verschillende, hiervoor genoemde, aspecten van) de gedragingen van de verdachte naar voren komt.
22.
Terug naar de voorliggende zaak.
23.
Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging van het Hof volgt dat het Hof de strafbare belaging heeft aangenomen op grond van het volgende:
(i) verzoeker heeft in een tijdsbestek van één dag zijn ex-vrouw driemaal gebeld en daarbij eenmaal de voicemail ingesproken;
(ii) verzoeker is drie keer bij de woning van zijn ex-vrouw langsgegaan;
(iii) verzoeker heeft bij zijn ex-vrouw een foto in de brievenbus gedaan met daarop de tekst “We'd better talk! Mevrouw uw valse aangifte kan u duizenden euro's kosten. U R Warned”;
(iv) uit deze tekst blijkt dat verzoeker wil dat zijn ex-vrouw contact met hem opneemt;
(v) uit de aangifte van zijn ex-vrouw blijkt dat verzoeker door zijn handelen een inbreuk heeft gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer;
(vi) de indringendheid van de teksten en de wijze waarop en de frequentie waarmee verzoeker op die dag contact heeft gezocht met zijn ex-vrouw.
24.
Leveren deze gedragingen nu strafbare belaging op? Het betreft hier een twijfelgeval. Vastgesteld kan worden dat verzoeker driemaal naar de aangeefster heeft gebeld, driemaal bij haar langs is geweest, eenmaal haar voicemail heeft ingesproken en een foto van een man met een eng masker en met op de achterkant een vervelende tekst bij haar in de brievenbus heeft gedaan. Was het beperkt gebleven tot die telefoontjes, het bij de woning langsgaan en het inspreken van de voicemail, dan zou die combinatie van gedragingen geen belaging vormen. Zo oordeelde de Hoge Raad in de zaak die leidde tot het arrest van 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0096, NJ 2011/228 m.nt. Keijzer [16] dat het zeven keer in iets minder dan twee maanden door de straat van de aangeefster fietsen en het op twee dagen enkele keren bellen naar de aangeefster niet is een “stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer”.
Maar in de onderhavige zaak is er meer, namelijk een foto van een man met een eng masker en met een tekst die door de aangeefster (subjectief) als bedreigend wordt ervaren. Levert dat net strafbare belaging op, of toch niet? In ECLI:NL:HR:2013:BZ3626 oordeelt de Hoge Raad: “De omstandigheid dat slechts een beperkt aantal sms-berichten in een periode van een week waren verstuurd staat in dit geval niet aan het aannemen van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] in de weg. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het Hof heeft vastgesteld dat de drie anoniem verzonden sms-berichten gaandeweg specifieker en indringender werden, refereerden aan de functionele betrokkenheid van [slachtoffer] bij een grootschalig opsporingsonderzoek naar wapenhandel, leidden tot angst voor haar eigen veiligheid en die van haar kinderen, en tot ontwrichting van haar sociale leven, haar belemmerden in haar werk, en teweegbrachten dat zij tijdelijk in het buitenland is ondergebracht.” Met de indringendheid en het onheilspellende karakter van de sms-teksten in die zaak – ik noem enkel als voorbeeld de tekst "Every breath you take, every move you make, every step you take...I'll be watchin'you!" - en de anonimiteit van de afzender, is de foto en de daarop vermelde tekst in de onderhavige zaak niet te vergelijken. Uiteraard wil daarmee niet gezegd zijn dat het niet vervelend voor de aangeefster was toen zij de foto met tekst aantrof en dat het voorstelbaar is dat zij daarvan schrok. Maar naar objectieve maatstaven bezien valt uit de afbeelding op de foto en de daarop geschreven tekst nog niet een zodanig ernstige of serieus te nemen bedreiging op te maken dat deze in combinatie met de overige gedragingen van verzoeker een strafbare belaging zou opleveren, waarbij ik in aanmerking neem dat de aangeefster wist om wie het ging, dat de gedragingen van verzoeker op één dag of hooguit twee dagen hebben plaatsgevonden en dat die telefoontjes en dat langsgaan (hetgeen nog iets anders is dan het herhaaldelijk aan de deur staan of zich bij een woning gedurende enige tijd ophouden) niet door de aangeefster zelf zijn waargenomen maar door verzoeker zelf in een sms-bericht aan haar zijn meegedeeld.
25.
In het licht van al het voorgaande meen ik dat niet kan worden gezegd dat sprake is van ‘stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer’ in de betekenis die daaraan toekomt in art. 285b Sr en dat het Hof dus ofwel blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent dat delictsbestanddeel ofwel heeft nagelaten de bewezenverklaring in dat opzicht toereikend te motiveren.
26.
Het middel slaagt.
27.
Het
derde middelklaagt dat de redelijke inzendingstermijn in cassatie is overschreden. Nu het eerste middel en het tweede middel terecht zijn voorgesteld en terugwijzing moet volgen hoef ik aan dit middel geen aandacht te besteden.
28.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. Zie A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, zevende druk, 2012, p. 20.
2.Vgl. HR 12 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG9964 (ten aanzien van een op de zitting herhaald getuigenverzoek) en HR 19 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1702.
3.Zie bijvoorbeeld HR 3 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG6577, HR 25 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL9018 en HR 21 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8816. Vgl. ook HR 22 april 2008, ECLI:NL:HR:2008,BC5977 en de in dat verband welwillende conclusie van mijn ambtgenoot Machielse.
4.Vgl. HR 21 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8816.
5.Zie wat het noodzakelijkheidscriterium betreft ook art. 418, tweede lid, Sv.
6.Onder omstandigheden verschilt de toepassing van het noodzakelijkheidscriterium niet wezenlijk van wat met de toepassing van het criterium van het verdedigingsbelang zou worden bereikt. Zie HR 19 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1702, NJ 2007, 626 m.nt. Mevis.
7.Zie HR 14 maart 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD1879, en HR 19 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1702. Zie ook G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, zevende door M.J. Borgers bewerkte druk, 2011, p. 610.
8.In die zin ook M.J.A. Duker, “De reikwijdte van het belagingsartikel”, RM Themis, 2007-4, p. 146.
9.Zie daarover de conclusie van ambtgenoot Vellinga voorafgaand aan HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7066, NJ 2004/354. Zie ook mijn conclusie vóór HR 12 maart, ECLI:NL:HR:2013:BZ3625.
10.Kamerstukken II 1997/98, 25 768, nr. 3, p. 2 en 15 resp. nr. 5, p. 17.
11.Zie Kamerstukken I 1999/00, 25 768, nr. 67a, p. 7-8: “De initiatiefnemers verwachten dat de rechter aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden in een zaak het bestanddeel ‘stelselmatig’ nader zal inkleuren, waardoor in de rechtspraktijk een zekere afbakening zal gaan plaatsvinden.”
12.HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5710, HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0096 en HR 15 november 2005, NS 2005/476. Zie ook Kamerstukken II 1997/98, 25 768, nr. 5 (MvA), p. 8.
13.HR 15 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3495.
14.Zie de conclusie van de vroegere AG Wortel vóór HR 10 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7081.
15.Meestal gaat het om wisselende combinaties van het versturen van brieven, het opbellen, het sms'en, het veelvuldig aan de deur of in de buurt komen, etc. Zie bijvoorbeeld HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5710.
16.Vgl. ook HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3626.