In deze zaak gaat het om de verdachte die is veroordeeld voor witwassen, waarbij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juli 2014 een gevangenisstraf van twee jaar heeft opgelegd. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld tegen deze veroordeling. De Hoge Raad behandelt de cassatieklachten, waarbij de focus ligt op de bewezenverklaring van het witwassen van een geldbedrag van € 41.000,-. De Hoge Raad oordeelt dat de bewezenverklaring niet naar de eisen van de wet is gemotiveerd. De Hoge Raad stelt vast dat uit de bewijsvoering niet meer kan worden afgeleid dan dat er een grote hoeveelheid geld is aangetroffen op een ongebruikelijke plaats in de woning van de verdachte. Dit is onvoldoende om te concluderen dat de verdachte de herkomst van het geld heeft verborgen of verhuld, zoals vereist onder artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad vernietigt het bestreden arrest voor wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling. Daarnaast wordt er een verzoek tot voeging van stukken in het dossier besproken, dat door het hof is afgewezen. De Hoge Raad oordeelt dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze stukken niet aan het dossier zijn toegevoegd, wat de verdediging in zijn mogelijkheden om zich te verdedigen heeft beperkt. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot vernietiging van het arrest en terugverwijzing.