Er zijn ook rechtbanken die een tussenpositie innemen.Het (grote) tijdsverloop leidt niet zonder meer tot de gegrondverklaring van het bezwaarschrift, maar de bijzonderheden van het geval kunnen dit anders maken. Exemplarisch zijn drie op de dezelfde dag (4 maart 2016) gegeven beschikkingen van de rechtbank Rotterdam, waarin een belangenafweging werd toegepast. De algemene overwegingen, waarin het beoordelingskader werd uiteengezet, luidden telkens als volgt:
“In de Wet is geen termijn opgenomen voor het geven van het bevel tot het afnemen van celmateriaal. Uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (Kamerstukken II 2002-2003, 28 685, nr. 3 p. 32) blijkt dat de wetgever heeft beoogd dat het bevel zo spoedig mogelijk na de veroordeling wordt gegeven. Kennelijk heeft de wetgever voor ogen gehad de tijd voor het geven van het bevel tot afname na de veroordeling te begrenzen, zonder hieraan evenwel expliciet een termijn te verbinden.
De memorie van toelichting vermeldt bij artikel 2 van de Wet, op genoemde pagina, letterlijk:
Het eerste lid verplicht de officier van justitie in beginsel een bevel tot afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek te geven. Het is van belang dat hij dit zo spoedig mogelijk na de veroordeling doet, zodat het belang van de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde direct kan worden gediend.
De stelling van de officier van justitie dat de te betrachten spoed is gelegen in belangen van opsporing, vervolging en berechting vindt hierin zonder meer steun. Dit laat echter onverlet dat een belang bij spoed de veroordeelde niet ontzegd kan worden. De veroordeelde, wiens recht op onaantastbaarheid van het lichaam en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer immers in het geding zijn, heeft er in het kader van de voorzienbaarheid belang bij tijdig te weten of hij na veroordeling al dan niet verplicht zal worden DNA af te staan. Dat de officier van justitie hiertoe bij de door de Wet omschreven categorie van misdrijven in beginsel verplicht is, doet hieraan niet af. Immers, de officier van justitie is ook bevoegd dit bevel achterwege te laten indien het hem/haar voorkomt dat zich een uitzonderingssituatie voordoet, zoals omschreven in artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet, te weten dat redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf en de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging of berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Om voornoemde redenen zal, ingeval duidelijk is dat niet sprake is van “zo spoedig mogelijk na de veroordeling”, een afweging gemaakt moeten worden tussen de in het geding zijnde belangen van opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten en de belangen van de veroordeelde bij het tijdig weten of hij nog verplicht zal worden tot afname van DNA-celmateriaal ten behoeve van opname in de DNA-databank. Bij die afweging speelt de mate van tijdsverloop een rol, de aard en ernst van het onderliggende strafbare feit, maar ook het concrete recidivegevaar, en andere de veroordeelde betreffende persoonlijke factoren.”
In ECLI:NL:RBROT:2016:2098 leidde de belangenafweging tot de ongegrondverklaring van het bezwaarschrift. De veroordeling dateerde in die zaak van 29 juli 2013, het bevel van 31 augustus 2015. De rechtbank overwoog in aansluiting op de hiervoor weergegeven algemene beschouwing als volgt. “In het licht van het voorgaande neemt de rechtbank in dit geval in ogenschouw dat er een termijn van twee jaar en een maand is verstreken tussen de veroordeling en het bevel. De veroordeling betrof het kraken van een woning. Veroordeelde had op dat moment al een strafblad: hij was twee maal eerder, in 2009 en 2011, veroordeeld door de politierechter voor vernielingen.
In het licht van het voorgaande is de rechtbank met betrekking tot deze zaak van oordeel dat het bevel tot afname van DNA-celmateriaal niet zodanig lang na het veroordelend vonnis van de politierechter is gegeven, dat de belangen van de opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten, niet meer opwegen tegen de belangen van de veroordeelde.”
In ECLI:NL:RBROT:2016:2093 viel de belangenafweging anders uit. In deze zaak was de veroordeling op 6 juli 2011 uitgesproken; het bevel werd op 14 juli 2015 gegeven. De beslissende overwegingen luidden als volgt. “In het licht van het voorgaande neemt de rechtbank in dit geval in ogenschouw dat er een zeer lange termijn is verstreken tussen de veroordeling en het bevel: vier jaar. De veroordeelde, verstandelijk beperkt, is veroordeeld voor artikel 2 onder C van de Opiumwet en heeft hiervoor een relatief lichte straf opgelegd gekregen. Er is bij veroordeelde weliswaar sprake van een strafblad, maar dat betreft alleen een transactie en verder alle Wegenverkeerswetovertredingen.
Dit alles in aanmerking genomen, is de rechtbank van oordeel dat een belangenafweging in dit geval met zich meebrengt, dat het belang van veroordeelde prevaleert. Het bevel tot afname van DNA-celmateriaal is zodanig lang na het veroordelend vonnis van de rechtbank is gegeven, dat dit in dit geval tot gegrondverklaring van het bezwaarschrift dient te leiden.”
Ook in ECLI:NL:RBROT:2016:2097 werd het bezwaarschrift gegrond verklaard. De veroordeling werd uitgesproken op 2 augustus 2012, het bevel gegeven op 20 juli 2015. De beslissende overwegingen luidden als volgt. “In het licht van het voorgaande neemt de rechtbank in dit geval in ogenschouw dat er een termijn van (bijna) drie jaar is verstreken tussen de veroordeling en het bevel. De veroordeling betrof het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. Veroordeelde, toen 13 jaar oud, heeft hiervoor een geheel voorwaardelijke straf opgelegd gekregen. De proeftijd van twee jaar was ten tijde van het bevel reeds geruime tijd verstreken.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat veroordeelde na bovengenoemde veroordeling in 2015 door de kinderrechter voor het plegen van nieuwe strafbare feiten tot een deels voorwaardelijke taakstraf is veroordeeld en een aantal zaken tegen hem openstaat. Echter, deze feiten betrekken bij voornoemde belangenafweging brengt het gevaar van rechtsongelijkheid in de behandeling van veroordeelden (te weten enerzijds bij wie het bevel wel, en anderzijds bij wie het bevel niet zo spoedig mogelijk wordt gegeven) met zich mee (zie ook voornoemde memorie van toelichting, p. 13 en 32). Tenslotte heeft de rechtbank gelet op de jeugdige leeftijd van betrokkene. Letten op zijn overige persoonlijke omstandigheden is lastig, aangezien het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming verre van actueel is.
Dit alles in aanmerking genomen, is de rechtbank van oordeel dat een belangenafweging in dit geval met zich meebrengt, dat het belang van veroordeelde prevaleert. Het bevel tot afname van DNA-celmateriaal is zodanig lang na het veroordelend vonnis van de rechtbank is gegeven, dat dit in dit geval tot gegrondverklaring van het bezwaarschrift dient te leiden.”