De steller van het middel onderkent dat personen wier persoonsgegevens niet zijn vermeld in het proces-verbaal waarin hun verklaring is opgenomen, maar van wie vaststaat dat zij zodanig geïndividualiseerd kunnen worden dat de verdediging desgewenst hun verhoor als getuige kan verzoeken, volgens de Hoge Raad niet zijn aan te merken als ‘personen wier identiteit niet blijkt als bedoeld in art. 344a lid 3 Sv. In zoverre zijn we het met elkaar eens.
Volgens de steller van het middel heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 4 februari 2014bepaald, dat dat niet wegneemt “dat aan het gebruik als bewijs van processen-verbaal van dergelijke personen (bijvoorbeeld onder codenummer aangeduide opsporingsambtenaren), dezelfde eisen worden gesteld als aan het gebruik van verklaringen van beperkt anoniem gehoorde getuigen”. Daarom is volgens de steller van het middel voor het gebruik van de processen-verbaal opgemaakt door de onder codenummers [003] , [004] , [007] , [001] , [008] , [006] , [005] en [002] aangeduide opsporingsambtenaren de motiveringsplicht van art. 360 lid 1 Sv van toepassing. Deze motivering ontbreekt in het arrest.
Naar mijn mening gaat de steller van het middel uit van een verkeerde lezing van het arrest van de Hoge Raad van 4 februari 2014, hetgeen ik in het hiernavolgende zal trachten duidelijk te maken.
9.3. De bijzondere motiveringseis van art. 360 lid 1 Sv heeft in beginsel alleen betrekking op verklaringen die een beperkt anonieme getuigebij de rechter-commissaris of ter terechtzitting heeft afgelegd. De kern van het arrest van de Hoge Raad van 4 februari 2014, is dat de motiveringsplicht in een dergelijk geval ook van toepassing is op het gebruik voor het bewijs van het eerder onder codenummer opgemaakte proces-verbaal inhoudende de verklaring van desbetreffende opsporingsambtenaar.De zaak waar het arrest betrekking op heeft, ging om een politiële pseudokoper ‘ [...] ’ die onder codenummer A 3018 processen-verbaal had opgemaakt van haar bevindingen en die vervolgens op verzoek van de verdediging ten overstaan van de rechter-commissaris, met toepassing van art. 190 lid 3 Sv onder codenummer is gehoord. Het hof had voor het bewijs geen gebruik gemaakt van de tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring, maar van de door ‘ [...] ’ onder codenaam A 3018 opgemaakte processen-verbaal, zonder daarbij de bijzondere redenen te vermelden als bedoeld in art. 360 lid 1 Sv. Naar aanleiding hiervan overweegt de Hoge Raad:
“2.4.2. De omstandigheid dat in het onderhavige geval de betrokkene, een bevoegd opsporingsambtenaar behorende tot het aangegeven politieonderdeel, naderhand door de Rechter-Commissaris is gehoord op de voet van art. 190, derde lid, Sv, brengt mee dat aan het gebruik van het proces-verbaal, houdende de verklaring van A 3018 dezelfde eisen dienen te worden gesteld als aan het gebruik van verklaringen van beperkt anoniem verhoorde getuigen. Uit de ingevolge art. 360, eerste lid, Sv vereiste motivering van het gebruik van een aldus afgelegde verklaring dient allereerst de reden voor de beperkte anonimiteit te blijken. Voorts moet uit die motivering blijken dat de beperkte anonimiteit geen afbreuk heeft gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging (vgl. HR 23 september 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0799, NJ 1998/135).” 9.4. Dat de motiveringseis van art. 360 lid 1 Sv zich ook uitstrekt tot de in een proces-verbaal opgenomen verklaring van een onder code aangeduide opsporingsambtenaar, zoals de Hoge Raad in deze overweging heeft bepaald, lijkt mij terecht. De ratio daarvan is dat anders het motiveringsvereiste eenvoudig zou kunnen worden omzeild zoals Reijntjes in zijn noot bij het arrest opmerkt.Als een onder codenummer bekende opsporingsambtenaar als getuige door de rechter-commissaris of de rechter op de zitting wordt gehoord over diens verklaring en in dat verband de status van beperkt anonieme getuige krijgt, is de motiveringsplicht van art. 360 lid 1 Sv immers van toepassing en het zou raar zijn als dan de eerdere door die opsporingsambtenaar onder codenummer opgenomen verklaring in het proces-verbaal gewoon voor het bewijs zou kunnen worden gebruikt, zonder dat daarbij hoeft te worden voldaan aan dit motiveringsvereiste. Daarbij wil ik opmerken dat het in deze zaak ging om processen-verbaal waarin de politiële pseudokoper verslag deed van haar bevindingen en hetgeen zij zelf had waargenomen. Zij was dus de “oorspronkelijke” bron. Dat is iets anders dan een proces-verbaal dat door een verbalisant onder codenaam is opgemaakt van een met naam en toenaam bekende getuige. Volgens mij zit hierin ook de misvatting die kennelijk bij de steller van het middel leeft: de motiveringsplicht van art. 360 Sv geldt niet ten aanzien van degene die het proces-verbaal heeft opgemaakt, ook niet als dit een onder codenummer bekende opsporingsambtenaar is, maar ten aanzien van degene wiens verklaring in dat proces-verbaal is opgenomen.
9.5. Wat betekent dit nu voor onderhavige zaak? Van de opsporingsambtenaren onder codenummer is slechts de verbalisant onder codenummer [008] , één van de twee opstellers van het proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 6] (bewijsmiddel 6), op verzoek van de verdediging, als beperkt anonieme getuige op de voet van art. 290 lid 3 Sv, ter terechtzitting gehoord.
9.6. Geen van de onder codenummer bekende opstellers van de processen-verbaal die gebezigd zijn als bewijsmiddelen 1 t/m 3 is nader door de rechter-commissaris of ter terechtzitting gehoord, zodat het hof alleen al op deze grond niet was gehouden het gebruik van de in deze bewijsmiddelen opgenomen verklaringen (bevindingen) nader te motiveren. Wat de bewijsmiddelen 4 en 5 aangaat geldt deze motiveringsplicht niet, omdat de in die processen-verbaal opgenomen verklaringen afkomstig zijn van met naam en toenaam bekende getuigen. De ratio van de bijzondere motiveringsplicht ingevolge art. 360 lid 1 Sv is immers dat de reden moet worden opgegeven waarom een getuige in aanmerking komt voor beperkte anonimiteit en dat daardoor geen afbreuk is gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging. Het lijkt me onlogisch om bij de gebruikmaking van een verklaring ten overstaan van de politie van een met naam en toenaam bekende getuige, een dergelijke nadere motivering te eisen, ook al is die verklaring opgenomen door een slechts onder codenummer bekende verbalisant.
Voor zover het middel op de processen-verbaal die ten grondslag liggen aan de bewijsmiddelen 1 t/m 5 betrekking heeft, faalt het.
9.7. Dan blijft over het proces-verbaal inhoudende de verklaring van de getuige [betrokkene 6] dat is gebezigd als bewijsmiddel 6. Dit proces verbaal is mede opgemaakt door de opsporingsambtenaar onder codenummer [008] , die op de zitting van het hof met toepassing van art. 290 lid 3 Sv is gehoord. Betekent dit nu dat het gebruik van bewijsmiddel 6, de verklaring van [betrokkene 6], door het hof nader had moeten worden gemotiveerd overeenkomstig de eisen van art. 360 lid 1 Sv?
Ik meen van niet.
9.8. Uit het proces-verbaal van het verhoor ter terechtzitting van het hof d.d. 29 april 2015 van de onder codenummer [008] aangeduide verbalisant blijkt, dat dit verhoor geen betrekking had op de verklaring van de getuige [betrokkene 6], die als bewijsmiddel 6 voor het bewijs is gebruikt, maar op de vraag of de politie (transcripties van de) opnames van gesprekken tussen [betrokkene 1] en de redactie van het tv-programma van [...] had ontvangen en of deze bij de verhoren zijn gebruikt.Als het hof een onderdeel van de verklaring, die door de opsporingsambtenaar onder codenummer [008] ter terechtzitting is afgelegd, voor het bewijs had gebruikt – hetgeen in casu niet het geval is – dan was het hof gehouden geweest overeenkomstig art. 360 lid 1 Sv te motiveren waarom aan de getuige beperkte anonimiteit is toegekend en of dit ten nadele van het ondervragingsrecht van de verdediging heeft gewerkt. Maar dat geldt, zoals hiervoor al is gesteld, niet voor het proces-verbaal van de verklaring van getuige [betrokkene 6] , met name niet omdat het hier gaat om een getuige wiens identiteit volledig blijkt.
9.9. Het middel faalt.