Conclusie
eerste middelbehelst de klacht dat het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft bepaald zonder dat de verkrijging daarvan door de betrokkene daadwerkelijk vaststaat, althans dat de vaststelling van het te ontnemen bedrag onvoldoende met redenen is omkleed, dan wel dat de daartegen opgeworpen verweren onvoldoende gemotiveerd zijn verworpen. De klacht spitst zich toe op het oordeel van het hof dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft behaald uit soortgelijke feiten, zoals bedoeld in art. 36e, tweede lid (oud), Sr.
Projecten [B], [C] en [A]
aannemelijkdat bij de doorbetaling aan [N] sprake is van verduistering in dienstbetrekking van gelden van Bouwfonds, die bovendien door valsheid in geschrift zijn verkregen. Het bedrag van € 317.646,00 geldt als het door middel van of uit de baten van die feiten verkregen voordeel.
aannemelijkdat dit bedrag eveneens voordeel betreft uit soortgelijke feiten als hiervoor geduid. De door de verdediging gegeven verklaring voor de betaling (conclusie par. 8.2.8) is in het licht van deze verklaring van [M] onvoldoende aannemelijk geworden (…).
aannemelijkdat deze betalingen het voordeel betreft dat blijkens het voorgaande mede door de veroordeelde wederrechtelijk aan Bouwfonds is onttrokken en dat in dit verband de veroordeelde is toegekomen. Daarbij is van belang dat, zoals hierna nader toegelicht, een legitieme grond voor de betalingen van [P] BV aan de vennootschappen van de veroordeelde niet aannemelijk is geworden.
Project [b-straat]
aannemelijkdat het bedrag van € 862.500,00 voordeel betreft uit soortgelijke feiten, als hiervoor geduid.
Project [R]
aannemelijkdat het gaat om feiten die de veroordeelde mede heeft gepleegd, en daarvan bedoeld wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
[T]
aannemelijkis dat de veroordeelde dit heeft begaan, te weten het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking. Dat vervolgens facturen van derden die betrekking hebben op de verbouwing zijn betaald (conclusie par. 8.5.5) staat daar geheel los van en doet daaraan dus niet af.
aannemelijkdat ook deze betaling van € 100.000,00 voordeel betreft uit soortgelijke feiten als hiervoor omschreven. Ook hier laat zich immers het beeld zien dat gelden via een contractspartij van Bouwfonds naar een vennootschap van de veroordeelde zijn gevloeid, zonder dat een legale grond voor die betaling aannemelijk is geworden. (…)”
tweede middelbevat de klacht dat het hof het verweer dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de ontnemingsvordering ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft verworpen.
4. Samenloop ontnemingsvordering en civiele vordering
actieve en weerbare derde die te kennen heeft gegeven via een civiele vordering bij de burgerlijke rechter verhaal te willen halen en deze vordering ten minste gelijk is aan het bedrag van de ontnemingsvordering”.
dat er geld weggaat bij de verdachte en wordt teruggegeven aan benadeelde partijen”.
derde middelbehelst de klacht dat het hof in strijd met de onschuldpresumptie zoals verankerd in art. 6, tweede lid, EVRM de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gelast ten aanzien van feiten ter zake waarvan het openbaar ministerie geen strafvervolging heeft ingesteld.