Voetnoten
1.De tekst op de voorpagina van de dagvaarding luidt: “Ik verwijs naar de mededelingen onder 1 t/m 10 op de achterzijde van dit blad”.
2.Zie in dit verband ook A. Beijer A.l. Melai/A.H. Klip e.a, WvSv/IISS, III.6.2.9, actueel tot en met 1-9-2013.
3.Wet van 28 februari 2013 tot implementatie van de richtlijn nr. 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PbEU L 280) Stb. 2013, 85.
4.Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012
5.Wet van 18 maart 2004 tot wijziging van enige bepalingen van het Wetboek van Strafvordering en de Wet politieregisters en aanvulling van het Wetboek van Strafrecht met het oog op de uitvoering van de op 29 mei 2000 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Lid-Staten van de Europese Unie, Stb. 2004, 107. Zie
6.Toelichtend Rapport bij de Overeenkomst van 29 mei 2000 betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (door de Raad op 30 november 2000 goedgekeurde tekst), PbEG 2000, C 379/7.
7.Opmerking AG: dit is de Nederlandse vertaling zoals gepubliceerd in het Publicatieblad en wat opvalt is dat deze zin niet goed loopt. Ik veronderstel dat tussen de woorden “aangegeven” en “zich” moet staan “waaraan de geadresseerde”.
8.Kamerstukken II 2001/02, 28351, 3, p. 14.
9.Zie in dezelfde zin de conclusie van AG Vellinga 16 december 2008, ECLI:NL:PHR:2008:BG2188, waarin hij opmerkt: “Van belang is voorts dat art. 588 lid 2 Sv slechts ten aanzien van dagvaardingen voorschrijft dat zij worden vertaald. Met betrekking tot andere gerechtelijke mededelingen, zoals oproepingen, kan worden volstaan met een vertaling van de essentiële onderdelen daarvan.” 10.Beijer schrijft dat gerechtelijke mededelingen een verzamelnaam is en dat hieronder naast de dagvaarding andere gerechtelijke stukken vallen zoals: oproepingen, vonnissen, arresten en beschikkingen, de dagvaarding of oproeping van getuigen en deskundigen en overige gerechtelijke mededelingen, A. Beijer A.l. Melai/A.H. Klip e.a, WvSv/IISS, III.6.1.5, actueel tot en met 1-9-2013.
11.Zo merkt ook C.M. Pelser op in T&C Sv, dertiende druk 2019, zie aant. 7 bij art. 588 Sv.
12.Zie ook A. Beijer A.l. Melai/A.H. Klip e.a, WvSv/IISS, III.6.2.3.1, actueel tot en met 1-9-2013.
13.HR 14 februari 2012, ELI:NL:HR:2012:BU8758. Zie in dezelfde zin HR 6 november 2007, ECLI:Nl:HR:20107:BA7886.
15.Wet van 28 februari 2013 tot implementatie van de richtlijn nr. 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PbEU L 280) Stb. 2013, 85.
16.Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012
17.Zie de MvT Kamerstukken II 2013-2014, 33871, 3, p. 1.
18.Kamerstukken II 2013-2014, 33871, 3, p. 5.
19.Kamerstukken II 2013-2014, 33871, 3, p. 20.
20.Wet van 17 november 2016, Stb. 2016, 476, in werking getreden op 1 maart 2017.
21.Overigens verschilt deze informatie ook op detailniveau met het formulier dat aan de verdachte is uitgereikt bij de betekening van de dagvaarding in persoon op 6 juni 2008, dat zich bij de gedingstukken bevindt. Daarin is ook de mogelijkheid dat de rechter de medebrenging gelast niet vermeld.
22.Deze standaardinformatie is inmiddels aangepast, zie de website van het OM https://www.om.nl/bijlagen-vraag/achterzijde/.
23.Vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002/317, rov. 3.20 onder d: “Niet-naleving van verdragsverplichtingen betreffende bijvoorbeeld de taal waarin de dagvaarding moet zijn gesteld en de termijn welke bij de verzending in acht behoort te worden genomen, leidt niet tot nietigheid van de dagvaarding. Wel kan dit grond vormen voor de hierna onder 3.34 sub c te behandelen schorsing van het onderzoek ter terechtzitting.” Zie ook HR 16 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2774; HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3475; HR 12 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:624 en HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:113. 25.HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1117, rov 2.3. Anders dan de steller van het middel kennelijk meent, is plaatsing in het opsporingsregister niet vereist, nu dat vereiste enkel geldt indien van de verdachte geen bekende woon- of verblijfplaats bekend is.