2.2.2.Voor het bewijs heeft het hof de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
‘’1. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, nummer PL033W 20120788493, d.d. 6 november 2012 (map 4, p. 1103 en verder van een dossier genaamd procesdossier Dwingelderveld Bosrand, met de proces-verbaalnummers 2012078849 en 2013054198) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als relaas van verbalisant:
Op 4 november 2012 kwamen wij, verbalisanten, omstreeks 20:15 uur ter plaatse bij de woning van de vermiste [slachtoffer 1] . Zijn partner [betrokkene 1] was in de woonkamer. [betrokkene 1] vertelde ons dat haar partner, [slachtoffer 1] , samen met zijn twee hondjes weggegaan was in zijn auto om in het bos te wandelen. Hij zou met een uurtje terug zijn. Hij was echter op dat moment nog steeds niet terug en zij maakte zich ernstig zorgen.
2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van lijkvinding, nummer AH-060, d.d. 13 november 2013 (map 4 p. 1189 en verder van het onder 1 genoemde dossier) voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven — :
als relaas van verbalisant:
Op 7 november 2012 werd in een bosperceel, gelegen aan de Spieregerweg, gemeente Westerveld, het lijk aangetroffen van [slachtoffer 1] .
3. Een schriftelijk stuk, te weten een NFI-rapport, opgemaakt door dr. B. Kubat, arts en patholoog, d.d. 21 november 2012 (ongenummerd opgenomen in map 11 van het onder 1 genoemde dossier), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven - :
Overledene
Naam: [slachtoffer 1]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1957
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 1957, is het navolgende gebleken:
1. In totaal vijf doorschoten:
Het overlijden van [slachtoffer 1] wordt volledig verklaard door uitval van lichaamsfuncties ten gevolge van verbloeding, opgetreden in het kader van schotletsels.
4. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor, nummer 2013054198, d.d. 1 april 2014 (map 2, p. 337 en verder van het onder 1 genoemde dossier), voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven — :
als verklaring van medeverdachte [medeverdachte] :
Ik had het idee gekregen dat ik op een snelle manier rijk moest worden.
Ik had een wapen, een Glock 9 millimeter, met een magazijntje er bij. Dit wapen had ik uit de wapenkamer van het leger gestolen. Er zat scherpe munitie bij.
Na mijn ontslag uit het leger trok [verdachte] bij mij in. Ik moest snel ergens aan de bak komen om de vaste lasten te kunnen betalen, maar dat lukte niet. [verdachte] en ik begonnen ons af te zonderen.
We waren met zijn tweeën, het wapen en munitie, in het bos van Spier. Ik kende de paden. Ik kende de omgeving redelijk. We gingen rondkijken. We deden alsof we aan het hardlopen waren. Wij zijn bij meerdere parkeerplekken geweest. Uiteindelijk zagen wij [slachtoffer 1] (het hof begrijpt: het slachtoffer [slachtoffer 1] , wiens naam de verdachten later bekend is geworden) zijn auto staan. In onze, in mijn ogen was het een mooie auto. Wij dachten, die man heeft veel geld. Wij parkeerden onze auto. Toen zijn wij lopend deze kant opgegaan, toen hebben we in de bosjes gezeten en gekeken naar de auto van [slachtoffer 1] .
Wij zagen hem het bos ingaan. Toen zijn wij in die sloot gaan zitten. Niemand kon ons zien. Toen wij in de sloot stonden, waar uiteindelijk ook [slachtoffer 1] zijn lichaam is gevonden daar stonden wij ook. Wij stonden te wachten op hem. Ik had het wapen meegenomen.
Uiteindelijk kwam [slachtoffer 1] terug samen met die twee hondjes van hem. Hij liep ons voorbij. Richting zijn auto. [verdachte] keek hem ook gewoon zo voorbij. Hij zag hem helemaal voorbij lopen. Ik pakte het wapen en ik schoot. Ik schoot drie keer achter elkaar. Hij schreeuwde en viel op de grond.
Wij liepen naar hem toe. Ik vroeg de pincode. Na de tweede keer ‘wat is je pincode’. Ik was het aan het opschrijven. Ik had het niet goed meegekregen en vroeg het voor de tweede keer. Die kreeg ik niet meer. Hij is van me weggegaan.
Wat ik heb gedaan, dat was het pure kwaad.
Na de tweede keer vragen naar de pincode keek hij alleen naar boven. Toen heb ik hem bij zijn schouders gepakt. En toen zijn we wezen slepen. Naar de sloot. Wij hebben hem in de sloot gelegd. Takken over hem heen gelegd. Sleutels gepakt. Nog even gewacht.
5. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor, nummer 2013054198, d.d. 15 april 2014 (map 2, p. 349 en verder van het onder 1 genoemde dossier), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven - :
als verklaring van medeverdachte [medeverdachte] :
A: Ik ben in zijn auto gestapt en [verdachte] is in mijn auto gestapt. Hondje in de bladcontainer. Toen zijn we teruggegaan. Ik heb de auto op de carpoolplek gezet. Ik ben in mijn eigen auto gestapt en we zijn doorgereden naar de Macdonalds. Daar hebben we geprobeerd met de telefoon, de pinpas, en dat lukte niet.
A: [verdachte] heeft nog geschoten, even proberen, dan weetje hoe het is, hoe het voelt. We hebben sigaretten van het slachtoffer weggenomen.
[verdachte] ging mee. Ik wist dat er extra oogjes nodig waren.
V: Was het vuurwapen schietklaar of moest je dit nog doen?
A: Ja altijd he. Testvuur. [verdachte] heeft nog geschoten.. even proberen, dan weet je hoe het is, hoe het voelt.
V: Hoe maak je de Glock schietklaar?
A: Magazijntje erin. Doorladen. Dat is het enige.
V: Dus als ik het goed begrijp, was het wapen schietklaar, ook toen [verdachte] had geschoten?
A: Ja.
Verder had ik een bivakmuts bij me, volgens mij wij allebei.
V: Wat had je aan?
A: Een trainingsbroek. Donkere kleren.
V: Die dag, 4 november, heb jij twee keuzes, je gaat hem of overvallen, of je maakt hem dood…
A: Ja...ja...
V: Waar richtte jij op toen je schoot?
A : Zijn hart... een headshot jongen, dat lukt niet...
Ik stond er ook van te kijken, dat hij nog leefde.
A: Ik heb wel geschoten in het leger met een Glock.
V: Wat voor schutter was jij?
A: Ik was goed.
V: Op hoeveel meter heb jij [slachtoffer 1] geschoten?
A: Vijf, zes, dat heb ik ook op de tekening gezet. Het zou me niets verbazen als het nog minder is, vanaf de sloot. Hij had geen kans.
V: Waarom ging het headshot niet?
A: Dat weet ik niet...een bewegend doel is altijd moeilijker. Rekening houden met dat ie beweegt, op en neer gaat, falen was geen optie.
Tussen de schoten zat geen pauze. Ook het tweede en derde schot richtte ik op het hart. Ik schoot om uit te schakelen.
V: Wie pakte hem waar?
A. [verdachte] bij een arm en ik bij een arm. De voeten sleepten over de grond.
V: Wat heb je van hem weggenomen?
A: Sigaretten. Pin. Portemonnee, sleutels en de telefoon.
V: Wie nam wat mee?
A. Ik had een extra man nodig, oortjes, oog, hulp... één man is geen man.
(...)
Het hof begrijpt in samenhang met de in bewijsmiddel 6 opgenomen verklaring van [medeverdachte] dat de hierna opgenomen vraag/antwoord (p. 352 van het dossier) gaat over de beroving van de touringcarchauffeur. Daaraan heeft het hof op blad 9 van het arrest een overweging gewijd.
V: Was [slachtoffer 1] je eerste actie, [medeverdachte] ? Jullie eerste actie?
A: (...) [verdachte] heeft erger voorkomen jongen.
6. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor, nummer 2013054198, d.d. 16 april 2014 (map 2, p. 374 en verder van het onder 1 genoemde dossier), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – :
als verklaring van medeverdachte [medeverdachte] :
O: verdachte geeft wel aan over de buschauffeur te willen vertellen.
V: Leeft die man nog?
A: Ja, dankzij [verdachte] .
7. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor, zonder proces-verbaalnummer, d.d. 1 april 2014 (map 2, p. 477 en verder van het onder 1 genoemde dossier), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – :
als verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd op 31 maart 2014:
A: Het was ’s middags. We hadden trainingspakken aan. We wilden geld hebben. Ik ging rondkijken of ik iemand zag die er rijk uitzag. Toen kwam er iemand aanrijden met een beste auto van wie we dachten dat hij veel geld had. Die zouden we gaan beroven. Toen hebben we gewacht tot iedereen weg was. Toen hebben we gewacht tot die persoon terugkwam.
We zijn nog bij de Macdonalds geweest. Volgens mij zijn we toen later doorgegaan naar Dedemsvaart.
V: Wat heb je meegenomen?
We hebben een portemonnee en zonnebril meegenomen. In de portemonnee zat een rijbewijs, ID en vijftig euro. We hebben hem gesleept aan de armen.
Een hondje was weggerend en eentje in de auto. Ik heb dat hondje in de bladcontainer gegooid.
V: In hoeverre had [slachtoffer 1] een telefoon bij zich.
A: Hij had ook een telefoon bij zich. Die hebben we weggegooid of verbrand.
We hebben hem 6 of 8 meter gesleept. We hebben er takken opgelegd zodat hij uit het zicht was. Takken afgebroken en er op gelegd.
Ik stond weg te kijken. Ik wilde niet zien wat er gebeurde. Ik had vingers in mijn oren.
V: Hoe lang zijn jullie daar geweest?
A: Een paar uur.
V: Jij zegt dat jij je hebt omgedraaid. Wat zag jij toen jij je terugdraaide?
A: Dat [slachtoffer 1] op de grond lag. Ik wilde pinpas vragen en pincode. Er kwam niet veel leven meer uit.
Ik zei: wat is je pincode, wat is je pascode.
V: Je zegt toen gingen we naar de Macdonalds. Wat hebben jullie daar gedaan?
A: Volgens mij zijn we met de telefoon bezig geweest.
V: Hoe gaat het dan verder [verdachte] . Je was nog naar Dedemsvaart geweest om wiet te halen en hoe gaat het dan verder?
A: Toen zijn we naar huis gegaan. Wat er daarna is gebeurd weet ik niet.
8. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor, zonder proces-verbaalnummer, d.d. 1 april 2014 (map 2, p. 494 en verder van het onder 1 genoemde dossier), voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven — :
als verklaring van verdachte [verdachte] :
V: Hoe kwamen jullie aan dat wapen?
A. Die heeft mijn broer uit het leger meegenomen.
A: We zaten in het bos verstopt, we zaten in de greppel te wachten op [slachtoffer 1] . Dit duurde nog wel een kwartiertje. Toen hij aan kwam lopen heeft [medeverdachte] hem geschoten en toen hebben we gevraagd naar de pincode. Hij zei nog wel wat maar dat was niet te verstaan
V: Dit hondje hoe pakje die?
A: Door gewoon lief te doen en aan te halen. Die heb ik toen achter in de auto van [slachtoffer 1] gezet. We zijn toen met twee auto’s naar de bladcontainer bij het zwembad gereden.
V: Wat hadden jullie nog meer bij?
A: Ik had alleen maar een bivakmuts bij mij.
We hebben geen ander materiaal gebruikt.
V: Wat was de volgende actie?
A: Ergens in Brabant, Bergeijck of zo. Dit moest op dezelfde manier als in [woonplaats 2] gaan gebeuren. We zouden weer geen vuurwapen meenemen. We hadden via Google Earth een mooi groot huis in het bos gevonden.
9. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor, zonder proces- verbaalnummer, d.d. 1 april 2014 (map 2, p. 504 en verder van het onder 1 genoemde dossier), voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven — :
als verklaring van verdachte [verdachte] :
V: Jullie stonden in de greppel. Wat gebeurde er toen?
A: Mijn broer zei, daar komt hij aan.
V: [medeverdachte] zegt, daar komt hij aan. Hoe lang zit er tussen die opmerking en het moment dat er geschoten wordt?
A: Binnen een minuut.
V: [medeverdachte] die staat daar, jij stond achter hem. [medeverdachte] was aan het richten, jij doet je vingers in je oren en draait je om. Hoe lang duurde het voordat er geschoten werd?
A: Ik denk 30 seconden of zo.
Voor het schieten heeft [medeverdachte] niet met [slachtoffer 1] gesproken. Hij heeft alleen tegen mij gezegd daar komt hij aan. Toen heb ik mijn vingers in m’n oren gestopt.
10. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor, zonder proces-verbaalnummer, d.d. 15 april 2014 (map 2, p. 513 en verder van het onder 1 genoemde dossier), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als verklaring van verdachte [verdachte] :
A: We hadden geld nodig. We zochten een plek waar we bekend zijn.
V: Waarom juist die dag?
A: Het geld was op, de benzine was op, we moesten iets doen om te overleven.
We hadden een wapen meegenomen, bivakmuts hadden we meegenomen.
V: Je hebt verteld dat jij ook een keer had geoefend met het wapen, waar was dat?
A: ja, dat klopt. Precies er tegenover in het bos.
Dat was dezelfde dag.
V: Je hebt dezelfde dag dat [slachtoffer 1] is doodgeschoten ook geschoten in het bos. Dit was er tegenover?
A: Ja, dat klopt in een stuk hout.
Ik heb een keer geschoten. Ik wilde een beetje ervaring opdoen. Ervaring om te weten hoe het is om te schieten.
Dit was ongeveer vier uur voordat [slachtoffer 1] is doodgeschoten.
We hebben gewacht tot de auto van [slachtoffer 1] er nog alleen stond.
Toen we in de greppel zaten konden we in de gaten houden en zagen we waar hij vandaan zou komen.
Wij staan in de greppel en [medeverdachte] zei dat hij eraan kwam. Ik zag dat [slachtoffer 1] voorbij de greppel liep en ik zag [medeverdachte] richten. Toen heb ik mij omgedraaid en heb ik de vingers in mijn oren gedaan.
Ik had mijn vingers in mijn oren en ik dacht nog wel zal ik wat doen, hem aantikken of zo. Toen dacht ik: ‘boeie’, het interesseert mij niet.
Toen hij was neergeschoten vroegen we hem naar zijn pincode. Mijn broer heeft zijn sleutels gepakt. Toen lag hij al in de greppel.
V: Waar wordt [slachtoffer 1] geschoten?
A: Mijn broer had gezegd dat hij hem niet goed had geraakt, hij had hem in zijn been geraakt. Hier hebben we het na het incident over gehad.
We hebben hem naar de greppel gesleept.
A: De hond werd in de auto van [slachtoffer 1] neergezet. Ik reed in onze auto. [medeverdachte] reed achter mij aan in de auto van [slachtoffer 1] .
V: [slachtoffer 1] werd dus aangesproken?
A: Voor zover ik weet niet.
V: Waarom stond je weg te kijken?
A: Hij was vlak bij mij, ik wilde geen kruit op mijn lichaam of kleren krijgen.
A: We hebben een Duitse touringcarchauffeur bedreigd met het pistool en gezegd dat hij naar binnen moest gaan en toen hebben we hem geld afhandig gemaakt. Dat was tussen Spier en Beilen. Dat was vóór [slachtoffer 1] .
11. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, d.d. 13 oktober 2015, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – :
Het klopt dat [medeverdachte] en ik financiële problemen hadden. Wij hadden al eerder een touringcarchauffeur beroofd. We hebben hem onder schot gehouden met een wapen. Tijdens die beroving heb ik [medeverdachte] ervan weerhouden om te gaan schieten.
12. Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, meervoudige kamer voor strafzaken, op 26 en 27 oktober 2016, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als verklaring van verdachte [verdachte] :
U houdt mij met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde voor dat we die zondag 4 november 2012 op tijd op pad zijn gegaan om te kijken of we iemand konden beroven. Klopt. We zijn toen op twee plekken geweest. Het moest iemand zijn die rijk was, die geld of spullen had. [slachtoffer 1] was alleen en we zagen zijn auto. We dachten toen dat er bij hem wel wat te halen viel. We hebben wel besproken over dat hij het slachtoffer zou worden. We zagen [slachtoffer 1] in het bos, bij het monument, toen wij daar net wegreden. Toen we zijn auto hadden gezien zijn we teruggegaan naar die plek in het bos. Er was nog iemand daar in het bos en we hebben gewacht tot die persoon weg was. We kwamen terug met de bedoeling dat wij [slachtoffer 1] zouden beroven. We hebben toen in de greppel op [slachtoffer 1] gewacht. Het duurde een poosje voordat hij terug kwam. Op een gegeven moment zei mijn broer “daar is hij” en toen hoorde ik schoten.
Hij lag ten oosten van de greppel, volgens mij lag hij op zijn rug. We hebben [slachtoffer 1] om goederen en geld gevraagd, dat soort dingen.
Hij lag gewoon plat op de grond.
Zo hebben we [slachtoffer 1] naar de greppel gesleept en ongeveer halverwege in de greppel neergelegd.
Daarna hebben we er takken overheen gelegd. Ik heb die takken met de hand afgebroken. Vervolgens zijn we gaan rijden. We hebben vanaf het bos één van de hondjes meegenomen en in een bladcontainer gegooid. De auto’s hebben we wel naast elkaar geparkeerd en we zijn allebei uitgestapt.
We hebben de auto van [slachtoffer 1] naast de snelweg gezet.
Ik wist wel dat er een wapen mee was. Ik heb ook eerder die dag met het wapen geschoten. Nadat ik geschoten had, heb ik het wapen weer gezien in de auto, toen het werd meegenomen naar die greppel.
[slachtoffer 1] kwam er aan. [medeverdachte] zei dat [slachtoffer 1] er aan kwam en vervolgens richtte [medeverdachte] .
Ik stond een beetje schuin achter mijn broer, [slachtoffer 1] was niet ver weg.
Ik heb ook gezien dat [medeverdachte] het wapen meenam naar de plek van waaruit [slachtoffer 1] later neergeschoten is.
20. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal bevindingen Opname Vertrouwelijke Communicatie (OVC) met proces-verbaalnummer AH-212-01, d.d. 5 maart 2014, (map 7, p. 2352 en verder van het onder 1 genoemde dossier), voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven — :
A: [medeverdachte]
M: [verdachte]
A: Oh... euh... maar jammer dat we het niet op een zelfmoord hebben kunnen laten lijken.
M: ja... ik ben benieuwd hoe ze... hoe ze die eind... die definitieve...dinges eruit ziet.
A: ach man volgens mij hebben ze meer het idee weetje wel... het is geen zelfmoord omdat we gepind hebben met die pinpas weetje wel.
M: precies en omdat er meer spullen misten.
A: ja. precies ja, daarom zeggen ze denk ik eerder van dat het euh... want hoe kunnen ze eigenlijk... ja met bloed uit het oor en zo..
M. ja maar ik denk dat ze waarschijnlijk.. achter gekomen.. (onverstaanbaar) gewurgd.
A: ja uiteindelijk wel ja, dat denk ik ook hoor. Maar hoe kun je dat zien, dat kun je niet zo maar zien.
M: nee nee..maar...die kop van die vent..
A: ja nee maar aan de stand van de slokdarm misschien? En die vrouw had bloed uit haar oor weetje wel? Dat wijst er op datje dan gekilled wordt weetje wel. Omdat er dan druk op je gezicht komt zeg maar. Maar ach... spannend momentje weer voor ons. Het is niet goed voor ons hart jonge!
M: sowieso niet nee.
A: en dan moeten we nog een keer weer weetje.
A: Hee, ik zat er laatst nog over na te denken he. We moeten even een verhaal hebben wat duidelijk is weetje wel. Die hetzelfde is als elkaar. Als wij bij elkaar weg zouden moeten en we worden overhoord dan praten we langs elkaar heen. Dan moeten we een verhaal hebben weetje wel die gewoon op 1 lijn hetzelfde is.
M: en ook wel iets meer dan dat.
(...)
M: (gedeeltelijk onverstaanbaar)....tent opgezet....dagje gekeken... we moesten eerst euh...
A: ja moeten we er nou dingen bij gaan verzinnen of niet?
M: moetje niet teveel doen weetje wel
A: nee precies, want we zijn nog even bij [betrokkene 2] geweest om te vragen hoe duur het is om daar iets te huren maar dat was te duur dus dat deden we niet.
A: dit is het leven wat we leiden weetje. Hier hebben we voor gekozen, alleen... de volgende keer moet het gewoon vlekkeloos gaan. Geen telefoon, geen kenteken, geen gezicht, geen...ja..dna, helemaal niks, we weten nu precies wat en ik denk dat we hier nog goed mee weg komen. Denk het wel. Maar ja de volgende keer jonge.
M. dan moeten we ... (onverstaanbaar)... ik weet wel zeker het gaat ons nog een keer inhalen dit.
A: ja maar ik denk eerder dat andere... ik denk serieus dat van [woonplaats 2] of van euh Spier dat gaat ons inhalen. Dat van [woonplaats 2] hebben we echt wel professioneel aangepakt op die telefoon na weetje wel.
(...)
A: Ja maar dat is logisch dat jij niet meer weet, weetje wel. Kijk, wij moeten ook zeggen dat, ja kijk, [medeverdachte] die heeft dit allemaal bedacht weetje wel en die vroeg ik meeging. En ik zei van ja.
(...)
A: persoonlijk denk ik ook niet dat ze echt iets hebben, want we hebben het serieus professioneel aangepakt hoor.
De volgende keer moeten wij echt op de fiets en dan dik 10 of 7 kilometer fietsen weet je wel, zodat die afstand gewoon groter is weetje wel.
M: en de telefoon niet meenemen.
A: We moeten echt serieus meer afstand creëren daartussen.
(...)
A: ja maar daarom moeten we nu al een goed verhaal hebben weet je.
M: ja maar het moet niet zo zijn dat we precies weten (...) dat we gewoon heen gaan en uh...
21. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal bevindingen Opname Vertrouwelijke Communicatie (OVC) met proces-verbaalnummer AH-212-02, d.d. 10 maart 2014, (map 7, p. 2390 en verder van het onder 1 genoemde dossier), voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven — :
A: [medeverdachte]
M: [verdachte]
A. hee maar hee...zie je dat we hebben ons wel redelijk goed ingedekt weet je wel met [woonplaats 2] dus, maar het kan nog veel en veel beter.
(..)
A: ja maar dat is niet leuk weetje.... Want je kunt het allemaal een beetje voorkomen eigenlijk. Terwijl.....nogmaals wij hebben het echt goed aangepakt hoor op zich in [woonplaats 2] . Ja op dat bloed en die camerabeelden na dan maar daar moeten we nu echt van leren joh, dat zijn acties die moeten wij niet weer euh..ja.......daar moeten we gewoon alleen maar van leren.
M: dat heb je als we genoeg eten hadden meegenomen (fon)….we moeten geen eten kopen of zo.’’
2.2.3.De nadere bewijsoverwegingen van het hof luiden als volgt:
‘’
Feit 1 (slachtoffer [slachtoffer 1] )
Het hof komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde, te weten het medeplegen van moord op [slachtoffer 1] . De overwegingen die aan deze bewezenverklaring ten grondslag liggen zijn hieronder uitgewerkt. De bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring en deze bewijsoverwegingen worden weergegeven in de hieronder weergegeven aanvulling van de bewijsmiddelen.
Feiten en omstandigheden
In de middag van 4 november 2012 arriveert [slachtoffer 1] met zijn twee hondjes bij de bossen van het Dwingelderveld. Op dat moment vertoeven verdachte en zijn medeverdachte al enkele uren in het bos. Verdachten zijn die dag per auto onder medebrenging van een vuurwapen (een Glock) met munitie en een bivakmuts naar het Dwingelderveld gekomen. Dit gebied is voor medeverdachte redelijk bekend terrein. Beide verdachten dragen hardloopkleding, zodat ze zich onopvallend door het bos kunnen bewegen. Ze kijken uit naar een rijk (uitziend) slachtoffer, want er zijn grote geldzorgen.
Tijdens hun zoektocht naar een slachtoffer die dag, ongeveer vier uur voordat de medeverdachte [slachtoffer 1] doodschiet, heeft verdachte, die nog nooit eerder had geschoten, met het meegebrachte wapen geoefend. Naar eigen zeggen ‘om een beetje ervaring op te doen’. Medeverdachte noemt dit ‘testvuur’. Dat vindt plaats tegenover de plek waar medeverdachte de kogels op het latere slachtoffer afvuurt. Over de rol van verdachte heeft medeverdachte onder meer verklaard dat medeverdachte extra oogjes en oortjes nodig had en dat één man geen man is.
Uiteindelijk zien verdachten een geschikt slachtoffer, naar later blijkt [slachtoffer 1] het bos in lopen. Vanwege diens duur uitziende auto besluiten verdachten hem op te wachten. Verdachten gaan op een strategische plek in de greppel zitten. Niemand kan hen zien. Ze wachten tot de auto van het beoogde slachtoffer nog alleen op het parkeerterrein staat.
Na in ieder geval een kwartier keert [slachtoffer 1] terug en loopt langs de greppel. Medeverdachte waarschuwt verdachte ‘daar komt hij aan’ en pakt het schietklare wapen. Verdachte ziet medeverdachte richten en doet zijn vingers in zijn oren. Hij draait zich om omdat hij niet wil zien wat er gaat gebeuren en geen kruit op zijn lichaam of kleren wil krijgen. Het duurt ongeveer 30 seconden voordat medeverdachte schiet. Verdachte heeft nog even gedacht of
hij iets zou doen, medeverdachte aantikken of zo, maar dacht: ‘boeie, het interesseert mij niet’.
Medeverdachte schiet - op een afstand van 5 à 6 meter - meermalen in de richting van [slachtoffer 1] , gericht op de rug ter hoogte van het hart. Een ‘headshot’ lukt niet, omdat het een bewegend doel betreft. Falen was geen optie, aldus medeverdachte. Medeverdachte schiet met het doel het slachtoffer ‘uit te schakelen’. Medeverdachte heeft in het leger ervaring opgedaan met het schieten met een Glock. Hij noemt zichzelf een goede schutter en stelt dan ook dat het slachtoffer geen kans had. Achteraf zegt medeverdachte tegen verdachte dat hij het slachtoffer niet goed had geraakt, omdat hij hem ook in zijn been had geraakt.
Vervolgens gaan de verdachten naar het slachtoffer toe en vragen hem beiden naar zijn pincode. Medeverdachte heeft pen en papier bij zich om die code te kunnen opschrijven. Het slachtoffer vertelt zijn pincode, maar verdachten verstaan de code niet goed. Het slachtoffer herhaalt de code, maar overlijdt nog voordat hij de laatste getallen heeft kunnen zeggen. Hierop verslepen verdachten het slachtoffer naar de greppel en leggen takken die zij van bomen hebben afgebroken over hem heen. Medeverdachte pakt de sleutels van het slachtoffer en neemt die mee. Medeverdachte stapt in de auto van [slachtoffer 1] en rijdt er mee weg, verdachte bestuurt hun eigen auto.
Drie dagen later, op 7 november 2012, is het levenloze lichaam van [slachtoffer 1] gevonden.
Het hof overweegt ten aanzien van de juridische beoordeling van het ten laste gelegde medeplegen, het opzet en de voorbedachte raad het volgende.
Voor een bewezenverklaring van
medeplegenis vereist dat er sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte.
Uit de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden volgt dat verdachten op 4 november 2012 hebben gehandeld als een twee-eenheid. Verdachten zijn samen - onder medeneming van een vuurwapen - naar het bos gegaan, hebben daar samen uitgekeken naar een geschikt slachtoffer, hebben samen het slachtoffer in de greppel opgewacht, bevonden zich naast elkaar in de greppel toen medeverdachte schoot, zijn na het schieten samen op het in doodsnood verkerende slachtoffer afgelopen en hebben het slachtoffer allebei gevraagd naar zijn pincode, hebben samen het levenloze lichaam naar de greppel gesleept en hebben samen geprobeerd hun sporen uit te wissen, waarbij het lichaam door hen werd verborgen onder takken. Zij hebben met medeneming van verschillende zaken waaronder ook Smits auto en een van Smits hondjes dat zij later in een bladcontainer hebben gegooid, het bos verlaten om er uiteindelijk samen met de buit vandoor te gaan. Door verdachtes aandeel in de voorbereiding en uitvoering van de dodelijke beroving heeft verdachte hieraan bewust een zodanige intellectuele en materiële bijdrage van voldoende gewicht geleverd dat sprake is van bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte.
Vervolgens ziet het hof zich voor de vraag gesteld of verdachte met zijn handelen ook
(voorwaardelijk) opzetop de dood van het slachtoffer [slachtoffer 1] had en dat bij hem sprake was van voorbedachte raad.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig - zoals hier de dood - indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip "aanmerkelijke kans" afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is met alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.
Met in achtneming van het bovenstaande overweegt het hof verder als volgt. Door en namens verdachte is aangevoerd dat zijn opzet ‘slechts’ was gericht op de beroving van het slachtoffer. Opzet op de dood van [slachtoffer 1] had hij niet, laat staan dat hij samen met medeverdachte [slachtoffer 1] met voorbedachte raad heeft gedood.
Het plan van verdachten die dag heeft aldus hun verklaringen van meet af aan ingehouden dat een rijk uitziend slachtoffer beroofd zou worden, waarbij het vuurwapen van medeverdachte werd meegenomen naar de bossen. Het hof stelt vast dat daarmee sprake was van een vooropgezet plan tot beroving waarbij een vuurwapen werd gebruikt. Enkele uren voor het treffen met [slachtoffer 1] heeft verdachte dat wapen getest door er mee te oefenen en te schieten. Zij hebben zich gezamenlijk gedurende ten minste een kwartier in de greppel onzichtbaar voor het slachtoffer opgesteld, waarbij medeverdachte zijn schietklare vuurwapen gereed hield. Verdachte wist dat medeverdachte het wapen vanuit de auto had meegenomen en in die greppel bij zich had. Verdachte deed op het moment dat hij zag dat medeverdachte, een geoefend schutter, het vuurwapen op het wandelende slachtoffer dat zij opwachtten, richtte zijn vingers in de oren heeft gedaan, zich heeft omgedraaid en - naar eigen zeggen - heeft gedacht: ’ boeie, het interesseert mij niet'. Aldus zijn verklaring wilde hij niet zien wat er zou gebeuren en wilde hij geen kruit op zijn kleding.
Bij de voorbereiding van de actie hebben beiden dus niet alleen nagedacht over het beroven van het beoogde slachtoffer, maar de verdachte en zijn medeverdachte hebben al tijdens de voorbereiding rekening gehouden met en zich rekenschap gegeven van het gebruik van dat vuurwapen, welk gebruik ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Bij die beoordeling heeft het hof ook betrokken dat uit het dossier blijkt dat op enig moment vóór dit incident sprake is geweest van een beroving van een touringcarchauffeur, waarbij verdachten de buschauffeur onder schot hebben gehouden met een pistool. Verdachte heeft - naar eigen zeggen - tijdens die beroving zijn medeverdachte ervan weerhouden om te gaan schieten, terwijl ook medeverdachte heeft aangegeven dat verdachte in die situatie ‘erger’ heeft weten te voorkomen en dat die man dankzij [verdachte] nog leeft. Hieruit leidt het hof af dat verdachte toen al bekend was met het gegeven dat zijn broer over wilde gaan tot het gebruik van vuurwapengeweld. Dat verdachte bereid was onder de hierboven vastgestelde omstandigheden mee te doen aan de beroving van [slachtoffer 1] is bewijs voor bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans op de dodelijke afloop van de beroving.
Vervolgens heeft, terwijl zij gezamenlijk het slachtoffer opwachtten, medeverdachte zijn wapen op het slachtoffer gericht, waarop verdachte als reactie zijn vingers in zijn oren heeft gedaan en zich heeft omgedraaid, en heeft medeverdachte - zonder enige vorm van communicatie in de richting van [slachtoffer 1] - gericht op het hart en van korte afstand geschoten waardoor het slachtoffer dodelijk is verwond. De tijd tussen het moment waarop verdachte zijn medeverdachte zag richten en hij de schoten hoorde bedroeg ongeveer 30 seconden. Verdachte dacht op dat moment: ‘boeie, het interesseert mij niet’.
Aldus is bij verdachte van meet af aan sprake geweest van ten minste voorwaardelijk opzet op levensberoving. Ook nadien bekommerden verdachten zich niet om het slachtoffer en hebben zij het stervende slachtoffer - elk - naar zijn pincode gevraagd.
Verdachte heeft ter zitting van het hof gesteld dat hij verbijsterd was door het schieten van zijn broer, waarmee hij heeft ontkend opzet op de dood van [slachtoffer 1] te hebben gehad.
Het hof gelooft verdachte niet. Verdachtes handelen ten tijde van het schieten en daarna, duidt in het geheel niet op enige vorm van verbijstering maar juist op het tegendeel. Verdachte heeft in de samenwerking met de medeverdachte volgens plan en onverschillig ten aanzien van de dood van [slachtoffer 1] gehandeld, waarbij illustratief voor die onverschilligheid en het planmatig handelen is dat verdachte, op het moment dat hij ziet dat het wapen op [slachtoffer 1] wordt gericht, zijn vingers in de oren doet, wegkijkt omdat hij niet wilde zien wat er gebeurde, zich ter voorkoming van kruitsporen op zijn eigen kleding omdraait en “boeie” denkt en vervolgens toen [slachtoffer 1] was beschoten ononderbroken is voortgegaan met de voorgenomen berovingshandelingen. Verdachte is direct tezamen met zijn broer naar de stervende [slachtoffer 1] gelopen om ook zelf de pincode te vragen en zij hebben het lichaam vervolgens gezamenlijk verborgen.
Het hof stelt daarnaast vast dat verdachte pas in een later stadium zijn verklaring heeft bijgesteld in die zin dat hij verbijsterd was toen er op [slachtoffer 1] werd geschoten. Hij heeft ter zitting van het hof meegedeeld dat zijn verklaring over “boeie” anders zou moeten worden gelezen.
Het hof volgt verdachte niet in die latere verklaring bij het hof. Het hof stelt in het kader van de beoordeling van hetgeen verdachte en zijn medeverdachte hebben verklaard, dat uit de OVC-gesprekken kan worden afgeleid dat verdachten de ten laste gelegde feiten over het Dwingelderveld en [woonplaats 2] evalueren en vanuit die ervaringen plannen maken voor het opnieuw gezamenlijk plegen van nieuwe strafbare feiten - en dan op een “slimmere” manier om aan geld te komen. Uit die OVC-gesprekken volgt ook dat waar het gaat over de gepleegde feiten in het Dwingelderveld en [woonplaats 2] verdachte en medeverdachte hun verhaal inhoudelijk willen afstemmen. Ook de rol van verdachte ten opzichte van zijn broer wordt daarbij besproken. In het bijzonder op het punt dat verdachte slechts volgzaam zou zijn geweest ten opzichte van zijn broer volgt uit de OVC-gesprekken dat daarover wordt geprobeerd af te stemmen.
Het hof stelt vast dat verdachte allereerst toen hij zijn verhaal op 31 maart en 1 april 2014 tijdens zijn verhoren vertelde aan de politie, vanuit eigen gezichtspunt en feitelijk over zijn rol heeft verklaard. Tijdens die eerste inhoudelijke verklaringen over de toedracht rond de dood van [slachtoffer 1] en het echtpaar [slachtoffers] is verdachte gedetailleerd en tekent op kaarten gegevens in. Het hof acht juist die aanvankelijke verklaringen bruikbaar voor bewijs. Die verklaringen van verdachte worden ondersteund door de op diezelfde dagen door zijn broer in dat stadium afgelegde verklaringen. De broer van verdachte zegt in die verhoren dat hij volledig gaat meewerken. Verdachte geeft op 1 april aan dat hij alles zo’n beetje heeft verteld. Die aanvankelijke verklaringen van 31 maart 2014 en 1 april 2014 worden ondersteund door ander (forensisch) bewijs.
Dat verdachte nadien en ter zitting van het hof anders over zijn eigen rol heeft verklaard maakt niet dat verdachtes aanvankelijke verklaringen terzijde moeten worden gesteld. Het valt op dat hetgeen verdachte in een later stadium heeft verklaard overeenkomt met hetgeen verdachten, getuige de inhoud van de OVC-gesprekken voordat zij werden aangehouden aanvankelijk voor ogen hebben gehad waar zij door middel van afstemming afspraken over wilden maken. Een belangrijk punt voor hen was dat verdachte gedeeltelijk buiten schot zou blijven. Zijn rol zou worden gemarginaliseerd.
Het hof oordeelt, alles afwegende, dat de aanvankelijk op 31 maart 2014 en 1 april 2014 afgelegde verklaringen betrouwbaar zijn en bruikbaar voor bewijs. Daarin spreekt verdachte geenszins over verbijstering. Hetgeen verdachte in een later stadium heeft verklaard over die verbijstering en over de mate van zijn betrokkenheid beschouwt het hof tegen de achtergrond van de beoogde afstemming niet als betrouwbare informatie.
Dit alles brengt mee dat het hof van oordeel is dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] bewust heeft aanvaard. De hiervoor vastgestelde nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte was aldus beschouwd ook gericht op de dood van het slachtoffer.
Uit hetgeen het hof hierboven heeft vastgesteld en overwogen en uit de gebruikte bewijsmiddelen volgt daarnaast dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachte [slachtoffer 1] met voorbedachte raad om het leven heeft gebracht.
Verdachte heeft niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Hij heeft de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Tussentijds of in de periode daarvoor, toen verdachte en zijn medeverdachte in het bos in de greppel het beoogde slachtoffer lagen op te wachten, is er geen sprake geweest van enige van buiten komende prikkel of aanleiding. Evenmin is er een objectief aan te wijzen omstandigheid die de mogelijkheid voor verdachte om zich te beraden heeft belet of bemoeilijkt.
Verdachte heeft ook daadwerkelijk nagedacht over het schieten. Hij kon dat schieten op [slachtoffer 1] volgens zijn verklaring bij de politie voorkomen door zijn broer ‘aan te tikken of zo’. Hij verwierp deze gedachte, omdat hij naar eigen zeggen dacht: ‘boeie, het interesseert mij niet’. Met andere woorden een mensenleven was voor hem van generlei belang. Verdachte heeft er toen weer voor gekozen om voort te gaan met hun voorgenomen plan. Het hof ziet hierin geen contra-indicatie voor het bewijzen van voorbedachte raad en dus van moord.
Conclusie
Verdachte heeft tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte het slachtoffer [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven beroofd.’’