2.2.1.Uit de gedingstukken komt naar voren dat tweemaal een onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden, op 7 juli en 27 september 2017. De dagvaarding om voor de eerste zitting te verschijnen is aan de verdachte in persoon betekend. De oproeping om voor de tweede zitting te verschijnen is aan een huisgenoot van de verdachte betekend (art. 588 lid 3 onder a Sv).
2.2.2.Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 juli 2017 bevat het volgende:
‘’De verdachte (…) is - hoewel behoorlijk gedagvaard - niet verschenen.
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. J.C.B. Dionisius, advocaat te Breda.
De raadsman deelt mede door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren. Het hof stemt daarmee in.
(…)
De advocaat-generaal deelt mede:
(…)
Voorts is mij uit de systemen van het openbaar ministerie nog gebleken dat op 4 juli 2017 via snelrecht door de politierechter te Breda vonnis is gewezen ten aanzien van een feit met als pleegdatum 27 juni 2017.
De raadsman deelt hierop mede:
Op grond van de informatie die zojuist door de advocaat-generaal is verstrekt, wil ik het hof verzoeken om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen. Hoewel ik door mijn cliënt ben gemachtigd, had ik gehoopt hem vandaag hier te treffen. Ik heb voorafgaande aan de zitting geprobeerd om verdachte te bereiken, ten einde hem te bewegen vandaag ter terechtzitting te verschijnen. Dit met name omdat ik geen toelichting kan geven op zijn persoonlijke omstandigheden. Ik beschik daarvoor over te weinig informatie. Ik heb ook telefonisch contact gezocht met het openbaar ministerie met de vraag of mijn cliënt van zijn vrijheid was beroofd en mij werd medegedeeld dat dit niet het geval was. Nu begrijp ik uit de informatie die zojuist door de advocaat-generaal is verstrekt dat er onlangs een behandeling van een strafzaak tegen mijn cliënt heeft plaatsgevonden. Mogelijk is hij in verband met die zaak van zijn vrijheid beroofd en kan ik alsnog contact met hem krijgen om te zorgen dat hij hier voor het hof verschijnt. Ik acht dit in belang van de gehele behandeling van de strafzaak en in het bijzonder voor een eventuele strafmaat.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek en het hof trekt zich terug voor beraad.
Na hervatting deelt de voorzitter mede:
Op grond van de informatie die de advocaat-generaal zojuist heeft verstrekt, bestaat er een reële mogelijkheid dat verdachte thans is gedetineerd. Het hof zal derhalve het verzoek van de raadsman toewijzen.’’
2.2.3.Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 27 september 2017 blijkt met betrekking tot het in het middel bedoelde aanhoudingsverzoek het volgende:
‘’De verdachte (…) is, hoewel behoorlijk gedagvaard, niet verschenen.
Als raadsvrouwe van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. F.L.C. Schoolderman, advocate te 's-Hertogenbosch.
De raadsvrouwe:
Voor zover ik weet, is cliënt niet op de hoogte van de zitting. Ik zeg u ook meteen dat ik niet gemachtigd ben. Ik heb de zaak overgenomen van mr. Dionisius. Dat is ook de reden dat ik weer moet vragen om aanhouding.
De voorzitter:
De oproeping van verdachte is op 19 augustus 2017 betekend aan een huisgenoot op de [a-straat 1] te Breda , [betrokkene 1] , die zich bereid heeft verklaard de brief aan te nemen en aan verdachte te doen toekomen. Kennelijk is dit een familielid. [a-straat 1] te Breda is vanaf 13 april 2015 het GBA-adres van verdachte. Op 19 augustus 2017 was dit adres nog actueel. Naderhand is er wellicht wel wat veranderd, maar de oproeping is correct.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent het hof verstek tegen de niet verschenen verdachte.
De raadsvrouwe:
Ik verzoek om aanhouding van de zaak. Ik besef dat het zonde is van de zittingsruimte, maar het is wel belangrijk dat mijn cliënt aanwezig is. Met name omdat er een verstekvonnis is uitgereikt aan verdachte, waarin staat dat de vordering na voorwaardelijke veroordeling wordt afgewezen, maar in de aantekening van het mondeling vonnis staat dat die is toegewezen. Het is voor mij niet duidelijk of hij nu weet waartegen hij hoger beroep heeft ingesteld. Het gaat immers om 5 weken gevangenisstraf. Over de vordering tenuitvoerlegging is op de vorige zitting ook gesproken, maar helaas is de overdracht van de zaak niet vlekkeloos verlopen. Ik werd gisteren om half vier door mr. Dionisius gebeld met de vraag of ik van de zitting wist, maar dat wist ik dus niet. Ik ben geen kantoorgenoot van mr. Dionisius. Ik heb de zaak rond 8 augustus 2017 overgenomen. U houdt mij voor dat er een mail is van mr. Dionisius van 27 juli 2017, waarin staat dat hij beschikbaar zou zijn voor de zitting van vandaag. Nogmaals, ik wist niet eerder van de zitting dan gisteren en ik heb geprobeerd mijn cliënt te bereiken, maar dat is gewoon niet gelukt. Het is belangrijk dat hij hier is, ook als ik kijk naar wat er op de vorige zitting is gebeurd. Op de vraag of mijn cliënt mij bij het overnemen van de zaak niet heeft gezegd dat de zaak vandaag op zitting stond en of ik dit niet via een stelbrief had kunnen vernemen, zeg ik u dat dit inderdaad scheef is gegaan. Ik was in afwachting van het dossier en dat ging allemaal niet zo snel. De aanwezigheid van mijn cliënt bij de inhoudelijke behandeling is zo relevant, omdat ik niet weet of hij weet waartegen hij hoger beroep heeft ingesteld. Ik heb hem ook niet kunnen informeren over de zitting. Een uitreiking aan een huisgenoot is niet in persoon, dus ik weet niet of hij op de hoogte is van de zitting.
(…)
De voorzitter:
Ik begrijp van de raadsvrouwe dat het met name om de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging gaat. In het Uittreksel Justitiële Documentatie zie ik dat bij het vonnis met parketnummer 02-091271-13, waarbij 5 weken voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd, is vermeld dat de voorwaardelijke straf volledig ten uitvoer is gelegd bij vonnis met parketnummer 02-160342-13. Ook blijkt dat die andere zaak reeds onherroepelijk is.
Dat zou betekenen dat deze voorwaardelijke straf niet bij het vonnis dat thans in hoger beroep aan de orde is ten uitvoer gelegd had kunnen worden. Dat zou misschien het belang verminderen om de zaak aan te houden, omdat er wellicht gevorderd zal worden om de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen.
De advocaat-generaal deelt mede dat dit inderdaad de intentie is.
De raadsvrouwe:
Ik geloof u vanzelfsprekend, maar ik heb de stukken niet en ik ben niet gemachtigd. Ik kan het niet bevestigen. Ik blijf dan ook bij mijn verzoek om aanhouding. De advocaat-generaal zegt dat er vaak verstek wordt verleend, maar ik ken mijn cliënt anders en hij wil graag schoon schip maken. Ik denk dat het aanwezigheidsrecht nog steeds belangrijk is, mede gelet op de opgelegde gevangenisstraf. Hij moet zelf zijn situatie op zitting kunnen komen toelichten. Cliënt mag in mijn ogen niet de dupe worden van de advocaatwissel.
Na korte onderbreking van het onderzoek voor beraad in raadkamer deelt de voorzitter de beslissing van het hof mede.
Het hof wijst het verzoek om aanhouding af. Het belang ervan is in zoverre beperkt nu het probleem met de vordering tenuitvoerlegging is opgelost. Verder is de oproeping correct betekend en had het op de weg van de verdediging gelegen om een stelbrief te sturen en te informeren naar de zittingsdatum. Dan had de griffie de benodigde informatie kunnen verstrekken en stukken kunnen sturen. Verdachte is op de hoogte gesteld van de zitting. Het hof hecht eraan de zaak af te doen. Het aanwezigheidsrecht is een groot goed, maar valt in dit geval weg, nu duidelijk was dat de zitting vandaag zou zijn.’’