Conclusie
eerste middelbehelst de klacht dat het hof het uitdrukkelijk voorgedragen verweer, inhoudende dat de redelijke termijn in hoger beroep is geschonden, zodat de betalingsverplichting moet worden verminderd, heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen.
Het hof heeft voorts geconstateerd dat de ontnemingsvordering op 3 juni 2015 is uitgebracht, dat het onderzoek ter terechtzitting vervolgens op 8 juni 2015 is aangevangen en dat de behandeling van de ontnemingszaak in eerste aanleg is geëindigd bij beslissing van de rechtbank van 13 juli 2015. Naar het oordeel van het hof is in deze fase van de berechting geen sprake van schending van het in artikel 6 EVRM bedoelde recht van de veroordeelde.
Namens de veroordeelde is op 20 juli 2015 hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank. Bij zijn onderzoek heeft het hof geconstateerd dat de stukken van de zaak op 26 augustus 2015 - derhalve binnen acht maanden na het instellen van het hoger beroep - ter griffie van het hof zijn binnengekomen. Het hof constateert voorts dat het recht van de veroordeelde op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM in de fase van het hoger beroep niet is geschonden, nu het hof uitspraak doet binnen een termijn van 24 maanden.
tweede middelbehelst de klacht dat de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de oplegging van de ontnemingsmaatregel onvoldoende met redenen zijn omkleed, aangezien daarbij ten onrechte geen rekening is gehouden met de waarde van de in de strafzaak verbeurd verklaarde kleurentelevisie (Samsung Flatscreen).
(i) In de bijbehorende strafzaak heeft het hof de betrokkene bij arrest van 10 juli 2017 in de zaak met parketnummer 01-879007-13 en in de zaak met parketnummer 01-845051-12 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tachtig maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr.
(ii) In de zaak met parketnummer 01-879007-13 is de betrokkene veroordeeld wegens de voorbereiding van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is (feit 1) , de voortgezette handeling van: medeplegen van voorbereiding van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en het medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak (feit 2 en 3), het opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen (feit 4), het medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken en van het plegen van witwassen een gewoonte maken (feit 5) en het als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (feit 7). Voorts is hij in de zaak met parketnummer 01-845051-12 veroordeeld wegens het medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak (feit 1).
(iii) Het hof heeft in de onder (i) en (ii) genoemde strafzaak voorts onder meer een kleurentelevisie (Samsung Flatscreen) verbeurd verklaard. Daartoe heeft het hof vastgesteld dat (ook) de televisie toebehoort aan de betrokkene en het een voorwerp is met behulp waarvan het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan en voorbereid.
(iv) In de onderhavige ontnemingszaak heeft het hof de ontnemingsuitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 13 juli 2015 bevestigd. In die uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de betrokkene voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de feiten ter zake waarvan de betrokkene is veroordeeld. De rechtbank heeft het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 62.201,- en voor datzelfde bedrag een betalingsverplichting opgelegd aan de betrokkene.
Met de introductie van de ontnemingswetgeving per 1 maart 1993 werd voorzien in een aanpassing van deze bijkomende straf. Daarbij werd het toepassingsbereik hiervan verkleind om tot een afgrenzing ten opzichte van de ontnemingsmaatregel te komen. Inmiddels kan worden geconstateerd dat deze scheiding door de opsporingspraktijk in hoge mate als kunstmatig wordt ervaren, zoals ook in het advies van het openbaar ministerie tot uitdrukking is gebracht, terwijl bij het afnemen van crimineel vermogen juist ook successen worden geboekt door verbeurdverklaring van voorwerpen te vorderen. Tot de voorwerpen die verbeurd kunnen worden verklaard behoren de voorwerpen die aan de veroordeelde toebehoren of die hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van het strafbare feit zijn verkregen (artikel 33a, eerste lid, onderdeel a, Sr). Hiermee zijn categorieën van voorwerpen aangeduid die kunnen worden aangemerkt als opbrengst van een strafbaar feit. Met de uitbreiding — zo luidt het voorstel — kunnen ook voorwerpen die niet rechtstreeks afkomstig zijn van het strafbare feit waarvoor een veroordeling is uitgesproken, maar die uit de baten daarvan zijn verkregen, worden verbeurdverklaard. Ook voorwerpen die met de opbrengsten van dit strafbare feit zijn aangeschaft komen zo voor verbeurdverklaring in aanmerking. (…)
Met de voorgestelde verruiming van de bijkomende straf van verbeurdverklaring, wordt uitvoering gegeven aan het gezichtspunt dat ook langs andere wegen dan door middel van de formele ontnemingsmaatregel kan worden bereikt dat aan de veroordeelde crimineel vermogen wordt ontnomen.”
derde middelbehelst de klacht dat de inzendtermijn in cassatie is overschreden.