Conclusie
Nummer19/03292
Verweren
hoorde een van de toezichthouders hier bevestigend op antwoordenen ik zag dat hij met een camera foto's nam van de ruimtes op de benedenverdieping van de woning." (Onderstreping HJS)
Productie 1)
Dat was niet afgesproken dat hij ter plaatse zou filmen. Evenmin is afgesproken door ons dat iemand anders zou filmen. De enige afspraak die van tevoren was gemaakt, was de afspraak dat binnen foto's zouden worden gemaakt. Ik zou de foto's maken." (Onderstreping HJS).
Een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is." en schrijven of foto's maken volstond hier. De machtiging legitimeert het filmen dus niet.
Conclusie: Gezien de strijd met voornoemde wettelijke bepalingen is er geen sprake van uitvoering van een wettelijk voorschrift door hem en dus geen sprake van geen beletten, belemmeren of verijdelen.
Conclusie: Als gevolg van het handelen van [betrokkene 2] in strijd met de gemaakte afspraak is er geen sprake van beletten, belemmeren of verijdelen van de uitvoering van een wettelijk voorschrift. De opzet van [verdachte] gericht op het respecteren van de gemaakte afspraak en niet op het beletten, belemmeren of verijdelen.
’
verdachtewordt het recht gelaten het laatst te spreken. Hij deelt mee:
Het eerste middel
eerstemiddel bestaat uit drie deelklachten. De
eerstedeelklacht (onder A) houdt in dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed omdat uit de bewijsvoering niet kan volgen dat [betrokkene 2] als toezichthouder en/of ambtenaar een pand/woning aan de [a-straat 1] te Borne heeft betreden ter controle van de naleving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het ter plaatse geldende bestemmingsplan en/of uit de bewijsmiddelen volgt dat niet [betrokkene 2] maar [betrokkene 1] als toezichthouder was aangewezen de controle op de naleving van voorgenoemde regelgeving te verrichten, terwijl overigens niet (genoegzaam) is vastgesteld dat [betrokkene 2] tot de uitoefening van dat toezicht als ambtenaar (mede) was belast. In de toelichting op deze deelklacht wordt aangevoerd dat op grond van art. 184 Sr alleen die gedragingen strafbaar zijn die controlehandelingen van de (daadwerkelijke) toezichthouder belemmerden en niet enige buiten die controle vallende handeling van personen die zich daar ter ondersteuning van die toezichthouder bevinden.
AB2017/141 m.nt. Van Mil, die eveneens op de onderhavige feitelijke gebeurtenissen ziet, is overwogen dat het college van burgemeester en wethouders op 2 november 2010 een aanwijzingsbesluit als bedoeld in art. 5.10, derde lid, Wabo heeft genomen, dat gekozen is voor een categorale aanwijzing en dat de zakelijke inhoud van dit besluit op 11 november 2010 is gepubliceerd in de Bornse Courant (rov. 6.1.2). In die uitspraak is voorts overwogen dat [betrokkene 2] ‘tevens een aangewezen toezichthouder’ is. [3]
Par. 7. Aanwezigheid van anderen en hulp van de sterke arm bij het binnentreden
(de eerstverantwoordelijke, BFK)kan worden vergezeld door andere door hem aan te wijzen personen, voor zover dit voor het doel waartoe wordt binnengetreden redelijkerwijs is vereist. Bij binnentreden krachtens machtiging kan dit vergezellen slechts plaatsvinden, voor zover de machtiging dit uitdrukkelijk bepaalt (artikel 8, tweede lid). (…)
tweededeelklacht (onder B) houdt in dat het hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door onder enige handeling, ondernomen door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, ook te begrijpen het filmen door [betrokkene 2] . Dat filmen zou niet te begrijpen zijn onder de tenlastegelegde handelingen(en) die ter controle van de naleving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en/of het ter plaatse geldende bestemmingsplan werden ondernomen. Ter onderbouwing van deze deelklacht wordt aangevoerd dat de raadsman in hoger beroep heeft betoogd dat het filmen in strijd was met de afspraken die voorafgaand aan de inspectie met de gemeente waren gemaakt. De controle en de wijze waarop deze zou plaatsvinden zouden vooraf zijn afgebakend in die zin dat ‘met uitzondering van de slaapkamers, uitsluitend foto’s (door [betrokkene 1] ) zouden worden gemaakt en dat er niet gefilmd zou worden’. En uit de bewijsvoering zou niet kunnen blijken dat de verdachte door te duwen enige andere handeling dan het filmen door [betrokkene 2] heeft belemmerd.
NJ2003/80 m.nt. Buruma, waarin sprake was van een gebiedsverbod, uit deze eis af dat de strafrechter moet onderzoeken ‘of het bevel rechtmatig is gegeven’. Volgens Uw Raad kon niet worden aanvaard ‘dat, bij gebreke van het benutten door de verdachte van de bestuursrechtelijke rechtsgang, een verweer als hiervoor bedoeld kan worden verworpen op de grond dat, nu geen gebruik is gemaakt van de bestuursrechtelijke rechtsgang, ervan moet worden uitgegaan dat het bevel zowel wat de wijze van totstandkomen als wat zijn inhoud betreft in overeenstemming is met de desbetreffende voorschriften en algemene rechtsbeginselen’. [15] Strafbaarheid uit hoofde van deze delictsomschrijving treedt derhalve niet in als het gegeven bevel niet in overeenstemming is met algemene rechtsbeginselen.
NJ2013/53 m.nt. Mevis strekte het door de verdediging aangevoerde aldus Uw Raad ‘ten betoge dat de politieambtenaren niet werkzaam waren ‘in de rechtmatige uitoefening van de bediening’ (…) aangezien zij buitensporig geweld op de verdachte hebben toegepast’. Uw Raad overwoog dat het hof bij de verwerping van dit betoog had ‘miskend dat het niet-voldoen aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit aan de bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging in de weg kan staan’. Wel heeft als uitgangspunt te gelden ‘dat de ambtenaar die uitvoering geeft aan een opdracht die hem is verstrekt door een tot het geven van die opdracht bevoegde meerdere, werkzaam is in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening zoals bedoeld in art. 180 Sr’. [16]
NJ2007/337 m.nt. Michiels heeft Uw Raad beschouwingen gewijd aan de verhouding tussen de in de artikelen 180 en 184 Sr opgenomen delictsomschrijvingen. Uw Raad overwoog onder meer dat ‘de politieambtenaar, mede gelet op art. 8, eerste lid, Politiewet 1993, zich zonodig, binnen de door beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit getrokken grenzen, met geweld toegang (kan) verschaffen tot het bedrijfspand teneinde de curator de plaats te doen betreden. Indien de verdachte deze handeling zou hebben belet, verijdeld of belemmerd, zou hij zich hebben kunnen schuldig maken aan het in de tweede zinsnede van art. 184, eerste lid, Sr bedoelde strafbare feit, terwijl bij verzet van de verdachte tegen de politieambtenaar sprake zou kunnen zijn van de in art. 180 Sr bedoelde wederspannigheid’. Deze overweging wijst er ook op dat handelen in strijd met beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit niet wordt aangemerkt als handelen ‘ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift’. Ik neem daarbij in aanmerking dat Uw Raad ‘mede’ (en dus niet alleen) heeft gelet op art. 8, eerste lid, Politiewet 1993.
(BFK: [betrokkene 2] )kennelijk had gefilmd met zijn telefoon’. [betrokkene 1] verklaart vervolgens: ‘Dat was niet afgesproken dat hij ter plaatse zou filmen. Evenmin is afgesproken door ons dat iemand anders zou filmen. De enige afspraak die van tevoren was gemaakt, was de afspraak dat binnen foto's zouden worden gemaakt. Ik zou de foto's maken.’ De raadsman betoogt verderop in zijn pleidooi (onder F) dat het filmen onevenredig of overbodig was in de betreffende situatie en dat op die grond vrijspraak diende te volgen.
derdedeelklacht (onder C) ligt in het verlengde van de tweede deelklacht. Zij behelst blijkens de gegeven toelichting de klacht dat het hof het gevoerde verweer heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen, nu het verweer niet is geplaatst ‘in de procedurele variant van het onrechtmatig optreden tijdens het voorbereidend onderzoek als bedoeld in art. 359a Sv’. De beslissing van het hof tot verwerping van het verweer zou om deze redenen onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd zijn.
Bespreking van de andere middelen; afronding
tweedemiddel klaagt dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte opzet had op het belemmeren van een handeling van een ambtenaar ter uitvoering van een wettelijk voorschrift en/of dat het gerechtshof is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inhoudend dat het opzet niet bewezen kan worden en vrijspraak moet volgen zonder hiervoor in het bijzonder de redenen op te geven, terwijl deze redenen niet in de bewijsvoering kunnen worden teruggevonden.
derdemiddel klaagt dat het hof het verweer dat het OM niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de vervolging heeft plaatsgevonden in strijd met het verbod op willekeur, zonder nadere motivering heeft verworpen, althans op gronden die de verwerping niet kunnen dragen, althans dat die verwerping in het licht van hetgeen is aangevoerd onbegrijpelijk is en/of onvoldoende met redenen omkleed.
IV. Niet-ontvankelijkheid OM
Productie 18). De rechtbank verklaarde het OM in een strafzaak tegen een advocaat niet ontvankelijk op grond van het navolgende oordeel:
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
NJ2013/109 m.nt. Schalken het volgende overwogen: