27. Uitgaande van deze lezing, die mij juist voorkomt, volgt uit de geciteerde passages in de parlementaire stukken dat de wetgever ervan uitgaat dat de rechter indien hij ambtshalve oplegging van de maatregel overweegt (in de regel) een reclasseringsadvies zal opvragen indien geen reclasseringsadvies voorhanden is. Uit wet en toelichting volgt niet dat de rechter de maatregel slechts kan opleggen in het geval een recent reclasseringsadvies voorhanden is. Bij de vraag of een nieuw reclasseringsadvies noodzakelijk is, heeft de rechter een zekere ruimte om in te schatten in hoeverre gelet op de (proces)opstelling van de verdachte mag worden verwacht dat een nieuw rapport relevante aanvullende informatie zal opleveren. En hij kan bij zijn beslissing ook de (duur van de) opgelegde vrijheidsbenemende straffen en maatregelen betrekken.
28. Met het opleggen van de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking is de kous namelijk niet af. De maatregel kan slechts ten uitvoer worden gelegd indien het openbaar ministerie tijdig een vordering tot tenuitvoerlegging indient bij de rechter die in eerste aanleg kennis heeft genomen van het misdrijf ter zake waarvan de maatregel is opgelegd. Bij die vordering dient een ‘recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend advies’ van een reclasseringsinstelling te worden overgelegd (art. 6:6:23a Sv). En de tenuitvoerlegging kan slechts worden gelast indien de rechter vaststelt dat aan nader omschreven voorwaarden is voldaan (art. 6:6:23b Sv). De termijn van de maatregel kan telkens op vordering van het openbaar ministerie worden verlengd, ook bij die vordering dient telkens een recent reclasseringsadvies te worden overgelegd (art. 6:6:23c Sv).
29. Uitgaande van deze interpretatie van de wettelijke regeling faalt de klacht dat het hof de maatregel heeft opgelegd zonder te beschikken over een recent advies van de reclassering. Voor het geval Uw Raad uit (de toelichting op) de wettelijke regeling toch zou afleiden dat de maatregel slechts kan worden opgelegd indien de rechter over een recent advies van de reclassering beschikt merk ik het volgende op.
30. De steller van het middel voert aan dat het hof kennelijk heeft geoordeeld dat het reclasseringsadvies van 15 januari 2020 niet (meer) recent was. Het hof zou vervolgens hebben overwogen dat het laten opstellen van een nieuw (dus wel recent) advies zinloos zou zijn, aangezien de verdachte volhardde in zijn ontkenning. Deze handelwijze van het hof zou niet conform het bepaalde in art. 38z, tweede lid, Sr en de wetsgeschiedenis zijn. Daarbij zou de motivering van het hof om niet over te gaan tot het laten opstellen van een nieuw reclasseringsadvies te beperkt zijn. Dat de reclassering in het advies van 15 januari 2020 heeft geconcludeerd dat het recidiverisico niet kon worden ingeschat met behulp van het risicotaxatie-instrument OXREC zou onverlet laten dat op andere wijzen mogelijkerwijs wel iets geconcludeerd had kunnen worden ten aanzien van het recidiverisico.
31. Anders dan de steller van het middel meen ik dat uit ’s hofs overwegingen niet valt af te leiden dat het hof van oordeel is dat het reclasseringsrapport van 15 januari 2020 niet meer recent was. Het hof heeft slechts aangegeven dat het voor de reclassering niet mogelijk was om het recidiverisico in te schatten en dat dit bij een nieuw reclasseringsadvies niet anders zal zijn. Daarmee heeft het hof duidelijk gemaakt waarom het geen nieuw reclasseringsadvies heeft laten opmaken.
32. Tussen het advies en het wijzen van het bestreden arrest is een periode van iets meer dan achttien maanden verlopen. Dat is langer dan de periode van een jaar die bij de terbeschikkingstelling en de maatregel tot plaatsing van een verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders het uitgangspunt is. De wet spreekt bij het advies dat de officier van justitie in verband met de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in art. 38z Sr dient te overleggen evenwel – naar valt aan te nemen: bewust – slechts over een ‘recent opgemaakt’ rapport en noemt geen exacte periode. Anders dan bij de terbeschikkingstelling en de maatregel tot plaatsing van een verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders is ook niet voorzien in een regeling die oudere adviezen bij instemming van openbaar ministerie en verdachte bruikbaar maakt. En er is evenmin voorzien in een regeling voor het geval de betrokkene medewerking aan het onderzoek weigert. Een en ander wijst erop dat de wetgever, ervan uitgaand dat de eis van recente rapportage ook voor het kunnen opleggen van de maatregel door de rechter van belang is, de rechter ruimte heeft gelaten bij het oordeel of van voldoende recente rapportage sprake is. Daarvan uitgaand meen ik dat van een advies dat iets meer dan achttien maanden eerder is opgemaakt niet gezegd kan worden dat het niet voldoende recent is.
33. Ook ’s hofs overwegingen inzake de (on)mogelijkheden voor de reclassering om het recidiverisico in te schatten komen mij niet onbegrijpelijk voor. Het hof heeft zich niet gebaseerd op de mogelijkheden om met behulp van het risicotaxatie-instrument OXREC tot een inschatting te komen maar heeft zijn oordeel over die (on)mogelijkheden gebaseerd op de omstandigheid dat de verdachte volhardt in zijn ontkenning.
34. Het tweede middel faalt.