AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Cassatie over beslag op geldbedrag en de gevolgen van de COVID-19 maatregelen voor de openbare behandeling
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van een klager die zich verzet tegen de ongegrondverklaring van zijn klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) door de rechtbank Midden Nederland. De rechtbank had op 7 juli 2020 het klaagschrift van de klager, dat strekte tot opheffing van het beslag op een geldbedrag van in totaal € 143.350,-, ongegrond verklaard. De klager had aangevoerd dat het geld een legale herkomst had, maar de rechtbank oordeelde dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen de opheffing van het beslag, omdat er een gegronde verdenking van witwassen bestond. De klager had ingestemd met een schriftelijke procedure in plaats van een mondelinge behandeling, wat in het kader van de COVID-19 maatregelen was toegestaan. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, T.N.B.M. Spronken, concludeerde dat de klachten van de klager niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad bevestigde dat de rechtbank in deze bijzondere omstandigheden van de COVID-19 pandemie terecht had afgeweken van de vereiste openbare behandeling, aangezien alle betrokken partijen hiermee instemden. De Hoge Raad oordeelde dat het verzuim van de rechtbank om het klaagschrift in een openbare zitting te behandelen niet tot nietigheid van de beschikking leidde, omdat de klager geen rechtens te respecteren belang had bij cassatie. De conclusie van de Procureur-Generaal strekte tot verwerping van het cassatieberoep.
Voetnoten
1.In het klaagschrift wordt dit bedrag niet expliciet genoemd. Volgens de beschikking strekt het klaagschrift tot teruggave van het onder de klager in beslag genomen geldbedrag ter hoogte van € 76.850.-. Dit lijkt een verschrijving. Uit de overige processtukken en de rest van de beschikking blijkt dat het in ieder geval gaat om een bedrag van in totaal € 143.350,-, zijnde het totale geldbedrag dat bij dat bij de doorzoeking op 20 juli 2019 is aangetroffen.
2.Proces-verbaal doorzoeking van een woning – verslag van binnentreden door de rechter-commissaris van 24 juli 2019.
3.Proces-verbaal van bevindingen doorzoeking van 21 juli 2019; Kennisgeving van inbeslagneming ex art. 94 Sv.
4.Het proces-verbaal van bevindingen doorzoeking van 21 juli 2019 vermeldt dat er in een jaszak, in de kledingkast op de ouderlijke slaapkamer een contant geldbedrag is aangetroffen van € 6.850,-. Tevens is een contant – niet nader gespecifieerd – geldbedrag in aluminiumwikkels in de meterkast aangetroffen. Bij de processtukken die aan de Hoge Raad zijn toegezonden bevindt zich een Kennisgeving van inbeslagneming ex art. 94 Sv betreffende onder meer een geldbedrag van € 6.850,- en 7 aluminiumwikkels met daarin vermoedelijk geld, gevoegd als bijlage bij het klaagschrift. Uit het schriftelijke standpunt van de officier van justitie van 24 april 2020 leid ik af dat achteraf is komen vast te staan dat in die meterkast een bedrag van in totaal € 136.500,- is aangetroffen.
5.Cursivering en onderstreping zijn overgenomen uit de oorspronkelijke tekst.
6.Bij de stukken bevindt zich een "Vordering machtiging conservatoir beslag (art. 103 Sv) leggen naast klassiek beslag" van 11 mei 2020.
7.Deze brief of email bevindt zich niet bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken.
9.Zie ‘Tijdelijke regeling strafrecht met aanvullende richtlijnen en aanwijzingen voor het behandelen van strafrechtelijke zaken bij de rechtbanken en hoven in verband met de maatregelen als gevolg van het coronavirus’, gepubIiceerd op rechtspraak.nl d.d. 1 september 2020: “Nadat gedurende een periode vanaf 17 maart 2020 alleen zeer urgente en daarna ook andere urgente zaken zijn behandeld, worden er vanaf 11 mei 2020 weer zoveel mogelijk zittingen gehouden in fysieke aanwezigheid van de procespartijen” (…) In de periode van 17 maart 2020 tot 11 mei 2020 zijn diverse zaken zoveel als mogelijk buiten zitting om, bijvoorbeeld door middel van schriftelijke standpuntenuitwisseling, behandeld. et zoveel als mogelijk behandelen van diverse zaken buiten zitting om blijft uitgangspunt (zoals bijv. inzake rekesten, regiezaken, schadevergoedingen, artikel 12-zaken). Dergelijke zittingen worden in het zittingsrooster vervangen door zittingen met zaken die wel op fysieke zitting behandeld moeten worden.”