ECLI:NL:PHR:2024:122

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
21/05305
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/05305
Zitting6 februari 2024
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
De verdachte is bij arrest van 20 december 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens:
- 1. “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod”;
- 2. “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod”;
- 3. subsidiair “medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod”;
- 4. “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd”; en
- 5A. en 5B. “de voortgezette handeling van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod”,
veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
Waar het in deze zaak om gaat
1.2
Op 5 april 2012 werd een voorbereidend onderzoek gestart naar aanleiding van CIE-informatie dat vanuit de vestiging van de growshop [A] te [plaats] , waarvan de verdachte destijds eigenaar was, gehandeld werd in hennep. Naar aanleiding van informatie die uit het voorbereidend onderzoek naar voren is gekomen, is door de officier van justitie voor de periode van 8 april 2013 tot en met 8 juli 2013 een bevel tot stelselmatige informatie-inwinning ex art. 126j Sv afgegeven; dit bevel is driemaal verlengd zodat het uiteindelijk tot 31 maart 2014 zou lopen, ware het niet dat de verdachte op 4 maart 2014 is aangehouden. Het bevel is gegeven op grond van de verdenking dat er een crimineel samenwerkingsverband bestond rondom de familie van de verdachte dat zich vermoedelijk schuldig maakte aan witwassen, hennepteelt en hennephandel, alsmede voorbereidingshandelingen hiertoe. De stelselmatige informatie-inwinning, die plaatsvond binnen een WOD-traject [1] , richtte zich in eerste instantie op het in beeld brengen van witwasactiviteiten (geldstromen, financiële transacties, vermogensposities etc.). De omstandigheid dat de woning en de aangrenzende loodsen waarin de growshop [A] gevestigd was sinds eind 2011 te koop stonden boden het onderzoeksteam een mogelijkheid om als potentiële kopers in contact te komen met de verdachten en informatie te vergaren over hun vermogensposities. Er waren eveneens aanwijzingen dat de verdachte en zijn broer hun criminele verdiensten investeerden in Turkije. In dat verband zijn rechtshulpverzoeken aan Turkije gedaan waaronder een verzoek om de medewerkers van de WOD-unit te laten opereren in Turkije. Dit laatste rechtshulpverzoek werd door de Turkse autoriteiten op 26 november 2013 afgewezen. Op de reguliere rechtshulpverzoeken richting Turkije werd niet gereageerd. Vervolgens is op andere manieren getracht inzicht te verkrijgen in de omvang van de hennephandel en het criminele vermogen dat hiermee werd verdiend en zijn drie bevelen pseudokoop afgegeven op respectievelijk 9 september 2013 (voor maximaal 10 kilo hennep), 5 december 2013 (voor dezelfde hoeveelheid) en op 10 februari 2014 (voor een grotere hoeveelheid hennep; maximaal 100 kilo). Op 16 oktober heeft de eerste aankoop plaatsgevonden (10 kilo hennep) en op 30 januari 2014 de tweede (9 kilo hennep). De verdachte is op 4 maart 2014, de leverdatum voor de derde pseudokoop, aangehouden in het bezit van 52 kilo hennep. De onder 1 tot en met 3 bewezenverklaarde feiten hebben betrekking op deze pseudokopen. Het onder 4 bewezenverklaarde feit heeft betrekking op de hennep en hasjiesj die op de dag van de aanhouding van de verdachte in een woning en verschillende loodsen werden aangetroffen.
1.3
Bij de rechtbank is ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4 betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Daartoe is aangevoerd dat in het WOD-traject het Tallon-criterium is geschonden, dat in plaats van een bevel stelselmatige informatie-inwinning een bevel infiltratie was vereist en dat de bevelen tot het overgaan tot pseudokoop niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voldeden. De rechtbank heeft de verweren verworpen en heeft de verdachte (met inbegrip van de feiten onder 5a en 5b die betrekking hebben op het verkopen en uitvoeren van hennep naar Duitsland) tot 42 maanden gevangenisstraf veroordeeld.
1.4
In hoger beroep zijn ten overstaan van het hof dezelfde verweren gevoerd en het hof heeft, met aanpassing van de bewijsvoering, de verdachte voor dezelfde feiten, zoals hiervoor onder 1.1. zijn vermeld, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden.
1.5
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. K. Canatan en M. Berndsen, beiden advocaat te Amsterdam, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld.
1.6
Het eerste middel komt op tegen de verwerping van het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het OM dan wel bewijsuitsluiting wegens vormverzuimen, in het bijzonder het instigatieverbod (verbod op uitlokking). Het tweede middel klaagt over het tot het bewijs bezigen van de verklaring van een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen. Hoewel dat in de middelen niet met zoveel woorden wordt vermeld, ga ik ervan uit, mede gebaseerd op de toelichting van de middelen, dat zij gericht zijn tegen de bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten.
1.7
Voordat ik de middelen bespreek merk ik op dat in cassatie niet wordt geklaagd over de bewezenverklaringen, desalniettemin geef ik – voor zover voor de bespreking van de middelen relevant – de bewezenverklaring en de bewijsmiddelen weer, omdat deze weergeven wat er in het WOD-traject heeft plaatsgevonden en dus van belang zijn voor de beoordeling van het oordeel van het hof inzake het beroep op niet-ontvankelijkverklaring van het OM dan wel bewijsuitsluiting
2.
Bewezenverklaring, bewijsvoering en verwerping verweren ontvankelijkheid OM dan wel bewijsuitsluiting
2.1
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“1.
hij op 16 oktober 2013 in [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van ongeveer 10 kilogram hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II;
2.
hij op 30 januari 2014 in [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van ongeveer 9 kilogram hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II;
3. subsidiair
hij in de periode van 3 maart 2014 tot en met 4 maart 2014 in [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk te verkopen een hoeveelheid van ongeveer 53 kilogram hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, met een of meer van zijn medeverdachten,
- bezig is geweest 53 kilogram hennep te verzamelen/bij elkaar te krijgen en
- een voertuig waarmee die hennep vervoerd zou kunnen worden naar de ontvanger heeft geregeld/klaargezet en
- een of meer koeriers die die hennep zouden kunnen vervoeren naar de ontvanger heeft geregeld en
- dat voertuig heeft beladen met een hoeveelheid hennep,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op 4 maart 2014 in [plaats] , aan de [a-straat] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- een hoeveelheid van 15,991 kilogram hennep en
- een hoeveelheid van ongeveer 441 gram hasjiesj,
zijnde hennep en hasjiesj middelen in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II;
5.
A.
hij op 3 februari 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht in de zin van artikel 1 van de Opiumwet, namelijk naar de Bondsrepubliek Duitsland heeft gebracht, een grote hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II;
en
B.
hij op 3 februari 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht en vervoerd een grote hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II.”
2.2
De bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
“1. Een haar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 17 oktober 2013 […] inhoudende
de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner A-3553:
Op woensdag 16 oktober 2013 bevonden A-2101 en ik ons op het parkeerterrein van [a-straat 1] te [plaats] . Aldaar sprak ik de mij bekende [betrokkene 1] aan, die in de opening stond van zijn bedrijfshal.
Ik deelde [betrokkene 1] mede dat wij naar de growshop gingen. Nadat wij de growshop binnen waren gegaan via de geopende roldeur, zag ik door het raam van de kantoorruimte de mij bekende zoon van [verdachte] , [betrokkene 2] genaamd, staan. Direct daarop zag ik dat [verdachte] uit de kantoorruimte gelopen kwam en ons begroette. Hij verzocht ons mee haar binnen te gaan.
[verdachte] verzocht ons plaats te nemen aan de tafel in de ruimte voor de kantoorruimte. Bij [verdachte] , A-2101 en mij, vervoegde zich [betrokkene 2] . Ook hij begroette ons.
Na plaats te hebben genomen aan de tafel, vond er een gesprek plaats tussen ons vieren.
Na een sociaal gesprek vroeg A-2101 aan [verdachte] of hij zaken kon doen, zoals besproken in het gesprek van 17 september 2013. Ik hoorde dat [verdachte] hierop bevestigend antwoordde en vroeg hoeveel A-2101 wilde hebben. Daarop antwoordde A-2101, dat hij 10 kg (
het hof begrijpt: 10 kg hennep) wilde hebben. Vervolgens hoorde ik [verdachte] vragen in welke samenstelling A-2101 het wilde hebben, waarop A-2101 antwoordde dat hij 5 om 5 kg wilde hebben, zoals [verdachte] hem geadviseerd had. “Dus 5 kg goede kwaliteit en 5 kg mindere kwaliteit,” hoorde ik [verdachte] zeggen.
Daarop hoorde ik [verdachte] zeggen dat de prijs wel veranderd was. De prijzen lagen nu hoger, zei [verdachte] . Dit kwam volgens zowel [verdachte] als [betrokkene 2] door de Engelsen, die bijna alles gekocht hadden. [verdachte] voegde er nog aan toe dat ook de Fransen veel in Nederland kochten. [betrokkene 2] vertelde dat het goed mogelijk was dat de prijs over enige weken weer zou kunnen dalen, doch zeker weten kon je dat nooit.
Uiteindelijk kwamen [verdachte] en A-2101 een prijs overeen van 5500 euro per kg voor de betere kwaliteit en 4400 euro per kg voor de mindere kwaliteit. Het totaal bedrag dat er voor de 10 kg betaald diende te worden, was 49.500 euro. Hierna verliet [betrokkene 2] de ruimte waarin wij zaten.
Nadat A-2101 had aangegeven dat levering op donderdag voor hem zeer moeilijk zou worden daar hij de koeriers voor vandaag geregeld had en hem dat veel geld gekost had, stelde [verdachte] voor de levering om 19.00 uur te laten plaatsvinden bij [betrokkene 1] . De koeriers van A-2101 konden dan het spul bij [betrokkene 1] ophalen. Hij zou ervoor zorgen dat de 5 kg betere kwaliteit er zou zijn, daar konden wij op rekenen. Daar het A-2101 en mij niet direct duidelijk was, waar [verdachte] op het moment van de levering zou zijn, vertelde [verdachte] ter verduidelijking dat hij zelf ook bij [betrokkene 1] zou zijn.
Daarop stelde [verdachte] voor dat hij dan om 19.00 uur in de growshop zou zijn en A-2101 en ik daar naartoe zouden komen. De koeriers konden dan bij [betrokkene 1] de kwaliteit zien van het spul en indien deze in orde was, kon A-2101 [verdachte] betalen.
Nadat [verdachte] en A-2101 zich beide konden vinden in dit plan, hoorde ik [verdachte] zeggen dat hij mensen zou gaan bellen om het spul te brengen, daar hij het niet zelf zou gaan halen.
Omstreeks 19.00 uur, begaven A-2101 en ik, ons wederom naar de growshop gevestigd aan de [a-straat 1] te [plaats] . Na aangeklopt te hebben bij de gesloten deur van de ruimte voor de kantoorruimte, opende [verdachte] deze deur, nam ons mee naar de kantoorruimte en verzocht ons daar plaats te nemen.
Nadat A-2101 aan [verdachte] gevraagd had of het spul er was en [verdachte] bevestigend antwoordde, belde A-2101 met A-2120 en deelde hem mede dat hij naar [betrokkene 1] kon gaan.
Na enige tijd ontving A-2101 een telefoontje dat de kwaliteit van de hennep goed was. Daarop zei A-2101 tegen [verdachte] dat alles in orde was en vroeg aan [verdachte] of hij mee naar buiten ging om het geld te overhandigen. Ik zag echter dat [verdachte] zeer gedecideerd zei dat het geld in de kantoorruimte overhandigd diende te worden.
A-2101 is daarop naar buiten gelopen om het geld te gaan halen. Na terugkomst overhandigde A-2101 de envelop met geld aan [verdachte] . [verdachte] gaf het geld aan [betrokkene 2] om het te tellen. Ik zag dat [betrokkene 2] naar een geldtelmachine liep, welke op een lage kast bij de toegangsdeur van de kantoorruimte stond. Daar het [betrokkene 2] niet lukte het geld te tellen, volgens zijn zeggen waren de biljetten van 200 euro te groot, zag ik dat [verdachte] opstond en [betrokkene 2] assisteerde. Voor [verdachte] was het geen probleem en het geld was in zeer korte tijd geteld. Het bedrag was 49.500 euro, zoals afgesproken. Daarop zag ik dat [verdachte] zijn telefoon pakte, naar iemand beide en iets vermoedelijk in het Turks zei.
Ik hoorde [verdachte] daarop zeggen dat het voor de volgende keren, beter was als ik een sms-bericht zou sturen. “Stuur een sms wanneer je komt,” hoorde ik [verdachte] zeggen. “Kom overdag en niet ‘s avonds want dan is het hier rustiger en heeft de politie het eerder door,” voegde [verdachte] eraan toe.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 16 oktober 2013 […] inhoudende
de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner A-2121:
Op 16 oktober 2013 omstreeks 19:00 uur kreeg A-2120 een telefoontje dat we moesten komen. We reden toen naar het object [a-straat 1] in [plaats] .
We stapten uit en bij de voorste loods ging rechts een zijdeur open, in de deuropening verscheen een mannelijke persoon die ons wenkte.
Opmerking: het betrof hier [betrokkene 1] , geb. [geboortedatum] .1943 in [geboorteplaats] , die mij later op een foto werd getoond.
We begroetten elkaar met een simpel “Hallo” en liepen samen de loods in. In de buurt van de roldeur stond nog iemand die we ook met een kort “Hallo” begroetten, maar deze bemoeide zich in eerste instantie niet met het gebeuren.
Opmerking: aan. de hand van de mij na de inzet voorgelegde foto’s betrof het hier [betrokkene 3] , geb. [geboortedatum] .1991 in [geboorteplaats] .
[betrokkene 1] liep toen, gezien vanaf onze positie, naar achter de camper (links van de camper) en haalde een flinke sporttas tevoorschijn die kennelijk tussen camper en wand op de grond had gestaan en zette die in de loods vlak bij de roldeur op de grond.
We liepen naar de tas en keken erin. Er waren plastic zakken met schermbloemige planten te zien. A-2120 greep in de tas en controleerde of zulke zakken ook tot op de bodem van de tas zaten. Hij stelde daarbij vast dat ook pakketjes in aluminiumzakken in de tas zaten. A-2120 vroeg daarop [betrokkene 1] of het hier twee verschillende kwaliteiten betrof.
[betrokkene 1] keek daarop naar [betrokkene 3] . Daarop vroeg A-2120 nogmaals aan [betrokkene 3] of het hier twee verschillende kwaliteiten betrof, wat deze vervolgens mondeling in gebroken Engels bevestigde.
A-2120 belde daarop A-2101 en deelde hem mee dat de waar was aangekomen.
[betrokkene 1] vond in het verdere verloop het inladen van de tas in de personenwagen buiten de garage een slecht idee en hij stelde voor dat ik met de personenwagen achteruit de roldeur(opening) binnenreed. Daarop deed hij de deur open, en ik reed achteruit half de garage in.
Even later zag ik door de geopende roldeur dat A-2101 langs de loods in de richting van zijn personenwagen liep.
Enkele minuten later kreeg [betrokkene 3] een telefoontje en hij gaf vervolgens de tas voor A-2120, vrij. Wij Stopten de tas daarna in de kofferbak van de personenauto en reden omstreeks 19:20 uur weer weg.
De tas met de marihuana overhandigden we later aan de begeleiders van de politionele informatie-inwinner.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 januari 2014 […] inhoudende
de bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] :
De door de opsporingsambtenaar werken onder dekmantel gekochte 10 kilo wiet is overgedragen aan het onderzoeksteam. De 10 kilo wiet is inbeslaggenomen en ter onderzoek aangeboden aan de Unit Forensische Opsporing van de Politie Noord-Nederland, welke de goederen heeft bemonsterd en heeft ingestuurd naar het NFI.
[…] [2]
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 11 december 2013 […] inhoudende
de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner A-3553:
Op dinsdag 10 december 2013 bevond ik mij tezamen met A-2101 in de growshop, gevestigd aan de [a-straat 1] te [plaats] . Na onze binnenkomst werden wij begroet door de mij reeds bekende [betrokkene 2] (
het hof begrijpt: zoon van verdachte). Direct daarop zag ik dat [verdachte] op ons afgelopen kwam. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat wij alvast naar de woning van [betrokkene 1] moesten gaan en dat hij er ook aan kwam.
Hierop zijn A-2101 en ik naar de woning van [betrokkene 1] gelopen. [betrokkene 1] nodigde ons uit binnen te komen en plaats te nemen in het zitgedeelte van de woonkamer. Enkele minuten later voegde [verdachte] zich bij ons en vond er een gesprek tussen ons vieren plaats.
Vervolgens kwam het gesprek terecht op een volgende afname van wiet door A-2101. [verdachte] vertelde dat hij elke hoeveelheid leveren kon, welke A-2101 wilde afnemen. A-2101 moest maar zeggen hoeveel en met welke frequentie hij wilde afnemen. Indien er echter een grotere hoeveelheid afgenomen zou worden, diende [verdachte] dit minimaal 4 dagen van te voren te weten. Ook wilde [verdachte] bij een maandelijkse afname weten in welk deel van de maand dit zou gebeuren, daar hij ook rekening diende te houden met andere reeds bestaande afnemers. Dit had er volgens [verdachte] mee te maken dat hij niet altijd grotere hoeveelheden bij de growshop op voorraad had en hij dit dan eerst van andere plaatsen vandaan diende te halen.
[verdachte] herhaalde nogmaals dat A-2101 maar moest zeggen hoeveel hij af wilde nemen, waarop A-2101 aan [verdachte] vroeg of het eerdere door [verdachte] gedane aanbod van maandelijkse afname van 50 kilogram wiet nog gold. Ik hoorde dat [verdachte] antwoordde dat dit geen probleem was. Tevens hoorde ik dat [betrokkene 1] dit bevestigde. [verdachte] vervolgde dat ook een maandelijkse afname van 100 kilogram wiet mogelijk was, doch dit diende dan in twee etappes van elk 50 kilogram te geschieden. [verdachte] vervolgde dat bij een maandelijkse afname van 50 kilogram wiet, er vooraf een borg betaald diende te worden van 20.000 euro. Dit bedrag kon bij [betrokkene 1] afgegeven worden.
Opvallend was dat ik hoorde en zag dat [betrokkene 1] zich enkele malen in de onderhandelingen tussen [verdachte] en A-2101 mengde en wel in die zin dat hij [verdachte] “stuurde”. Ik hoorde hem namelijk zeggen dat hij begreep dat A-2101 vooraf geen borg zou betalen zonder daar iets voor terug te krijgen en dat vertrouwen van twee zijden diende te komen.
Met betrekking tot de vorige afname van wiet door A-2101, vertelde [verdachte] nog dat het bij elkaar krijgen van de 10 kilogram wiet slechts een kwestie was geweest van het plegen van enkele telefoontjes.
[betrokkene 1] , A-2101 en ik zijn vervolgens naar het Italiaanse restaurant [B] in Assen gegaan en hebben daar gedineerd. Tijdens dit diner vertelde [betrokkene 1] dat hij maandelijks 4 keer voor [verdachte] geld ging ophalen in Duitsland. Hierbij hoorde ook Hamburg, alwaar hij 100.000 euro ophaalde. Voor elke koeriersrit ontving hij 300 tot 400 euro. Meestal was er vooraf reeds wiet geleverd door [verdachte] , zo vertelde [betrokkene 1] .
[betrokkene 1] vertelde dat de levering van grotere hoeveelheden wiet niet vanuit de growshop geschiedde. Dit was te link. Ik hoorde hem zeggen dat de politie alles meekeek via Google Earth en dat er daarom gekozen was om de levering elders te doen. Vaak ook buiten [plaats] , zo zei hij.
[betrokkene 1] vertelde ook dat het geld dat er verdiend werd in de growshop, vooral verdiend werd met de wiethandel. Ik hoorde hem zeggen dat de verdiensten van de producten uit de growshop enkele maanden geleden nog minimaal waren geweest.
Volgens zeggen van [betrokkene 1] was de hoeveelheid van 50 kilogram die A-2101 maandelijks zou gaan afnemen, gelijk aan de huidige wekelijkse omzet in de growshop.
Ten aanzien van de wiet die ingekocht werd door de growshop en in de afgesloten ruimte in de bedrijfshal van [betrokkene 1] bewaard en gesorteerd werd, wist [betrokkene 1] te vertellen dat [verdachte] het geld uitbetaalde aan de leveranciers. Andere medewerkers van de growshop, waartoe volgens [betrokkene 1] nog meerdere telers behoorden dan die A-2101 en ik reeds gezien hadden, sorteerden en wogen de binnengebrachte wiet.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 10 december 2013 […] inhoudende
de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner A-2101:
Op dinsdag 10 december 2013 reed ik samen met A-3553 naar het object [a-straat 1] in [plaats] .
[verdachte] vroeg me nu wat ik mij bij een grote hoeveelheid eigenlijk voorstelde. Ik antwoordde daarop dat hij bij een van onze eerdere ontmoetingen had verteld dat 50 tot 100 kilo geen probleem voor hem zou zijn. Ik vroeg gericht of dat nog steeds gold. Hij knikte en zei; “Ja, dat is geen probleem.” Hij wilde, zei hij, echter bij 50 kilo 20.000 euro als voorschot hebben en bij 100 kilo de helft van de totale som.
Er brandde nu een discussie los over het voorschot van 20.000 euro en er werden van beide kanten verschillende voorstellen gedaan. [verdachte] stelde voor de 20.000 euro bij [betrokkene 1] te deponeren. Dat was voor beide kanten veilig. [verdachte] vertelde ons ook dat hij na drie uitgevoerde transacties geen voorschot meer nodig had omdat hij zijn geld dan al had verdiend.
Hij vroeg nog wanneer de transactie afgewikkeld moest worden. Ik verklaarde hierover dat ik vóór de transactie met de 50 kilo graag een kleinere transactie wilde doen om te testen of de door mij geplande transportmethode veilig was. [verdachte] antwoorde dat dit een goed idee was.
We werden het eens om de testtransactie in januari uit te voeren.
[verdachte] zei dat één of twee keer per maand (telkens 50 kilo) geen probleem was.
Nadat [verdachte] was vertrokken, spraken we nog kort met [betrokkene 1] . [betrokkene 1] vertelde nu dat [verdachte] een bergplaats achter de Mercedes-ster op de radiateur van zijn auto had waarin hij 50.000 euro veilig kon deponeren.
[betrokkene 1] vertelde dat hij [verdachte] sinds de jaren tachtig kende en hem met zijn financiële hulp eigenlijk de mogelijkheid had geboden om in te stappen in de growshop. Hij had sindsdien ook altijd van [verdachte] transacties geprofiteerd, en [verdachte] had evenzeer van hem ( [betrokkene 1] ) geprofiteerd. [betrokkene 1] vertelde dat hij vroeger 50 procent van de winst van [verdachte] had gekregen, later nog maar 10 procent.
Op de vraag hoe het geld allemaal werd verdiend, antwoordde; [betrokkene 1] dat dat altijd al met de waar (de marihuana) was, met de growshop was niet veel verdiend.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 30 januari 2014 […] inhoudende
de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner A-3553:
Op donderdag 30 januari 2014 omstreeks 11.15 uur, bevonden A-2101 en ik ons bij de woning van [betrokkene 1] , [a-straat 1] te [plaats] . [betrokkene 1] stond buiten en begroette ons.
Ik hoorde [betrokkene 1] zeggen dat hij [verdachte] al gebeld had en dat hij zo zou komen. Omstreeks 11.45 uur zag ik dat [verdachte] de woonkamer binnenkwam en zich bij ons voegde.
Uiteindelijk kwamen [verdachte] en A-2101 overeen dat er 5 kg van de hees en 5 kg van de andere soort geleverd zou worden, voor een bedrag van 50.000 euro.
Nadat [verdachte] medegedeeld had dat over een uurtje alles klaar zou staan, verliet hij de woning van [betrokkene 1] .
Even later werd er aangebeld en kwam [verdachte] weer terug. Ik hoorde hem zeggen dat zijn broer [betrokkene 4] alle andere soort wiet verkocht had, doch dat hij nu 16 a 17 kg hees (
het hof begrijpt: de duurdere soort hennep) had. De hees lag reeds klaar, zo hoorde ik [verdachte] zeggen.
A-2101 en [verdachte] kwamen overeen dat er 9 kg hees geleverd zou worden. Hiervoor diende 49.500 euro betaald te worden. [verdachte] deelde ook mede dat de vervoerders konden komen om de hees mee te nemen. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat zij, net zoals de vorige keer, de hees konden ophalen in de bedrijfshal van [betrokkene 1] . Hun auto konden zij weer achteruit de bedrijfshal inrijden, voegde [verdachte] er aan toe.
Vervolgens hoorde ik [verdachte] tegen [betrokkene 1] zeggen dat hij, even met hem mee moest lopen.
Nadat A-2101 aan [verdachte] een envelop overhandigd had met daarin een hoeveelheid bankbiljetten, begon [verdachte] het geld te tellen. Nadat [betrokkene 1] de woonkamer weer betreden had, vroeg [verdachte] aan [betrokkene 1] hem te helpen bij het geld tellen. [betrokkene 1] voldeed aan dit verzoek.
Nadat A-2101 aan [verdachte] gevraagd had of hij nog steeds aan hem wiet wilde leveren en ik hoorde dat [verdachte] antwoordde dat hij dat natuurlijk wilde, spraken A-2101 en ik met [verdachte] af over twee weken weer langs te komen voor een volgende grote levering van wiet.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 30 januari 2014 […] inhoudende
de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner A-2101:
Even later (
het hof begrijpt: op 30 januari 2014) voegde [verdachte] zich weer bij ons in de woonkamer om ons mede te delen dat hij nu toch over elke gewenste hoeveelheid “Haze” (
het hof begrijpt: de hees) beschikte. We zouden er ook 17 kilo van kunnen krijgen. We antwoordden dat we slechts 50.000 euro bij ons hadden en om die reden 9 kilo voor 49.500 euro zouden meenemen. Hij verklaarde zich er direct mee akkoord en verliet de kamer weer om de waar in gereedheid te brengen en te verpakken. Ik informeerde in de tussentijd de transporteurs, die even later op het erf van het gebouw arriveerden. Ze reden naar de loods van [betrokkene 1] , waar deze hen even later begroette. [betrokkene 1] verscheen even later nog een keer in de woonkamer, waar inmiddels alleen politionele informatie-inwinner 3553 en ik wachtten om te vragen hoeveel kilo’s hij nu eigenlijk moest overdragen. We vertelden hem dat het de afgesproken 9 kilo betrof.
De mensen met de transportvoertuigen verlieten het erf terwijl ik naar buiten liep om het geld te halen. Ik overhandigde [verdachte] de bundel bankbiljetten van 50.000 euro, verdeeld in briefjes van 200 en 100 euro. [verdachte] opende de bundel en begon met de hand te tellen.
Inmiddels was ook [betrokkene 1] weer bij ons komen zitten. Hij glimlachte en zei dat het er goed uitzag. [verdachte] vroeg hem of hij hem misschien wilde helpen met tellen. Daarop pakte [betrokkene 1] ook een stapel biljetten en begon te tellen.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van d.d. 30 januari 2014 […]
inhoudende de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner A-2137:
Op donderdag 30 januari 2014 bevond ik me samen met A-2120 op een met A-2101 afgesproken locatie in [plaats] en wachtte op het telefoontje van A-2101 waarbij hij ons zou meedelen waar we later een partij marihuana in ontvangst moesten nemen.
Om 12:47 uur hoorde A-2120 telefonisch van A-2101 dat we naar het Object van [betrokkene 1] , [a-straat 1] in [plaats] moesten komen en daar de waar in ontvangst konden nemen. We moesten 9 kilo “Haze” afhalen.
Hij wees naar een grote zwarte tas die sterk naar marihuana rook. Ik vroeg hem of hij een weegschaal had en hoeveel er in de tas zat. [betrokkene 1] antwoordde dat hij moest vragen hoeveel erin de tas zat. Ook zou hij om een weegschaal vragen.
In de tas zaten 5 gesealde zwarte plastic zakken met een verschillend gewicht. Ik opende een van de zwarte zakken. Hierin zaten twee doorzichtige cellofaanzakken, eveneens geseald en gevuld met marihuanatoppen.
Even later kwam [betrokkene 1] terug. Hij zei tegen mij dat het 9 kilo was, maar dat hij geen weegschaal had. Ik antwoordde daarop dat ik hem wat het gewicht betreft zou vertrouwen. Daarop laadde ik de tas met de marihuana in de bestelwagen van A-2120 in.
11. [...]Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 februari 2014 inhoudende
de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] :
De door de opsporingsambtenaar Werken Onder Dekmantel gekochte 9 kilo hennep is overgedragen aan het onderzoeksteam. De 9 kilo hennep is inbeslaggenomen en ter onderzoek aangeboden aan de Unit Forensische Opsporing van de Politie Noord-Nederland, welke de goederen heeft bemonsterd en heeft ingestuurd naar het NFI.
[…] [3]
14. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 11 februari 2014 […] inhoudende
de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner A-3553:
Op dinsdag 11 februari (
het hof begrijpt: 2014) bevonden A-2101 en ik ons bij de woning van [betrokkene 1] , [a-straat 1] te [plaats] .
A-2101 vroeg aan [verdachte] of hij nog steeds zaken met hem wilde doen, waarop ik [verdachte] volmondig hoorde zeggen: “Ja, natuurlijk.”
Nadat A-2101 had aangegeven op 3 en 4 maart 2014 de wiet te willen afnemen en [verdachte] met deze data instemde, gaf A-2101 aan een grote hoeveelheid te willen afnemen.
[verdachte] en A-2101 kwamen overeen dat er minimaal 50 kg wiet geleverd/afgenomen zou worden, doch dat A-2101 geld mee zou nemen voor eventuele afname van maximaal 80 kilogram wiet. [verdachte] gaf aan dat hij op 4 maart pas kon zeggen hoeveel kilogram wiet hij leveren kon, daar hij tot op het laatste moment nog wiet aangeleverd kon krijgen. A-2101 kon er vanuit gaan dat er zeker 60 kilogram wiet geleverd zou worden.
Op 3 maart kon A-2101 een transportmiddel in de hal van [betrokkene 1] achter laten en deze op 4 maart ‘s ochtends weer op komen halen, hoorde ik [verdachte] zeggen. Hij voegde eraan toe dat hijzelf op 4 maart om 09.00 uur aanwezig zou zijn, zodat hij exact aan kon geven hoeveel kilogram van welke kwaliteit er geleverd kon worden.
Op de vraag van A-2101 aan [betrokkene 1] of hij het goed vond dat er een transportmiddel in zijn bedrijfshal werd achtergelaten en de geldoverdracht in zijn woning plaatsvond, hoorde ik [betrokkene 1] zeggen: “Natuurlijk is dat goed.”
15. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 maart 2013 (
het hof begrijpt: 2014) […] inhoudende
de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] :
De verdachten genoemd in dit proces-verbaal zijn door mij verbalisant [verbalisant 2] herkend, dit betreffen:
[betrokkene 1] , [betrokkene 4] , [verdachte] en [betrokkene 5] .
Deze zijn herkend van beelden gemaakt in de Opel Vivaro bus voorzien van kenteken [kenteken] welke op 3 maart 2014 door opsporingsambtenaren van de Unit Werken Onder Dekmantel is gebracht bij (
het hof begrijpt: growshop) [A] aan de [a-straat] te [plaats] .
3 maart 2014
Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte [betrokkene 1] omstreeks 18:54 uur handschoenen aantrekt. Vervolgens is te zien dat hij in de Opel bus stapt, daarna is te zien dat de Opel bus wordt verplaatst in de loods.
Omstreeks 18:56 uur is te zien dat verdachte [betrokkene 1] de achterdeuren van de Opel Vivaro opent en dat hij een kist uit de bus pakt, en deze achter de bus op de grond zet.
Omstreeks 19:02 uur loopt verdachte [betrokkene 1] terug richting de bus, te zien is dat verdachte [betrokkene 1] weer handschoenen draagt. Achter verdachte [betrokkene 1] komt verdachte [betrokkene 4] . Verdachte [betrokkene 4] draagt een zilverkleurige gevulde zak, vermoedelijk een strijkzak. Verdachte [betrokkene 1] en [betrokkene 4] lopen naar de achterzijde van de bus. De verdachten komen dan uit de richting van het 'afgetimmerde hok' in de loods van verdachte [betrokkene 1] .
Omstreeks 19:03 uur is te zien dat verdachte [betrokkene 5] richting de bus loopt er is te zien dat hij handschoenen aantrekt. Verdachte [betrokkene 5] loopt ook naar de achterzijde van de bus waar verdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 4] staan. Te zien is dat verdachte [betrokkene 1] kennelijk de metalen kisten in de bus telt.
Verdachte [betrokkene 5] komt dan vervolgens omstreeks 19:04 uur weer terug richting de bus, met een grote zwarte tas, welke hij overdraagt aan verdachte [betrokkene 4] . Verdachte [betrokkene 4] loopt vervolgens weer naar de achterzijde van de bus, waar hij uit de zwarte tas weer een zilverkleurige gevulde zak haalt, een strijkzak.
Op de beelden is te zien dat vanaf ongeveer 19:05 verdachten [betrokkene 4] , [betrokkene 5] en verdachte [betrokkene 1] gezamenlijk de metalen kisten uit de Vivaro bus uitladen en dat zij in de kisten gevulde strijkzakken doen.
Omstreeks 19:12 uur wordt er door verdachte [betrokkene 5] , weer een grote gevulde sporttas gebracht naar de achterzijde van de bus. En omstreeks 19:13 uur wordt er door verdachte [betrokkene 4] nog een grote zwarte sporttas naar de achterzijde van de bus gebracht. Vervolgens wordt er verder gegaan met het uitpakken van metalen kisten uit de bus en deze vullen met gevulde strijkzakken, zowel zwarte als zilverkleurige.
Omstreeks 19:23 uur lopen verdachten [betrokkene 4] en [betrokkene 5] weer even weg in de richting van de loods waarna verdachte [betrokkene 5] terug komt met een gevulde zwarte strijkzak. Op het moment dat verdachte [betrokkene 5] terugloopt met de gevulde strijkzak, is verdachte [betrokkene 1] in de Vivaro bus, waar hij een metalenkist uit haalt en aan verdachte [betrokkene 5] geeft.
Omstreeks 19:26 uur komt verdachte [betrokkene 5] weer terug samen met verdachte [betrokkene 4] . Verdachte [betrokkene 5] heeft dan weer een gevulde zwarte strijkzak in zijn handen. Aan de achterzijde van de bus staan de gevulde metalen kisten opgestapeld, waarbij het lijkt dat de verdachten overleggen. Dan wordt de strijkzak kennelijk nog in een metalen kist gedaan. Het lijkt erop dat er nog iets geplakt of geschreven wordt op de metalen kist.
Omstreeks 19:29 uur worden er door verdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 5] 11 metalen kisten in de bus gedaan en wordt de bus vervolgens gesloten.
4 maart 2014
Omstreeks 08:48 uur stapt [betrokkene 1] in de Vivaro bus en wordt deze verplaatst.
Omstreeks 09:19 uur komt verdachte [betrokkene 1] samen met verdachte [verdachte] de loods binnen.
Door verdachte [betrokkene 1] wordt vervolgens weer de schuifdeur van de Vivaro bus geopend. Er worden vervolgens door verdachte [betrokkene 1] 2 metalen kist uit de Vivaro bus gepakt en op de grond neergezet. Vervolgens worden er door verdachte [betrokkene 1] omstreeks 09:20 uur handschoenen gepakt van een rek naast de zijdeur en deze worden aangetrokken.
Vervolgens verdwijnen verdachte [betrokkene 1] en verdachte [verdachte] uit beeld. Dan verschijnt verdachte [betrokkene 1] weer in beeld en lijkt er een strijkzak kennelijk in een van de metalen kisten op de grond te worden gedaan. Dan verschijnt ook verdachte [verdachte] weer in beeld, deze lijkt verdachte [betrokkene 1] aanwijzingen te geven of iets te vertellen gezien de armbewegingen die [verdachte] maakt.
Omstreeks 09:21 uur loopt verdachte [betrokkene 1] weer de loods in, om vervolgens weer terug te komen en nog een metalen kist uit de Vivaro te pakken. Omstreeks 09:22 uur wordt er in deze laatste metalen kist ook een zwarte gevulde strijkzak gedaan door verdachte [betrokkene 1] . Deze metalen kist wordt door [betrokkene 1] weer in de Vivaro bus gezet.
16. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van d.d. 5 maart 2014 […] inhoudende
de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner A-3553:
Op maandag 3 maart 2014, omstreeks 15.50 uur, bevonden A-2101 en ik ons bij de woning van [betrokkene 1] , [a-straat 1] te [plaats] . Na te hebben aangebeld, opende [betrokkene 1] de deur van zijn wij de woning Van [betrokkene 1] binnengegaan.
Vervolgens legde [verdachte] (
het hof begrijpt: verdachte) uit dat hij op dit moment reeds kon leveren, 40 kilogram wiet van een mindere kwaliteit voor 4.500 euro per kilogram en 13 kilogram wiet van de hees voor 5.500 euro per kilogram.
[verdachte] vroeg of de wiet in zakken van 5 kilogram verpakt kon worden, waarop A-2101 aangaf dat dit geen probleem was als de zakken maar in de bakken in de bus zouden passen. Daarop hoorde ik [verdachte] zeggen tegen [betrokkene 1] dat hij daarop diende toe te zien. Ik zag dat [betrokkene 1] hierop bevestigend knikte.
17. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van d.d. 5 maart 2014 […] inhoudende
de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner A-3553:
Op dinsdag 4 maart 2014, omstreeks 10.30 uur, bevonden A-2101 en ik ons bij de woning van [betrokkene 1] , [a-straat 1] te [plaats] . [betrokkene 1] opende de deur waarna wij de woning van [betrokkene 1] zijn binnengegaan.
In de woonkamer vroeg A-2101 aan [betrokkene 1] of alles klaar was, waarop [betrokkene 1] bevestigend antwoordde.
Omstreeks 11.36 uur, hoorde ik A-2101 zeggen dat de koeriers gearriveerd waren. [betrokkene 1] liep daarop naar buiten. Enkele minuten later zag ik dat [verdachte] (
het hof begrijpt: verdachte) en een mij onbekende man de woonkamer kwamen binnen gelopen.
Vervolgens ben ik naar buiten gelopen, alwaar direct daarop het arrestatieteam het terrein opgereden kwam.
18. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van d.d. 4 maart 2014 […] inhoudende
de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner A-2101:
Intussen hadden wij telefonisch van onze transporteurs gehoord dat de waar volgens afspraak in het bestelbusje was gedeponeerd. Als hoeveelheid noemden ze ca. 53 kilo.
19. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 juni 2014 […] inhoudende
de bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] :
De door de opsporingsambtenaar Werken Onder Dekmantel gekochte 53 kilo hennep is overgedragen aan het onderzoeksteam. De 53 kilo hennep is inbeslaggenomen en ter onderzoek aangeboden aan de Unit Forensische Opsporing van de Politie Noord-Nederland, welke de goederen heeft bemonsterd.
20. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 maart 2014, […] inhoudende
de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 4 maart 2014 werden doorzoekingen verricht in woningen en twee loodsen.
In dit proces-verbaal staan de bevindingen van de in de verschillende woningen en loodsen gevonden hennep (lijst II) en hasjiesj (lijst II). Door mij, verbalisant [verbalisant 2] , senior medewerker opsporingstactiek, taakgebied drugs, werden de gewogen plantmaterialen herkend aan de hand van de structuur van het plantmateriaal en de geur, als hennep genoemd op Lijst II van de Opiumwet zijnde: elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep), waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden.
Loods [a-straat 1] (pand A)
In de loods gelegen naast de woning van verdachte [betrokkene 1] , werd een afgetimmerde ruimte aangetroffen. In deze ruimte werden diverse big bags en tassen aangetroffen met daarin hennep. Tevens werd er een Renault Traffic aangetroffen welke door opsporingsambtenaren van de Unit Werken onder Dekmantel op 3 maart 2014 was achtergelaten ten behoeve van de pseudokoop op 4 maart 2014.
21. Een
kennisgeving van inbeslagneming (artikel 94 Sv),opgemaakt door [verbalisant 2] , […] inhoudende:
Inbeslagneming
Plaats: [a-straat 1] , [plaats]
Datum: 10 maart 2014
Object: Verdovende middelen (hennep)
Bijzonderheden: H 8.5 1 zak 1330 gram
Object: Verdovende middelen (hennep)
Bijzonderheden: H 8.1 + H 8.2 + H 8.3 + H 8.4 4 zakken 5650 gram
Object: Verdovende middelen (hennep)
Bijzonderheden: H 3.1 en H 3.2.2 zakken 2240 gram
22. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 juni 2014 […] inhoudende
de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 4 maart 2014 werden doorzoekingen verricht in woningen en in twee loodsen.
In dit proces-verbaal staan de bevindingen beschreven van de in de verschillende woningen en loodsen gevonden hennep (lijst II) en hasjiesj (lijst II). Door mij, verbalisant [verbalisant 2] , senior medewerker opsporingstactiek, taakgebied drugs, werden de gewogen plantmaterialen herkend aan de hand van de structuur van het plantmateriaal en de geur, als hennep genoemd op Lijst II van de Opiumwet zijnde: elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep), waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden.
Tevens werden door mij plakken hasjiesj herkend, deze werden echter ook getest middels een MMC narcotest cannabis. Hasjiesj worden genoemd op Lijst II van de Opiumwet als: een gebruikelijk vast mengsel van de afgescheiden hars verkregen van planten van het geslacht Cannabis (hennep), met plantaardige elementen van deze planten.
[A] [a-straat 1] (pand A)
Betreft de growshop alsmede het kantoorgedeelte welke in de growshop gelegen is.
[…] [4]
Nadere bewijsoverweging
Het hof stelt vast dat op basis van de in de bewijsmiddelen onder 20 (vanaf “Goederen afgetimmerde gedeelte loods”), 21 en 22, naast de bewezenverklaarde 441 gram hasjiesj, meer grammen hennep in beslag zijn genomen dan de tenlastegelegde en bewezenverklaarde 15,991 kilogram, te weten 22,281 kilogram. Bij de straftoemeting heeft het hof rekening gehouden met de bewezenverklaarde hoeveelheid, te weten 15,991 kilogram.
[…] [5]
29. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 1 april 2014 […] inhoudende
de verklaring van [verdachte] :
Op een gegeven moment wilden ze wiet. Ik (
het hof begrijpt: verdachte) zei toen eerst dat doe ik niet. Ze bleven vragen.
En toen heb ik twee keer wat bemiddeld. De eerste keer 10 kilo en de tweede keer 9 kilo. En op die van vier maart heb ik via [betrokkene 6] geregeld dat ze een grotere hoeveel konden kopen.
De hennep heeft [betrokkene 6] een dag daarvoor gebracht naar [plaats] . De hennep is naar de afgetimmerde ruimte gegaan in de andere loods.
U laat mij de opnamen zien die gemaakt zijn vanuit de wagen die in de loods stond. Ik weet niet meer precies waar ik naar gewezen of gezegd heb. Ik denk dat ik heb gezegd die 10 kilo Haze staat daar nog. Ik heb toen denk ik gezegd zet die er ook maar in. De Haze kwam ergens anders vandaan. Het stond bij de gokautomaten in de loods. [betrokkene 1] zei dat er nog 10 kilo Haze daar stond. Toen heb ik denk ik gezegd dat die er ook maar bij in moest.
[betrokkene 4] koopt wel in voor de coffeeshops. Als [betrokkene 4] er niet is dan doe ik het wel eens. Dan betaal ik de mensen die hennep brengen. De hennep gaat naar die afgetimmerde ruimte.
Ik heb de eerste keer 5 kilo Haze en 5 kilo PP geleverd. Maar de tweede keer heb ik 9 kilo Haze geleverd omdat ze te weinig geld hadden is er een kilo af gegaan. Die hennep lag al klaar voor de coffeeshop. [betrokkene 4] heeft pakketten klaar liggen van 5 of tien kilo. Daar is de hennep van gekomen.
30. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 10 april 2014 […] inhoudende
de verklaring van [betrokkene 7]:
Ik moest van growshops naar [A] of andersom rijden, en soms naar Duitsland, bestelling opnemen. En soms vooruit rijden. Kijken of er wat is. De laatste keer, vier, drie februari, met die 24 kilo... ik heb die dag vooruit gereden. Ik zag al dat er iets niet klopte bij het park, de donkere Polo. Ik wilde jongens waarschuwen, maar dat kon niet meer. Ik bleef daar nog een tijdje, bij de bungalow, en later hoorde ik dat ze gepakt zijn, en overgebracht naar de Duitse politie.
Alles wordt van te voren geregeld door de [familie] . Ik hoef alleen maar vooruit te rijden. Als het een grote partij was ging ik vooruit rijden.
[verdachte] (
het hof begrijpt: verdachte) is de baas.
V: Maar was het huisje in Drijber voor je broer, of voor een plek om te handelen?
A: In eerste instantie voor mijn broer, ook voor een postadres. Maar toen kwam van het een kwam het ander.
V: Wie bepaalt dat dan?
A: De [familie] . Een van de jongens kwam op het idee toen ik op vakantie was.
V: Wie is nou de hiërarchie binnen de [familie] ?
A: Ik denk toch de oudste, [verdachte] , hij is altijd de baas. Ik denk hef omdat in onze cultuur wij naar de ouderen luisteren. Naar de oudste.
31. Een haar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 26 maart 2014 […] inhoudende
de verklaring van [betrokkene 1] :
Over 3 en 4 maart 2014 kan ik het volgende verklaren.
[verdachte] (
het hof begrijpt: verdachte) heeft mij 3 weken voor de deal gevraagd of ik een tas wilde bewaren. In die tas zat weed denk ik. Die heb ik bewaard, in de loods. Die heb ik 4 maart aan [betrokkene 5] gegeven en die heeft ze in de bakken in de bus gedaan.
Ik heb wel geholpen. Ik heb meegeholpen om de bakken te vullen met hennep. Ik heb een tas gegeven de volgende ochtend aan [betrokkene 5] , en die heb ik ook de volgende dag ingeladen. Op 3 maart hadden [betrokkene 4] en [betrokkene 5] de hennep. Er moest 50 kilo zijn. De tas die ik had was 10 kilo, ik had dat gewogen. Dat andere moest 40 kilo zijn.
[betrokkene 4] en [betrokkene 5] hadden de hennep op de avond van 3 maart uit de achterste ruimte gehaald, die verhuur ik aan iemand. Er zit een tussendeur in, normaal is die op slot. Die avond (
het hof begrijpt: 3 maart 2014) toen was die los. Dan kwamen ze achter uit de ruimte in mijn loods. Die jongen heet [betrokkene 8] , die die loods ruimte huurt. Die verhuurt het weer aan [verdachte] .
V: Dus op papier huurt [betrokkene 8] die ruimte maar werkelijk gebruikt [verdachte] die ruimte.
A: Ja.
V: Wie gebruikt hem dan?
A: Ja, de [familie] , die hebben ook een eigen slot erop gezet. Ze kunnen buitenom de ruimte binnenkomen.
Er komt een weedgeur uit de ruimte.
[verdachte] betaalt mij.
Die [betrokkene 9] vroeg of alles klaar stond. Ik ben naar de loods toegegaan. Ik heb gevraagd aan [betrokkene 5] of alles klaar was. Toen ben ik weer terug gegaan. Toen is [verdachte] in die tijd bij mij thuis naar binnen gelopen.
Ik ben ‘s morgens bij [verdachte] geweest op kantoor (
het hof begrijpt: bij verdachte) en [verdachte] vroeg of ik de telmachine wilde meenemen naar mijn huis. Die heb ik toen meegenomen.
Opmerking verbalisant:
U heeft de beelden het gezien. [betrokkene 10] vroeg wie is dat. “Dat ben ik”, zei u. [betrokkene 10] liet 4 maart 2014 (
het hof begrijpt: beelden van 4 maart 2014) zien. Toen kwam er iemand in beeld die herkende u als [verdachte] , u wist dat niet meer. Dat was omdat het spul uit de tas, de tas waar [verdachte] van zei dat er speciale weed in zat, in de bus te doen in de bakken. Die tas had u al enkele weken in bezit. De inhoud heeft u ook enkele weken onder de vloer gehad. De reden dat u de tas had was omdat de broer van [verdachte] , zijnde [betrokkene 4] , er niets van mocht weten. U heeft ook gezegd nadat [betrokkene 10] zei wat u pakte van de stelling dat dat handschoenen waren. U deed dat om te voorkomen dat er vingerafdrukken op de zakken komen, zei u. U zei ook dat [verdachte] zei dat u het er even in moest doen. Dat waren de zakken speciale weed, uit de tas die u al enkele weken eerder had gehad. U zei ook dat er een teken op de bakken moest van de speciale weed. U deed in elke bak een zak. U moest dat kruisje erop zetten van [verdachte] , omdat er speciale weed in de zakken met een kruis zat. U zei dat [betrokkene 5] er ook bij was, maar die is niet te zien als u de zakken in de bakken doet. U zei dat hij [betrokkene 5] kwam toen de Duitsers er waren.
V: Klopt dit?
A: Ja, dat klopt.
32. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 27 maart 2014 […] inhoudende
de verklaring van [betrokkene 1] :
V: u verhuurt al 7 jaar de loods aan [verdachte] van [A] , maar wanneer is die ruimte in de loods gehuurd?
A: die [betrokkene 8] (
het hof begrijpt: [betrokkene 8]) heeft dat gehuurd. [verdachte] wilde die ruimte eerst gewoon zo huren, maar dat wilde ik niet. Ik wilde het op papier hebben.
Toen heeft [verdachte] die [betrokkene 8] naar voren geschoven.
Ze betaalden maandelijks 500 euro aan huur.
In de afgetimmerde ruimte in mijn loods heb ik wel gezien dat ze daar de weed voorbereiden. Ik heb gezien dat er van die zakken lagen en een strijkijzer en zakken. Er stond ook een weegschaal.
De [familie] gebruikt die ruimte sinds vorig jaar.
V: wie heeft u gezien in dat hok?
A: [betrokkene 4] denk ik wel en [betrokkene 5] denk ik wel.
33. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 18 maart 2014 […] inhoudende
de verklaring van [betrokkene 2] :
Er komen wel eens mensen bij [A] . Die hebben dan spullen gekocht voor een kwekerij. Dan komen ze bij ons voor de oogst. Mijn vader (
het hof begrijpt: verdachte) kent mensen van koffieshops. Hij helpt die mensen dan, die moeten wel kopen. Mijn vader pakt er een beetje uit voor zichzelf. Die mensen zeggen dan ik heb wat in de auto liggen, klare oogst een kilo of 2. Mijn vader gaat daar over. Mijn vader bekijkt het. Er liggen kleine beetjes hennep van mijn vader in [A] .
V: wij tonen jou een foto van hennep die in [A] is aangetroffen.
A: die twee gripzakken met dat rode, zijn van mijn vader. Die plakken die je ziet rookte mijn vader en die maakte hij zelf. Dat is weed met hasj.
V: hoeveel hennep blijft in [A] als mensen het brengen?
A: dat verschilt.
V: hoe brengen die mensen die klare in [A] ?
A: er is een roldeur. Die gaat dan open en dan rijden ze naar binnen. Dan zit het vaak in de kofferbak en dan halen ze het tevoorschijn. Dan gaat het eruit. Dan gaan ze met de klare hennep het kantoor in. Daar wordt het dan gewogen en bekeken. Soms gaat het naar boven en blijft het even daar staan, Soms niet lang soms wel lang.
V: hoe komen tassen met hennep in het hok van de loods van [betrokkene 1] ?
A: iemand brengt het er heen. Misschien mijn vader [verdachte] of [betrokkene 4] . Ik denk [betrokkene 4] , het broertje van mijn vader.
34. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige d.d. 30 juni 2015, inhoudende de bij de rechter-commissaris afgelegde
verklaring van [betrokkene 11]:
Verder wil ik nog het een en ander uitleggen over die 53 kg wiet 43 kg daarvan behoorde toe aan [verdachte] en 10 kg aan [betrokkene 1] . Het was de bedoeling dat er een bedrag van 55.000 euro zou worden betaald aan [betrokkene 1] , samenhangende met die 10 kg.
[verdachte] had mij verteld dat hij al eens eerder een paar keer handel had gedreven met die Duitsers en dan bedoel ik hennephandel. De laatste keer vroegen ze [verdachte] om een grote hoeveelheid, 100 kg. Ik was wel op de hoogte van die handel.”
2.3
Het hof heeft het beroep op niet-ontvankelijkverklaring van het OM dan wel bewijsuitsluiting als volgt verworpen:
“Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
1. Standpunt verdediging
Door de raadsman van verdachte is, overeenkomstig de inhoud van zijn aan het hof overgelegde pleitnota, met betrekking tot de onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde feiten primair bepleit dat wegens vormverzuimen bij de inzet van het traject Werken Onder Dekmantel (hierna: WOD) – in het bijzonder wegens schending van het Talloncriterium – het Openbaar Ministerie (hierna: OM) niet-ontvankelijk in de strafvervolging dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat deze vormverzuimen dienen te leiden tot bewijsuitsluiting van de resultaten van het WOD-traject.
Hiertoe heeft de raadsman – kort samengevat – aangevoerd dat:
een bevel stelselmatige informatie-inwinning is afgegeven, terwijl vanaf het moment dat de WOD-ers hennep gingen kopen een bevel infiltratie was vereist. De WOD-ers hebben vanaf dat moment medewerking verleend aan het georganiseerd verband. Er is wel een bevel pseudokoop afgegeven maar dat is in beginsel slechts bestemd voor een eenmalige inzet, terwijl in de onderhavige zaak sprake was van drie pseudokopen. De eisen aan een bevel infiltratie zijn zwaarder dan die gesteld worden aan een bevel stelselmatige informatie-inwinning en een bevel pseudokoop. Aan die zwaardere eisen is in de onderhavige zaak niet voldaan. De officier van justitie heeft bewust de wettelijke regeling omzeild om niet aan de zwaardere eisen te hoeven voldoen;
niet is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit nu zowel het aantal van drie pseudokopen als de grote hoeveelheid hennep die werd aangekocht onnodig was en ook niet is gebleken dat de politie met minder zware onderzoekshandelingen niet het zelfde resultaat had kunnen boeken;
er geen sprake was van een objectieve, concrete en verifieerbare verdenking voorafgaand aan het WOD-traject. Enkel MMA-meldingen of TCI/CIE-informatie zijn daarvoor niet toereikend;
verdachte door de WOD-ers is gebracht tot het begaan van strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet daarop niet reeds tevoren was gericht. Dit levert schending van het Talloncriterium of instigatieverbod op. Er is sprake van ondermaatse verslag legging door de WOD-ers. Daarbij is van belang dat sprake was van een Nederlandse (A-3553) en een Duitse opsporingsambtenaar (A-2101). Verdachte is de Duitse taal niet machtig, terwijl de Duitse opsporingsambtenaar geen Nederlands sprak. Niet duidelijk is hoe er precies is vertaald door de Nederlandse opsporingsambtenaar. Voorts zaten er veelal meerdere dagen tussen de ontmoetingen en de verslaglegging door de WOD-ers. De processen-verbaal van de WODers A-3553 (‘ [betrokkene 12] ’) en A-2101 (‘ [betrokkene 9] ’) lopen op cruciale onderdelen uiteen. Ook heeft verdachte niet uit eigen beweging hennep aangeboden en reeds beschikbaar gehad. De WOD-ers hebben niet in essentie passief gehandeld, zoals door het EHRM wordt geëist. Tot slot is niet voldaan aan de procedurele waarborgen die volgen uit artikel 6 EVRM. Zo hadden de WOD-ers op de inhoudelijke zitting dienen te worden gehoord.
2. Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft, overeenkomstig de inhoud van zijn schriftelijke requisitoir dat hij aan het hof heeft overgelegd, gerekwireerd tot verwerping van de niet-ontvankelijkheidsverweren van de verdediging. De advocaat-generaal heeft daarbij verwezen naar de overwegingen van de rechtbank en geoordeeld dat de rechtbank de verweren op goede gronden heeft verworpen.
3. Oordeel hof
3.1.
Juridisch kader
3.1.1.
Stelselmatige informatie-inwinning
De inzet en wijze van uitvoering van het stelselmatig inwinnen van informatie door een politie ambtenaar vindt wettelijke grondslag in artikel 126j Sv. Voor de inzet en toepassing van deze bevoegdheid volgt uit deze bepaling dat er een verdenking van een misdrijf moet zijn en het bevel in het belang is van het onderzoek. Het bevel wordt gegeven voor een periode van ten hoogste drie maanden en kan telkens voor een periode van ten hoogste drie maanden worden verlengd. Het bevel tot het inwinnen van informatie is schriftelijk en vermeldt:
a. het misdrijf en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van de verdachte;
b. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat sprake is van een verdenking van een misdrijf;
c. de wijze waarop aan het bevel uitvoering wordt gegeven, en
d. de geldigheidsduur van het bevel.
Een bevel stelselmatige informatie-inwinning kan ook worden gegeven aan een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat, die voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen eisen.
De bevoegdheid tot het undercover stelselmatig inwinnen van informatie omtrent een verdachte onderscheidt zich van de politiële infiltrant doordat niet wordt deelgenomen of meegewerkt aan een groep van personen of een georganiseerd verband waarbinnen misdrijven worden beraamd of gepleegd. De opsporingsambtenaar zal dan ook niet deelnemen aan het plegen of beramen van misdrijven. Het onderscheid met de stelselmatige observatie is daarin gelegen dat de opsporingsambtenaar uitdrukkelijk tot opdracht heeft om op zodanige wijze aanwezig te zijn in de omgeving van de verdachte, dat de verdachte of personen uit de directe omgeving van de verdachte met hem contacten onderhouden zonder dat zij weten dat zij met een opsporingsambtenaar van doen hebben. De opsporingsambtenaar observeert dus niet alleen, maar interfereert actief in het leven van de verdachte. Hij gaat daarbij verder dan alleen waarnemen of luisteren (zie Kamerstukken II 1996/97, 25 403, nr. 3, p. 34-35).
3.1.2.
Pseudokoop of-dienstverlening
De pseudokoop of -dienstverlening is wettelijk geregeld in artikel 126i Sv. Voor de inzet en toepassing van deze bevoegdheid volgt uit deze bepaling dat er een verdenking is van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is en het bevel in het belang van het onderzoek is. De bevoegdheid van pseudokoop of -dienstverlening strekt tot het afnemen van goederen of het verlenen van diensten. Het bevel tot pseudokoop of -dienstverlening is schriftelijk en vermeldt:
a. het misdrijf en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van de verdachte;
b. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat sprake is van een verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is;
c. de aard van de goederen, gegevens of diensten;
d. de wijze waarop aan het bevel uitvoering wordt gegeven, daaronder begrepen strafbaar gesteld handelen, en
e. het tijdstip waarop, of de periode waarbinnen aan het bevel uitvoering wordt gegeven.
Evenals bij stelselmatige informatie-inwinning kan een bevel pseudokoop of -dienstverlening ook worden gegeven aan een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat, die voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen eisen.
Een bevel pseudokoop en -dienstverlening heeft in beginsel een eenmalig karakter en is een minder ingrijpende bevoegdheid dan infiltratie. De pseudokoop en -dienstverlening worden als zelfstandige bevoegdheid geregeld naast de infiltratie omdat zij ook buiten de gevallen waarin infiltratie is toegelaten, kunnen worden toegepast, juist vanwege het minder ingrijpende karakter (zie Kamerstukken II 1996/97, 25 403, nr. 3, p. 33).
Anders dan bij stelselmatige informatie-inwinning is de opsporingsambtenaar in geval van pseudokoop of -dienstverlening bevoegd om strafbare feiten te plegen (zie Kamerstukken II 1996/97, 25 403, nr. 3, p. 34).
3.1.3.
Talloncriterium
De opsporingsambtenaar mag bij de tenuitvoerlegging van het bevel pseudokoop of dienstverlening een verdachte niet brengen tot andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds te voren was gericht (artikel 126i, tweede lid, Sv). Dit wordt ook wel het Talloncriterium of instigatieverbod genoemd.
In de Memorie van Toelichting op de wet BOB wordt onder “3.3. Politiële infiltratie” het volgende opgemerkt over het instigatieverbod:

De infiltrant mag het verrichten van bepaalde handelingen door de verdachte, noodzakelijk voor het bewijzen van strafbare feiten, wel ensceneren, maar het moet blijken dat de verdachte ook zonder tussenkomst van de infiltrant tot het plegen van deze of soortgelijke feiten zou zijn gekomen. De infiltrant maakt de bij de verdachte bestaande opzet slechts zichtbaar De gerichtheid van de opzet van de verdachte kan blijken uit concrete inlichtingen, afkomstig van een betrouwbaar gebleken bron – bijvoorbeeld een informant – die aangeven dat een verdachte voornemens is of bezig is strafbare feiten te plegen. Het is daarnaast van belang te beschikken over gegevens die het meer waarschijnlijk maken dat bedoelde concrete inlichtingen juist zijn. In dit verband kan gedacht worden aan informatie inhoudende dat de verdachte eerder is veroordeeld voor eenzelfde delict, of bij de politie als pleger van een soortgelijk delict als het op te sporen delict bekend staat. Achteraf moet dus kunnen worden vastgesteld dat de verdachte de misdrijven ter zake waarvan hij wordt vervolgd, ook zou hebben begaan als de infiltrant er niet was tussen gekomen. Aan infiltratie is inherent dat sprake kan zijn van beïnvloeding van het opereren van de groep van personen waarin wordt geïnfiltreerd. Om geloofwaardig te zijn dient de infiltrant vaak een actieve rol te spelen in de groep. Hij dient betrokken te raken bij de groep van personen of de criminele organisatie om er vervolgens deel van uit te gaan maken, zodat hij informatie en bewijsmateriaal kan vergaren die nodig is in het belang van het onderzoek. Bovengenoemde voorwaarde beoogt te verzekeren dat de infiltrant bij zijn optreden, personen niet verleidt tot strafbare gedragingen waarop hun opzet niet reeds tevoren was gericht. Daarbij behoeft het niet alleen te gaan om misdrijven die door deze personen worden gepleegd, maar het kan ook gaan om misdrijven die worden beraamd. Het optreden van de infiltrant mag er niet toe leiden dat deze personen misdrijven gaan beramen waar zij zonder tussenkomst van de infiltrant niet toe gekomen waren.’’(Kamerstukken II 1996/97, 25 403, nr. 3, p. 31-32)
Vorenstaande toelichting – voor zover deze ziet op het Talloncriterium – heeft ook betrekking op de pseudokoop of -dienstverlening (zie p. 34 van de Memorie van Toelichting).
3.2.
Feiten en omstandigheden
3.2.1.
Voorbereidend onderzoek
Uit het startproces-verbaal AH-004 […] blijkt dat op 5 april 2012 een voorbereidend onderzoek onder de naam Palmlori is ingesteld. Dit onderzoek is gestart naar aanleiding van op 5 april 2012 binnengekomen informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna: CIE). Deze informatie luidde als volgt:
“In de vestiging van [A] te [plaats] wordt wekelijks, door meerdere personen tientallen kilo’s weed aangeboden en verkocht, wat direct weer verhandeld wordt door medewerkers/ betrokkenen van [A] .”
In het startproces-verbaal is vermeld dat met ‘ [A] ’ wordt bedoeld ‘ [A] , [a-straat 1] A te [plaats] ’, een growshop waarvan verdachte destijds de eigenaar was. Uit het proces-verbaal CIE-informatie […] blijkt dat de verstrekte informatie als betrouwbaar is aangemerkt.
In het startproces-verbaal AH-004 is verder gerelateerd dat verdachte in 2011 door de rechtbank Groningen is veroordeeld voor betrokkenheid bij wederrechtelijke vrijheidsberoving, hetgeen verband hield met de gewapende nachtelijke ripdeal op zijn broer, en in deze zaak mede verdachte, [betrokkene 4] . Binnen het onderzoek naar deze ripdeal (onderzoek Galwesp) is bij de politie het sterke vermoeden ontstaan dat de gewelddadigheden een directe relatie hadden met de handel in hennep. Ook is verdachte in 2011 veroordeeld voor witwassen.
In het HKS-systeem van de politie zijn antecedenten opgenomen betreffende verdachte, onder meer op het gebied van de Opiumwet, zo blijkt eveneens uit het startproces-verbaal AH-004.
De politie heeft verder gerelateerd dat uit gegevens verkregen vanuit de Belastingdienst het vermoeden rees dat er mogelijk sprake was van witwassen. Aanwijzingen daarvoor waren onder meer dat de administratieve vastleggingen in de growshop [A] ruimte lieten voor niet verantwoorde inkomsten, dat medewerker [betrokkene 3] geen salarisspecificatie ontving, de aanschaf- en gebruikerskosten van een drietal voertuigen op naam van verdachte en zijn echtgenote en het gegeven dat de fiscaal verantwoorde inkomsten van verdachte van beperkte omvang waren.
Op 30 juli 2012 is er vervolgens wederom CIE-informatie binnengekomen […]. Deze luidde:
“ [verdachte] handelt vanuit [A] in weed. Ook maakt hij afspraken om deze handel elders te laten plaatsvinden.”
Over de betrouwbaarheid van deze informatie kon geen oordeel worden gegeven.
Op 9 september 2012 is bij de regiopolitie Drenthe een MMA-melding binnengekomen […]. Deze informatie hield in:
“Turkse [broers] die in de ondergrondse misdaad gitten in [plaats] . Het gaat om het wekelijks exporteren van 50à
60 kg marihuana naar Duitsland, dit zeker 2à
3 keer per week. Ook coke en wapens worden geëxporteerd naar Duitsland. [betrokkene 13] , [verdachte] en [betrokkene 4] , maar ook [betrokkene 14] uit [plaats] , [betrokkene 15] uit [plaats] (voorheen woonachtig in [plaats] ). Allen rijden in peperdure auto’s, bedreigen mensen. Voorraad van dit alles ligt bij een van deze personen. De baas van de organisatie is [betrokkene 13] . De rest zijn meelopers. Ook gebruiken ze katvangers voor het vervoer van hun handel naar Duitsland. Dit zijn mensen met schulden, alcoholproblemen.”
In de maand september 2012 is weer CIE-informatie binnengekomen die betrekking had op verdachte […]. Deze informatie luidde:
“De eigenaren van de growshop in [plaats] kopen momenteel in het Noorden van het land alle weed op. Ze betalen ongeveer negenendertighonderd euro voor een kilo weed.”
Over de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie kon geen oordeel worden gegeven.
Vervolgens is er op 28 februari 2013 ook nog CIE-informatie binnengekomen, die als betrouwbaar is aangemerkt […]. Deze informatie hield in:
“De [broers] hebben bezittingen in Turkije. Deze onroerende goederen staan niet op hun naam, maar op naam van hun familie, vrouwen of familie van hun vrouwen.”
Op dezelfde datum is ook nog de volgende CIE-informatie binnengekomen […]:
“Coffeeshop [C] aan de [b-straat] in [plaats] betrekt de weed voor de verkoop onder andere van [betrokkene 4] en/of [verdachte] . Een Russische man die in [plaats] woont ( [wijk] ) knipt de weed in gebruikershoeveelheden. Hij doet dit voor de [broers] .”
Over de betrouwbaarheid van deze verstrekte informatie kon geen oordeel worden gegeven.
In de maand maart 2013 is nog de volgende – voor zover relevant – vermelde CIE-informatie binnengekomen […]:
“ [betrokkene 16] en/of zijn vrouw brengen bijna dagelijks voorraden weed voor [verdachte] naar [C] in [plaats] .[...]”
Over de betrouwbaarheid van deze verstrekte informatie kon geen oordeel worden gegeven.
Uit het startproces-verbaal blijkt voorts dat uit het opsporingsonderzoek Bari naar voren is gekomen dat door de verdachten in dat onderzoek in 2012 met enige regelmaat hennepstekken werden geleverd aan growshop [A] . Voorts is uit het opsporingsonderzoek Geomalia naar voren gekomen dat de verdachte in die zaak via verdachte een partij hennep zou leveren aan een Duitstalig persoon.
Op 25 januari 2013 is op basis van het start proces-verbaal een uitvoerend opsporingsonderzoek gestart.
3.2.2.
Bevelen stelselmatige informatie-inwinning
Op 3 april 2013 heeft de officier van justitie ten aanzien van verdachte een bevel tot stelselmatige informatie-inwinning afgegeven voor de periode van 8 april 2013 tot en met 8 juli 2013. In dit bevel wordt verwezen naar het proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 2 april 2013 (BOB-066). In dit proces-verbaal (proces-verbaal Aanvraag bevel stelselmatige informatie inwinning ex artikel 126j WvSv) staat, onder meer, het volgende:
“Het betreft hier een (opsporings)onderzoek, dat zich richt op het criminele samenwerkingsverband (CSV) rond om de [familie] . Gedurende het voorbereidende onderzoek is gebleken dat het CSV [verdachte] in de totale keten van de hennepteelt actief is. Dit gaat van zelf hennep telen tot het aanleveren van hennepstekken en het opkopen en door verhandelen van hennep. Daarbij zijn er ook aanwijzingen dat er mogelijk uitvoer plaatsvindt van hennep. Dit beschikbare informatie kan blijken dat de growshop [A] de centrale spil is van waaruit de handelsactiviteiten worden georganiseerd.
Dat er een geldstroom is die niet te verklaren is uit reguliere legale bronnen is af te leiden uit de belastinggegevens van de [familie] . Hieruit komen aanwijzingen naar voren dat er geld wordt witgewassen. Echter gezien de positie die de [familie] inneemt binnen de georganiseerde hennepteelt/-handel in Noord-Nederland en de mogelijke inkomsten die hiermee gegenereerd worden zou een andere levensstandaard verwacht worden. Er is in het voorbereidende onderzoek geen zicht gekregen op luxe uitgavenpatroon en/of grote vermogensposities. Gezien de Turkse achtergrond van de [familie] bestaat er de mogelijkheid dat een groot deel van het geld naar Turkije wordt getransfereerd.
Op basis van het voorbereidende onderzoek is de verdenking ontstaan dat het CSV (crimineel samenwerkingsverband) rondom de [familie] zich vermoedelijk schuldig maakt aan de artikelen: - 420bis lid 1 Wetboek van Strafrecht
- 420ter Wetboek van Strafrecht
- 3 lid a, b, c en d in verband met artikel 11 lid 2, 3, 4 en 5 en 11 a van de Opiumwet.
Voor de feiten of omstandigheden leidend naar de bovenstaande verdenking voor de verderop in dit document genoemde verdachten wordt verwegen naar het startproces-verbaal AH-004.
Stelselmatige informatie inwinning
Het onderzoeksteam heeft de doelstelling om eerst de eventuele geldstromen en de wijze van handelen met betrekking tot geldstromen, financiële transacties, vermogensposities en uitgavenpatroon in beeld te krijgen van de verdachten. Om dit doel te verwezenlijken wordt er o.a. uitgebreid financieel onderzoek gedaan. Dit bestaat o.a. uit het vorderen van gegevens en rechtshulpverzoeken aan Turkije. Hierbij is echter de vraag wat er precies achterhaald kan worden op basis van de huidige informatiepositie. Bekend is dat er contante geldstromen zijn. Het traceren en inzichtelijk maken van deze contante geldstromen is zeer moeilijk op basis van reguliere bevragingen van diverse bronnen. Daarnaast is bekend dat er niet altijd op transparante wijze in Turkije registratie plaats vindt van eigendomsrechten en de aankoop van onroerende goederen.
Ten einde het doel te bereiken, wil het onderzoeksteam daarom ook gebruik maken van de bijzondere opsporingsmethode van stelselmatige informatie-inwinning. Deze stelselmatige informatie-inwinning zal ingezet worden tegen de verdachten en de belangrijke contacten (zakenrelaties, vrienden, familie) van deze verdachten. De informatie die verkregen wordt middels het inzetten van deze bijzondere opsporingsmethode kan erin resulteren dat er gerichter financieel onderzoek kan plaatsvinden en kan tevens leiden tot zelfstandig bewijs met betrekking tot de verdenkingen tegen de verdachten en mogelijke medeverdachten.
[...]
Voorts verklaar ik dat op grond van voornoemde feiten en/of omstandigheden de verdenking bestaat dat de verdachten:
de verdachte
Naam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren op : [geboortedatum] -1963
[…]
zich schuldig hebben gemaakt aan de hierna te noemen misdrijven, genoemd in de volgende artikelen:
- 420bis lid 1 Wetboek van Strafrecht
- 420ter Wetboek van Strafrecht
- 3 lid a, b, c en d in verband met artikel 11 lid 2, 3, 4 en 5 en 11 a van de Opiumwet.”
Het bevel stelselmatige informatie-inwinning van 3 april 2013 is op 5 juli 2013 verlengd voor een periode van ten hoogste drie maanden, te weten tot 5 oktober 2013. In dit bevel wordt verwezen naar het proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 4 juli 2013 (BOB-066-02). In dit proces-verbaal (proces-verbaal Aanvraag verlenging bevel stelselmatige informatie inwinning ex artikel 126j WvSv) staat, onder meer, het volgende:
“Sinds eind 2011 staat de woning gelegen aan de [a-straat 1] en de aangrenzende loodsen te koop. In een van deze loodsen zit [A] gevestigd. De woning en de loodsen zijn eigendom van:
[betrokkene 1]
[…]
Het onderzoeksteam ziet in de verkoop van de woning van [betrokkene 1] en de loodsen een mogelijkheid om in contact te komen met het CSV en informatie te vergaren middels SI over de financiële stromen en vermogensposities van het CSV. [...]
Op 7 mei 2013 is er door een medewerker van het team werken onder dekmantel (WOD) een bezichtigingsbezoek gebracht aan het pand [a-straat 1] en de aangrenzende loodsen gevestigd op 31a en b. In het gesprek tussen de medewerker van de WOD en [betrokkene 1] op 7 mei 2013 kwam het navolgende naar voren:
[betrokkene 1] vertelde in het algemeen over de huurders van de loods aan de [a-straat 1] te [plaats] die hij al meer dan 20 jaar kende en vroeger een financiering heeft gegeven voor een coffeeshop. In het algemene gesprek zegt [betrokkene 1] dan letterlijk het volgende:
“Maar nu verdienen zij meer dan genoeg en brengen dit geld naar Turkije” [...]
Op vrijdag 7 juni en donderdag 20 juni 2013 zijn er inzetten geweest van de WOD. [...] Op 7 juni 2013 was het bezoek gericht op een tweede bezichtiging van het pand en de loodsen. Hierbij is wederom met [betrokkene 1] gesproken. Hij verklaarde toen o.a.:
“Dat [verdachte] naar Turkije was en dat hij een dikke enveloppe met alleen maar 500 euro biljetten meegenomen had naar Turkije.”
“Ik hoorde [betrokkene 1] zeggen dat [verdachte] dit geld altijd in bewaring gaf bij [betrokkene 1] en als hij het naar Turkije ging brengen dit weer ophaalde.”
Aan de medewerkers van de WOD is een bedrijfsruimte laten zien in de eerste loods door [betrokkene 1] , welke voor 500 euro per maand werd verhuurd aan ‘de Turken.’ In deze ruimte welke [betrokkene 1] opende met een sleutel rook het sterk naar weed en stonden twee weegschalen.
De huur voor deze ruimte werd ‘handje contantje' betaald aan [betrokkene 1] . [...]
Op donderdag 20 juni is er een ontmoeting geweest met [verdachte] . Tijdens deze ontmoeting is er door [verdachte] zelf o.a. verklaard:
“Wanneer hij zelf naar Turkije reisde nam hij geld mee voor de aanschaf van onroerend goed, vertelde [verdachte] .”
“Op mijn vraag hoe men in Turkije om ging met zwarte geld vertelde [verdachte] dat in Turkije geen moeilijke vragen worden gesteld over de herkomst van het geld. Dat gold zeker voor geld dat vanuit het buitenland kwam.” [...]
Gezien de resultaten van de eerste inzetten van het WOD en het feit dat er vervolgafspraken staan gepland de komende periode, wil het onderzoeksteam graag dat het bevel stelselmatige informatie-inwinning wordt verlengd voor een periode van drie maanden [...].
Vervolgens is het bevel stelselmatige informatie-inwinning voor een tweede maal verlengd op 3 oktober 2013, geldig tot 1 januari 2014. Uit het proces-verbaal Aanvraag verlenging bevel stelselmatige informatie inwinning ex artikel 126j WvSv (BOB-066-04) blijkt onder meer (zakelijk weergegeven):
- dat uit onderzoek telecommunicatie volgt dat er door [betrokkene 4] in mei 2013 telefoongesprekken zijn gevoerd die gingen over H of H A of hees, wat een benaming is voor een soort cannabis (officiële benaming is Haze). Het gaat in de gesprekken over hoeveelheden en prijzen;
- dat een auto ter waarde van € 57.439,01 is geleased door [verdachte] waarbij een bedrag van in totaal € 17.820,- contant was betaald door [verdachte] . Er is op 23 februari 2013 een lease overeenkomst afgesloten waarbij [verdachte] zich heeft verplicht om iedere maand € 719,70 te betalen;
- dat in augustus 2013 CIE-informatie is binnengekomen waarin werd vermeld dat [verdachte] meerdere keren per maand grote hoeveelheden wiet vanuit Nederland naar Engeland verstuurt;
- dat in het derde kwartaal van 2013 CIE-informatie is binnengekomen onder meer inhoudende dat [verdachte] met een gedeelte van de opbrengst van zijn illegale hennephandel meerdere huizen heeft gekocht in Turkije;
- dat [verdachte] telefonische gesprekken heeft gevoerd met [betrokkene 17] en [betrokkene 18] over geld dat [verdachte] aan hen heeft meegegeven naar Turkije. Uit de gesprekken is af te leiden dat [verdachte] bepaalt wie welk bedrag ontvangt. Het betreft bedragen van € 1.000,- tot en met € 2.000,-.
Vervolgens is het bevel stelselmatige informatie-inwinning voor een derde maal verlengd op 18 december 2013, geldig tot 31 maart 2014.
3.2.3.
Bevelen pseudokoop
Op 9 september 2013 heeft de officier van justitie ten aanzien van (onder meer) verdachte een bevel pseudokoop en/of -dienstverlening (artikel 126i Sv) afgegeven voor het doen van een vertrouwensaankoop van maximaal 10 kilogram hennep. Het bevel was van kracht tot 5 oktober 2013.
In het proces-verbaal Aanvraag bevel ex art 126i WvSv pseudokoop dienstverlening (BOB-067) staat, onder meer, het volgende:
“Door de medewerkers van de WOD zal geen bod worden gedaan op de woning van [betrokkene 1] […] De medewerkers van WOD hebben middels [betrokkene 1] contactgemaakt met verdachte [verdachte] . Ten einde het vertrouwen te winnen van verdachte [verdachte] , en daarbij de andere […] verdachten van het CSV rondom [A] , verzoekt het onderzoeksteam de officier van justitie bevel af te geven voor het doen van een vertrouwensaankoop van maximaal 10 kilogram hennep [.. ]”
Dit bevel pseudokoop en/of -dienstverlening is op 5 oktober 2013 verlengd tot 1 januari 2014.
Op 5 december 2013 heeft de officier van justitie wederom een bevel pseudokoop en/of -dienstverlening (artikel 126i Sv) afgegeven voor de aankoop van maximaal 10 kilogram hen nep. Het bevel was van kracht tot 31 januari 2014.
In het proces-verbaal Aanvraag bevel ex art 126i WvSv pseudokoop dienstverlening (BOB-068) staat, onder meer, het volgende:
“Het team WOD heeft op 16 oktober 2013 een vertrouwensaankoop gedaan van 10 kilo hennep met het doel om vertrouwen te winnen van de verdachten en zodoende op goede wijze uitvoering te blijven geven aan het bevel stelselmatige informatie-inwinning. Deze vertrouwensaankoop is goed verlopen. Bij deze vertrouwensaankoop waren o.a. [verdachte] [...] aanwezig.
[…]
Binnen het WOD-traject is er de mogelijkheid ontstaan om samen met [verdachte] en/of andere leden van het CSV een gezamenlijke reis te maken naar Turkije om daar samen te kijken naar investeringsmogelijkheden. Tijdens deze reis zou er mogelijk bewijs verzameld kunnen worden met betrekking tot de vermogensposities van [verdachte] en/of andere leden van het CSV in Turkije. Om deze reis te maken is er een rechtshulpverzoek ingediend bij de Turkse autoriteiten om de medewerkers van de WOD te laten opereren in Turkije. Dit rechts hulpverzoek is afgewezen op 26 november 2013.
Er is op 3 december 2013 ook nog altijd geen reactie ontvangen op het reguliere derde rechtshulpverzoek dat medio oktober 2013 is verstuurd. Gelet op de moeizame medewerking in Turkije ten aanzien van de rechtshulp verzoeken acht het team de kans klein om op korte termijn resultaten te boeken in en uit Turkije die het inzicht vergroten in de aanwezige vermogenscomponenten aldaar.
Nu de mogelijkheden om met het WOD-traject in Turkije te opereren niet aanwezig zijn en de medewerking ten aanzien van de reguliere rechtshulpverzoeken niet voorspoedig is, zal er op andere wijze getracht moeten worden om inzicht te verkrijgen in de omvang van de hennephandel, het criminele vermogen dat hiermee wordt verdiend en hoe dit wordt witgewassen in de richting van Turkije. Ten einde het vertrouwen te behouden van verdachte [verdachte] en verdere informatie stelselmatig in te kunnen winnen met betrekking tot de verdenking tegen hem en de andere verdachten die deel uitmaken van het CSV rondom [A] wordt er middels dit proces-verbaal een bevel pseudokoop aangevraagd voor een aankoop van maximaal 10 kilogram hennep [...].”
Op 10 februari 2014 heeft de officier van justitie een derde bevel pseudokoop en/of - dienstverlening (artikel 126i Sv) afgegeven voor de aankoop van maximaal 100 kilogram hennep. Het bevel was van kracht tot 10 april 2014. In het proces-verbaal Aanvraag bevel ex art 126i WvSv pseudokoop dienstverlening (BOB-069) staat, onder meer, het volgende:
“Gelet op de voortgang in Turkije kiest het onderzoeksteam ervoor om niet langer af te wachten op de medewerking vanuit Turkije om inzicht te verschaffen in de vermogensposities die zich daar bevinden. Het doel is nu om uitvoeriger onderzoek te gaan doen naar de overtredingen van de Opiumwet en de mate van georganiseerdheid.
Daarnaast zal getracht worden om het wederrechtelijk verkregen voordeel inzichtelijk te krijgen dat verdiend is met deze hennephandel. Om dit te realiseren is het onderzoeksteam voornemens om met behulp van de WOD over te gaan tot een grotere aankoop van hennep op 4 maart 2014. Daarbij kan er dan ook over worden gegaan tot aanhoudingen van de kernverdachten binnen het crimineel samenwerkingsverband en de doorzoekingen van de relevante locaties. Ten einde dit doel te bereiken was er tevens een pseudoaankoop van 10 kilo hennep gepland voor 30 januari 2014. [...]
Op 10 december 2013 is er een bezoek gebracht aan de growshop [A] . Daarbij is er een gezamenlijk gesprek geweest tussen de medewerkers van de WOD met [verdachte] , [betrokkene 19] en [betrokkene 1] . Daarbij is er gesproken over de mogelijkheden om hennep te leveren. Tijdens dit gesprek heeft [verdachte] aangegeven dat hetgeen probleem is om 50 tot 100 kilo hennep te leveren. Tijdens het gesprek wordt het voorstel gedaan om in januari nog een aankoop te doen van 10 kilo hennep. Vervolgens gijn de medewerkers van de WOD in gesprek geweest met [betrokkene 1] zonder dat [verdachte] daarbij aanwezig was. Tijdens dit gesprek heeft [betrokkene 1] o.a. verklaard dat er wekelijks 50 kilo hennep wordt verhandeld door het CSV waarvan een groot deel naar Duitsland gaat. [betrokkene 1] verklaart ook dat hij 1x per maand naar Hamburg rijdt om daar 100.000 euro op te halen voor [verdachte] .
[...]
Op 30 januari 2014 heeft het team WOD een hoeveelheid hennep van uiteindelijk 9 kilo aangekocht van het CSV. Gelet op de geplande eindaankoop op 4 maart 2014 van een nog nader te bepalen hoeveelheid hennep welke in ieder geval niet meer zal zijn dan 100 kilo, wordt er middels dit proces-verbaal een bevel pseudokoop aangevraagd voor een aankoop van maximaal 100 kilogram hennep [...].”
3.3.
Bespreking verweren
3.3.1.
Redelijk vermoeden van schuld (punt c)
Naar het oordeel van het hof leverde de informatie die onder 3.2.1. staat weergegeven – in onderling verband en samenhang bezien – voldoende verdenking op dat er vanuit [A] in georganiseerd verband werd gehandeld in hennep, waarbij mogelijk tevens hennep werd uitgevoerd naar Duitsland, en dat verdachte hierbij betrokken was. Voorts leverde de informatie een verdenking op van witwassen door verdachte. Deze verdenkingen waren ook voldoende om daarop het bevel stelselmatige informatie-inwinning d.d. 3 april 2013 te baseren. Er was niet enkel sprake van MMA-informatie of CIE-informatie, zoals door de raadsman is gesteld. Er was immers ook sprake van antecedenten op het gebied van de Opiumwet, informatie afkomstig uit andere opsporingsonderzoeken en gegevens afkomstig van de Belastingdienst die de in formatie uit de MMA-melding en CIE-informatie ondersteunden. Bovendien was sprake van meervoudige CIE-informatie waarbij het in twee gevallen om betrouwbare CIE-informatie ging.
3.3.2.
Was een bevel infiltratie vereist? (punt a)
Van infiltratie als bedoeld in artikel 126p, eerste lid, Sv is sprake indien en voor zover de opsporingsambtenaar deelneemt of medewerking verleent aan een organisatie waarbinnen naar redelijkerwijs kan worden vermoed in georganiseerd verband misdrijven worden beraamd of gepleegd. Van pseudokoop is, zoals hiervoor is weergegeven, sprake als een opsporingsambtenaar goederen afneemt van de verdachte.
De bevoegdheid tot pseudokoop heeft in beginsel een eenmalig karakter. Het enkele feit dat sprake is van meer dan één pseudokoop, dwingt naar het oordeel van het hof echter niet zonder meer tot de conclusie dat van infiltratie sprake is geweest. Dat zou eerst zo kunnen zijn als de bij de pseudokoop door de betrokken opsporingsambtenaren verrichte handelingen zijn aan te merken als deelnemings- of medewerkingsactiviteiten aan het veronderstelde criminele samenwerkingsverband. Het hof is van oordeel dat de activiteiten van de WOD-ers A-3553 (‘ [betrokkene 12] ’) en A-2101 (‘ [betrokkene 9] ’) niet zijn aan te merken als het deelnemen of medewerking verlenen aan een criminele organisatie. Zij zijn telkens slechts de kopers geweest van hennep. Het gegeven dat de WOD-ers om te komen tot een daadwerkelijke aankoop van hennep meerdere gesprekken hebben gevoerd met verdachte en/of de medeverdachten kan niet leiden tot de conclusie dat zij deelnamen of samenwerkten, maar moet gezien worden in het licht van het opbouwen van een vertrouwensband met de verkoper om tot een geslaagde aankoop te kunnen komen. In dit zelfde licht moet ook worden gezien het aantal pseudokopen, welk aantal ook verband hield met het komen tot een aankoop van een grotere hoeveelheid hennep om daar mee de omvang van de hennephandel in kaart te brengen. Bij deze derde afspraak tot pseudokoop hebben vervolgens de aanhoudingen van verdachten plaatsgevonden.
Het oordeel van het hof is dan ook dat geen sprake is geweest van deelnemen of medewerking aan een samenwerkingsverband. Daarom was een bevel infiltratie niet vereist.
3.3.3.
Proportionaliteit en subsidiariteit (punt b)
De politie heeft vanaf de start van het uitvoerend opsporingsonderzoek op 25 januari 2013 diverse opsporingsmethoden toegepast. Allereerst is, om de eventuele geldstromen en de wijze van handelen met betrekking tot geldstromen, financiële transacties, vermogensposities en uitgavenpatronen van de verdachten in beeld te krijgen, onder andere uitgebreid financieel onderzoek gedaan. Er is op 5 maart 2013 een Strafrechtelijk Financieel onderzoek (SFO) gestart tegen onder meer verdachte. Dit financiële onderzoek bestond onder andere uit het vorderen van gegevens en rechtshulpverzoeken aan Turkije. De politie hield er op voorhand rekening mee dat dat onderzoek moeizaam zou verlopen. Het ging immers om contante geldstromen en bekend was dat er niet altijd op transparante wijze in Turkije registratie plaatsvindt van eigendomsrechten en de aankoop van onroerende goederen. Dat het moeizaam ging, is ook gebleken. Het onderzoeksteam heeft daarom ook gebruik gemaakt van de bijzondere opsporingsmethode van stelselmatige informatie-inwinning. Het hof verwijst in dit kader naar hetgeen onder 3.2.2. is weergegeven. Het doel van het inzetten van stelselmatige informatie-inwinning was het vergaren van informatie om gerichter financieel onderzoek te kunnen doen en tevens om zelfstandig bewijs te vergaren met betrekking tot de verdenkingen tegen de verdachten en mogelijke medeverdachten. Daarnaast heeft de politie vanaf begin februari 2013 onderzoek gedaan naar de telecommunicatie van de verdachten en personen in de familie van de verdachten. Er is gebruik gemaakt van printertaps op de telefoonnummers die in gebruik waren bij de verdachten of familieleden van de verdachten. Er hebben stelselmatige observaties plaatsgevonden, er zijn peilbakens op voertuigen in gebruik bij de verdachten geplaatst en er is gebruik gemaakt van vaste cameraposities (onder meer) op de [a-straat] , sinds 19 juli 2012 […].
Het team WOD heeft vervolgens op 16 oktober 2013 een aankoop gedaan van 10 kilo hennep met het doel om het vertrouwen te winnen van de verdachten en zodoende op goede wijze uit voering te kunnen blijven geven aan het bevel stelselmatige informatie-inwinning […].
Door de moeizame medewerking in en vanuit Turkije ten aanzien van de rechtshulpverzoeken (zie 3.2.3.) werd geen voortgang geboekt in het verkrijgen van inzicht in de aanwezige vermogenscomponenten aldaar. Voorts was het verzoek om met het WOD-traject in Turkije te opereren door Turkije afgewezen. De politie diende derhalve op andere wijze het opsporingsonderzoek voort te zetten. Ten einde het vertrouwen te behouden van [verdachte] en uitvoering te kunnen blijven geven aan het bevel stelselmatige informatie-inwinning is besloten om over te gaan tot een tweede aankoop van een relatief kleine hoeveelheid hennep (uiteindelijk 9 kilo). Daarnaast had deze tweede ‘vertrouwensaankoop’ ten doel om een grotere aankoop van hennep op 4 maart 2014 mogelijk te maken. Deze laatste, grotere, aankoop van hennep had als doel om uitvoeriger onderzoek te kunnen doen naar de overtredingen van de Opiumwet, de mate van georganiseerdheid en om het wederrechtelijk verkregen voordeel inzichtelijk te krijgen dat is verdiend met de hennephandel. De laatste pseudokoop had ook als doel om de aanhoudingen van de kernverdachten en doorzoekingen van de relevante locaties mogelijk te maken.
Gelet op het voorgaande en gelet op de aard en ernst van de verdenkingen was er naar het oordeel van het hof voldoende reden aanwezig om over te gaan tot de inzet van de opsporingsmiddelen stelselmatige informatie-inwinning en pseudokoop. De eerste pseudokoop was nodig ten einde het vertrouwen van verdachte en de andere verdachten te winnen zodat goede uitvoering kon blijven worden gegeven aan het bevel stelselmatige informatie-inwinning. Voorts leverden andere opsporingsmiddelen, zoals printertaps, observaties en peilbakens, onvoldoende informatie op over de omvang van de hennephandel en de rolverdeling binnen de organisatie.
Ten aanzien van het aantal pseudokopen dat heeft plaatsgevonden overweegt het hof dat herhaalde toepassing van de bevoegdheid hier gerechtvaardigd was omdat het onderzoek naar verdachte mede is gebaseerd op CIE-informatie waarin stond dat vanuit [A] “tientallen kilo’s wiet werd verkocht” en door de [broers] “wekelijks, 2 à 3 keer per week, 50 à 60 kg marihuana naar Duitsland werd geëxporteerd.” Voorts heeft [verdachte] zelf tegen de WOD’ers gezegd dat het geen probleem was om 50 tot 100 kilo te leveren. [betrokkene 1] heeft voorts tegenover de WOD-ers verklaard dat er wekelijks 50 kilo hennep wordt verhandeld door het CSV waarvan een groot deel naar Duitsland gaat. De tweede en derde pseudokoop vormden een logische voortzetting van het opsporingsonderzoek naar de omvang van de hennephandel. Tevens acht het hof het gerechtvaardigd dat een tweede ‘vertrouwensaankoop’ is gedaan ten einde een laatste, grote aankoop mogelijk te maken. Na de (eerste) grote levering zijn de verdachten gearresteerd.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof de inzet van het traject van drie pseudokopen alsmede het traject van stelselmatige informatie-inwinning niet in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
3.3.4.
Talloncriterium (punt d)
Volgens de raadsman is verdachte door de WOD-ers gebracht tot het begaan van strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet daarop niet reeds tevoren was gericht.
Wat betreft het verweer van de raadsman dat sprake is van ondermaatse verslaglegging door de WOD-ers overweegt het hof het volgende. De inhoud van de verslagen geeft het hof geen reden om te twijfelen aan de inhoud, de betrouwbaarheid en de bruikbaarheid daarvan, ook niet naar aanleiding van de verschillende (Nederlands en Duits) gebezigde talen. De verslagen van A-3553 en A-2101 verschillen weliswaar op detailniveau, hetgeen de verslagen overigens eerder betrouwbaarder dan onbetrouwbaar maakt, maar zijn op hoofdlijnen gelijkluidend. Het hof merkt in dit verband nog op dat de artikelen 126j en 126i Sv de inzet van buitenlandse opsporingsambtenaren mogelijk maken en dat daaraan geen bijzondere eisen worden gesteld.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat geen sprake is geweest van het door verdachte uit eigen beweging aanbieden van hennep en van het reeds beschikbaar hebben daarvan. De WOD’ers hebben niet passief gehandeld zoals het EHRM eist, zo heeft de raadsman gesteld. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het feit dat de WOD-ers aan verdachte hebben gevraagd of hij wiet kon leveren, maakt niet dat sprake is van uitlokking als bedoeld in artikel 126i, tweede lid, Sv. Het is immers inherent aan het doen van een pseudokoop dat de pseudokopers aangeven het verboden middel te willen kopen. Een pseudokoper mag bij het doen van de pseudokoop een actieve rol vervullen om geloofwaardig te zijn, zolang hij de verdachte maar niet verleidt tot strafbare gedragingen waarop zijn opzet niet reeds tevoren was gericht. Daarvan is in onderhavige zaak geen sprake.
Uit de processen-verbaal van de WOD-ers blijkt immers dat verdachtes opzet reeds tevoren was gericht op de verkoop van hennep. Zo is er is bij de tweede bezichtiging van de panden van [betrokkene 1] op 7 juni 2013 door de WOD-ers een hennepgeur geroken. A-3553 heeft voorts in zijn proces-verbaal opgemaakt op 17 september 2013 vermeld:
“Nadat A-2101 had aangegeven dat het gesprek van [verdachte] op 20 juni 2013 over de te behalen verdiensten met betrekking tot hennep, hem wel aangesproken had en zich afvroeg wat [verdachte] voor hem zou kunnen betekenen, hoorde ik [verdachte] vragen of A-2101 stekken of het complete eindproduct wilde hebben. Hierop antwoordde A-2101 dat hij het eindproduct wilde hebben. Ik hoorde dat [verdachte] hierop zei dat dit geen probleem was en A-2101 maar moest zeggen hoeveel hij nodig had. [verdachte] voegde er aan toe dat elke week of elke twee weken 10 à 20 kilogram geen probleem was. Hij kon deze hoeveelheid normaliter binnen 2 dagen leveren. Momenteel kon hij het zelfs dezelfde dag leveren, daar hij op dit moment over een grote hoeveelheid kon beschikken. Voor hoeveelheden van bijvoorbeeld 50 kilogram had hij normaliter een week nodig zo hoorde ik hem zeggen. Op de vraag van A-2101 hoeveel er per kilogram betaald moest worden, hoorde ik [verdachte] antwoorden dat er verschillende kwaliteiten waren. Voor de betere kwaliteit Hees wit, diende er 5000 euro per kilogram betaald te worden en voor de mindere kwaliteit PP, diende er tussen de 4300 en 4400 euro per kilogram betaald te worden. [verdachte] voegde er aan toe dat de Hees wit een opbrengst van 7000 euro per kilogram zou hebben en de PP een opbrengst van 6000 euro per kilogram.
Nadat A-2101 de vraag van [verdachte] beantwoord had voor welk deel van Duitsland het bestemd was en ik voor A-2101 geantwoord had met Beieren, hoorde ik [verdachte] zeggen dat in dit deel van Duitsland de Hees dit een opbrengst van 9000 tot 9500 kon hebben. [verdachte] adviseerde A-2101 beide kwaliteiten te proberen bij zijn afnemers, ofschoon hij volgens zijn zeggen al wel wist welke kwaliteit A-2101 in het vervolg kon willen hebben.
A-2101 gaf vervolgens aan van beide kwaliteiten 5 kilogram af te willen nemen en vroeg [verdachte] hoe de procedure bij de levering zou verlopen. [verdachte] gaf aan dat alles mogelijk was. Voor [verdachte] was het akkoord indien het geld afgegeven kon worden bij de growshop en dat koeriers de hennep ponden bezorgen op een door A-2101 aangegeven plaats. Ook vertelde [verdachte] dat het mogelijk was het geld af te geven bij [betrokkene 1] en dat pijn koeriers de hennep vervolgens konden afleveren op de doorA-2101 aangegeven plaats. Het liefst had [verdachte] het geld namelijk niet in de growshop. [betrokkene 1] was volledig op de hoogte van wat er gebeurde in de growshop en was voor 100 % te vertrouwen, zo hoorde ik [verdachte] zeggen. De hennep zou sowieso niet geleverd worden vanuit de growshop, vertelde [verdachte] . Hij voegde er aan toe dat hij dit te riskant vond en dat de hennep opgeslagen werd in een opslag in de stad en van daaruit bezorgd zou worden door zijn mensen. Dit was de gebruikelijke procedure volgens [verdachte] .”
Vervolgens is door de WOD-ers met [verdachte] overeengekomen om omstreeks 15 oktober 2013 5 kilogram Hees wit en de 5 kilogram PP af te nemen.
Uit het voorgaande blijkt dat bij verdachte reeds voorafgaand aan de eerste pseudokoop sprake was van opzet op de verkoop en uitvoer van hennep. Verdachte verklaarde uit eigen beweging dat het geen probleem was om elke week 10 à 20 kilogram hennep te leveren. Ook gaf [verdachte] direct informatie over de verschillende kwaliteiten, kon hij direct de prijzen noemen en kon hij gedetailleerd aangeven op welke wijze de levering zou kunnen verlopen. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij het te riskant vond om de hennep te leveren vanuit de growshop en dat het de gebruikelijke wijze was dat de hennep werd geleverd vanuit een opslag in de stad. Uit het voorgaande blijkt dat het leveren van hennep ‘corebusiness’ was van verdachte.
Tot slot overweegt het hof nog het volgende ten aanzien van het verweer van de verdediging dat niet zou zijn voldaan aan de procedurele waarborgen die volgen uit artikel 6 EVRM omdat de WOD-ers niet op de inhoudelijke zitting zijn gehoord. De WOD-ers zijn in eerste aanleg bij de rechter-commissaris gehoord waarbij de verdediging haar ondervragingsrecht ten volle heeft kunnen effectueren. De werkwijze ten aanzien van het horen van de WOD-ers bij de rechter-commissaris is ook de in Nederland gangbare praktijk. Voorts is door de raadsman noch op de regiezitting noch op de inhoudelijke zitting verzocht om de WOD-ers bij het hof nogmaals te horen en heeft de raadsman niet concreet aangegeven op welke punten de WOD-ers niet zijn bevraagd bij de rechter-commissaris dan wel welke vragen hij nog zou willen stellen. Daarnaast heeft de verdediging de juistheid van de feitelijk door de WOD-ers gedane en in de observatieverslagen omschreven waarnemingen niet betwist. Anders dan de raadsman heeft gesteld, is naar het oordeel van het hof, door het in aanwezigheid van de verdediging uitgebreid verhoren van de WOD-ers bij de rechter-commissaris, voldaan aan de procedurele waarborgen ten einde het uitlokkingsverweer te kunnen toetsen.
3.3.5.
Conclusie
Gelet op het voorgaande verwerpt het hof de verweren van de raadsman. Er is geen sprake van vormverzuimen die dienen te leiden tot niet-ontvankelijkheidsverklaring van het OM dan wel tot bewijsuitsluiting.”

3.Het eerste middel

3.1
Het eerste middel bevat de klacht dat de verwerping van het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het OM dan wel bewijsuitsluiting wegens vormverzuimen, in het bijzonder het instigatieverbod, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans ontoereikend is gemotiveerd. De toelichting op het middel bevat vier deelklachten die elk zien op de verwerping door het hof van een van de vier deelverweren die ter terechtzitting zijn gevoerd, te weten i) dat een bevel tot infiltratie was vereist, ii) dat niet is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, iii) dat geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit en iv) dat de verdachte is uitgelokt tot het begaan van de bewezen verklaarde feiten. Ik zal bij de bespreking van de deelklachten dezelfde volgorde aanhouden als het hof in het arrest heeft gedaan. Dit betekent dat de derde deelklacht als eerste aan bod komt, gevolgd door deelklacht één, twee en vier.
Deelklacht iii – redelijk vermoeden van schuld
3.2
Door de stellers van het middel wordt geklaagd dat het oordeel van het hof dat meervoudige informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid (verder: CIE), informatie die is binnengekomen via Meld Misdaad Anoniem (verder: MMA), antecedenten op het gebied van de Opiumwet, informatie uit andere onderzoeken en gegevens van de Belastingdienst tezamen voldoende verdenking opleveren om een bevel stelselmatige informatie-inwinning te rechtvaardigen onjuist, althans onbegrijpelijk is, omdat het een feit van algemene bekendheid is dat het mogelijk is dat “meerdere gevallen van MMA- en CIE-informatie terug te voeren kunnen zijn op één, onbekend gebleven bron” en de overige informatie niet dusdanig concreet is dat dit een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit oplevert.
3.3
Voor het aannemen van een redelijk vermoeden van schuld als bedoeld in art. 27 lid 1 Sv is vereist dat dit vermoeden is te herleiden tot concrete feiten en omstandigheden die op het tijdstip van het ontstaan hiervan aanwezig waren. [6] Vaste jurisprudentie is dat een redelijk vermoeden in beginsel kan berusten anonieme informatie [7] , mits deze voldoende gedetailleerd is en op zijn betrouwbaarheid is onderzocht. [8]
3.4
Ik acht het, uitvoerig gemotiveerde, oordeel van het hof dat sprake was van een redelijk vermoeden dat de verdachte zich schuldig maakte aan onder meer georganiseerde hennephandel niet onbegrijpelijk noch ontoereikend gemotiveerd. Het hof heeft daarbij acht geslagen op meervoudige CIE-informatie (die in twee gevallen als betrouwbaar is aangemerkt) waarin de verdachte of zijn bedrijf in verband wordt gebracht met (grootschalige) handel in hennep. Ook noemt het hof een MMA-melding waarin onder meer de verdachte en zijn broer niet alleen aan grootschalige handel in hennep worden gelinkt, maar ook aan handel in wapens en cocaïne en aan bedreiging. Het hof heeft daarnaast verwezen naar het startproces-verbaal, waarin is gerelateerd dat de verdachte eerder is veroordeeld voor wederrechtelijke vrijheidsberoving die verband hield met een ripdeal op zijn broer (tevens medeverdachte in de onderhavige zaak), welke gewelddadigheden volgens de politie in directe relatie staan met de handel in hennep. Ook is uit andere opsporingsonderzoeken gebleken dat met enige regelmaat hennepstekken werden geleverd aan de growshop van de verdachte, dat hij hennep zou leveren aan een Duitstalig persoon. Tot slot heeft het hof bij zijn oordeel betrokken dat de verdachte antecedenten heeft op het gebied van de Opiumwet, dat uit de gegevens van de Belastingdienst volgt dat de administratie van de growshop ruimte laat voor niet verantwoorde inkomsten en dat de verdachte in 2011 ook is veroordeeld voor witwassen. [9] Deze gegevens tezamen en in onderlinge samenhang bezien, maken dat het hof kon en mocht oordelen dat er tegen de verdachte ten tijde van het afgeven van een bevel tot stelselmatige informatie-inwinning een redelijke vermoeden van schuld aan (gewoonte) witwassen en overtreding van de Opiumwet bestond.
3.5
De derde deelklacht faalt.
Deelklacht i – infiltratie
3.6
Voorts wordt geklaagd dat het oordeel van het hof dat kon worden volstaan met een bevel tot stelselmatige informatie-inwinning en pseudokoop getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, ontoereikend is gemotiveerd althans onbegrijpelijk is. Daartoe is aangevoerd dat het hof heeft vastgesteld dat de herhaalde pseudokopen moeten worden gezien “in het licht van het opbouwen van een vertrouwensband met de verkoper”, hetgeen meer past bij infiltratie. In dit verband wordt er ook op gewezen dat de raadsman zich ter terechtzitting op het standpunt heeft gesteld dat de WOD’ers door een vertrouwensband te creëren en tot driemaal toe hennep af te nemen, medewerking zijn gaan verlenen aan het georganiseerde verband, althans dat ingeval er twijfel bestaat of stelselmatige informatie-inwinning moet worden aangemerkt als infiltratie, gekozen moet worden voor het infiltratieregime.
3.7
De stellers van het middel menen dat in het onderhavige geval in feite sprake was van infiltratie waarvoor strengere waarborgen gelden dan voor bevelen tot stelselmatige informatie-inwinning en pseudokoop. Ik zie dit anders.
3.8
Stelselmatige informatie-inwinning zoals bedoeld in art. 126j Sv vindt plaats door een opsporingsambtenaar die contact maakt met de verdachte(n) zonder dat kenbaar is dat hij als zodanig optreedt. [10] Hij begeeft zich daardoor wel in hun omgeving, maar mag zich hierbij niet schuldig maken aan, of betrokken zijn bij, het plegen van strafbare feiten. [11] Voor bijvoorbeeld het aankopen van hennep – zoals in de onderhavige zaak is geschied – is dan ook een afzonderlijk bevel tot pseudokoop zoals bedoeld in art. 126i Sv nodig. Bij aankoop van bijvoorbeeld verdovende middelen is geen sprake van het deelnemen of medewerking verlenen aan een criminele organisatie, wat bij infiltratie wel het geval is. [12] Pseudokoop is dus een minder ingrijpende bevoegdheid dan infiltratie. [13] Tot infiltratie mag pas worden overgegaan als minder ingrijpende bevoegdheden zijn uitgeput. [14]
3.9
Alhoewel de eerste twee bevelen zogenaamde vertrouwensaankopen betroffen, welke kunnen raken aan de figuur van de infiltratie [15] , zijn nergens in het dossier aanknopingspunten te vinden dat de twee verbalisanten deelnemings- of medewerkingsactiviteiten hebben verricht ten aanzien van het criminele samenwerkingsverband of dat zij dit van plan waren. De opdrachten die zij kregen, strekten hier ook niet toe. Het ging er juist om de voortgang van de stelselmatige informatie-inwinning mogelijk te maken en bewijs te verzamelen, nadat het onmogelijk bleek het WOD-traject in Turkije voort te zetten. Ook de stelling dat nu er meerdere pseudokopen hebben plaatsgevonden, sprake is van infiltratie, vindt mijns inzien geen steun in het recht.
3.1
De eerste deelklacht faalt.
Deelklacht ii – proportionaliteit en subsidiariteit
3.11
De tweede klacht richt zich op de verwerping door het hof van het door de raadsman gevoerde verweer dat niet is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit; deze verwerping achten de stellers van het middel ontoereikend gemotiveerd. Daartoe wordt aangevoerd dat zonder nadere motivering – die ontbreekt – onduidelijk is waarom niet kon worden volstaan met a) minder pseudokopen, b) een kleinere hoeveelheid hennep of c) andere opsporingsmethoden.
3.12
Wat mij betreft slaagt ook deze klacht niet.
3.13
Voor het beoordelingskader is van belang dat met name bij de inzet van buitengewone opsporingsmethoden de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in het oog moeten worden gehouden. De officier van justitie zal bij de inzet hiervan rekening moeten houden met de aard en ernst van de verdenking, het belang van de samenleving bij opheldering van strafbare feiten, de vraag op welke wijze die opheldering bereikt kan worden op een wijze die efficiënt, kansrijk en zo weinig mogelijk bezwarend voor betrokkenen is. Ook moeten het risico voor de integriteit van opsporing en vervolging alsmede de belangen van slachtoffers en andere derden in het oog worden gehouden. De strafrechter dient op zijn beurt de inzet van opsporingsmethoden te toetsen op rechtmatigheid, waarbij subsidiariteit en proportionaliteit een rol spelen. [16] Hierbij is van belang of andere wijzen van opsporing redelijkerwijs niet voorhanden waren. [17]
3.14
Met betrekking tot de proportionaliteit van de inzet van de opsporingsbevoegdheden heeft het hof acht geslagen op de aard en ernst van de verdenkingen. Ook heeft het hof overwogen dat inzet van de opsporingsbevoegdheid gerechtvaardigd was, omdat uit de CIE-informatie bleek dat “tientallen kilo’s wiet werd verkocht” vanuit de growshop van de verdachte en “2 à 3 keer per week, 50 à 60 kg marihuana naar Duitsland werd geëxporteerd”, waarmee het hof mijns inziens tot uitdrukking heeft gebracht dat de grootschaligheid van de hennephandel mede van belang is geweest bij zijn oordeel over de proportionaliteit van het inzetten van de pseudokopen. Hiermee heeft het hof wat mij betreft voldoende gemotiveerd waarom de pseudokopen proportioneel waren; dit oordeel is ook niet onbegrijpelijk.
3.15
Het hof heeft zijn oordeel over de subsidiariteit van het handelen van de opsporingsdiensten uitvoerig onderbouwd en hierbij de context waarin dit handelen heeft plaatsgevonden, betrokken. In dit verband wijs ik in het bijzonder op de overwegingen dat “[d]e eerste pseudokoop […] nodig [was] ten einde het vertrouwen van verdachte en de andere verdachten te winnen zodat goede uitvoering, kon blijven worden gegeven aan het bevel stelselmatige informatie-inwinning”, “[d]e tweede en derde pseudokoop […] een logische voortzetting van het opsporingsonderzoek naar de omvang van de hennephandel [vormden]” en dat het tevens gerechtvaardigd was “dat een tweede ‘vertrouwensaankoop’ is gedaan ten einde een laatste, grote aankoop mogelijk te maken”.
3.16
Deze door het hof geschetste context wordt verder ondersteund door de overige uit het arrest blijkende feiten en omstandigheden. De stelselmatige informatie-inwinning was mede nodig, omdat het Strafrechtelijk Financieel onderzoek en het onderzoek naar de telecommunicatie van de verdachte en personen in zijn familie, waarbij gebruik is gemaakt van printertaps op telefoonnummers en ook stelselmatige observaties met behulp van peilbakens en vaste cameraposities heeft plaatsgevonden, niet de gewenste inzichten hadden opgeleverd. Pas toen het plan om met de verdachte en/of andere leden van het vermeende criminele samenwerkingsverband een reis naar Turkije te maken, om daar samen te kijken naar investeringsmogelijkheden – tijdens welke reis er gelegenheid zou zijn om bewijs te verzamelen met betrekking tot de vermogensposities van de verdachte en/of anderen in het criminele samenwerkingsverband – bij gebrek aan medewerking van Turkije op korte termijn niet haalbaar bleek, is overgegaan tot een tweede vertrouwenskoop. Dit om de verdere stelselmatige informatie-inwinning mogelijk te maken om zo “inzicht te verkrijgen in de omvang van de hennephandel, het criminele vermogen dat hiermee wordt verdiend en hoe dit wordt witgewassen in de richting van Turkije”. Beide pseudokopen zijn succesvol verlopen. Vervolgens is op 10 februari 2014 een bevel tot pseudokoop van 100 kg hennep afgegeven. Dit hing samen met “de voortgang in Turkije”, waaruit ik opmaak dat nog steeds geen zicht was op medewerking van de Turkse autoriteiten. Daarom is toen besloten om “uitvoeriger onderzoek te gaan doen naar de overtredingen van de Opiumwet en de mate van georganiseerdheid” en “om het wederrechtelijk verkregen voordeel inzichtelijk te krijgen dat is verdiend met deze hennephandel”. Om dit te realiseren, ik citeer weer: “is het onderzoeksteam voornemens om met behulp van de WOD over te gaan tot een grotere aankoop van hennep op 4 maart 2014. Daarbij kan er dan ook over worden gegaan tot aanhoudingen van de kernverdachten binnen het crimineel samenwerkingsverband en de doorzoekingen van de relevante locaties”.
3.17
Uit het voorgaande blijkt dat de opsporingsautoriteiten steeds hebben afgewogen of de inzet van de bijzondere opsporingsbevoegdheden nodig was in het belang van het onderzoek. Tegen deze achtergrond meen ik dat het oordeel van het hof dat de inzet van het traject van de drie pseudokopen (alsmede het traject van de stelselmatige informatie-inwinning) niet in strijd met het beginsel van subsidiariteit was, niet onbegrijpelijk is en tevens toereikend is gemotiveerd.
3.18
De tweede deelklacht faalt.
Deelklacht iv - instigatieverbod
3.19
Tot slot wordt geklaagd dat het verweer dat sprake is geweest van overtreding van het instigatieverbod ten onrechte dan wel ontoereikend gemotiveerd is verworpen. De stellers van het middel gaan hierbij voor twee ankers liggen:
In de eerste plaatswordt gesteld dat het oordeel van het hof dat “bij verdachte reeds voorafgaand aan de eerste pseudokoop sprake was van opzet op de verkoop en uitvoer van hennep” [18] tegenstrijdig is met de verklaring van de verdachte, die het hof voor het bewijs heeft gebruikt, welke verklaring erop neer komt dat hij eerst geen wiet wilde verkopen, maar overstag ging omdat de verbalisanten “bleven vragen”. Het gaat om bewijsmiddel 29 waarvan ik de relevante passage nogmaals citeer:
“29. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 1 april 2014 […] inhoudende
de verklaring van [verdachte] :
Op een gegeven moment wilden ze wiet. Ik (
het hof begrijpt: verdachte) zei toen eerst dat doe ik niet. Ze bleven vragen.
En toen heb ik twee keer wat bemiddeld. De eerste keer 10 kilo en de tweede keer 9 kilo. En op die van vier maart heb ik via [betrokkene 6] geregeld dat ze een grotere hoeveel konden kopen.
[…]”
In de toelichting op het middel wordt erop gewezen dat naast deze tegenstrijdigheid, die het oordeel onbegrijpelijk maakt, het oordeel van het hof ook in strijd is met de Straatsburgse jurisprudentie waarin als uitgangspunt geldt dat undercoveragenten slechts in een
essentially passive mannermogen opereren. [19]
-
In de tweede plaatswordt geklaagd dat onvoldoende sprake is geweest van procedurele waarborgen, waardoor de gang van zaken in het WOD-traject niet adequaat kon worden onderzocht. Gewezen wordt op de ondermaatse verslaglegging, dat een van de WOD’ers de Nederlandse taal niet machtig was en dat er ten onrechte geen auditieve en audiovisuele opnames van het traject zijn gemaakt. Het oordeel van het hof dat de mogelijkheid tot het ondervragen van de WOD’ers voldoende compensatie oplevert voor het gemis van opnamen is niet begrijpelijk, omdat een ondervraging niet mogelijk maakt de bevindingen van de verbalisant te betwisten op basis van objectieve gegevens.
3.2
Ik zal hierna eerst het juridische kader uiteenzetten en aan de hand hiervan de klacht beoordelen.
3.21
Het instigatieverbod, oftewel het verbod op uitlokking is in het tweede lid van art. 126i Sv opgenomen en houdt in dat de opsporingsambtenaar bij de tenuitvoerlegging van het bevel pseudo-koop of -dienstverlening een verdachte niet mag brengen tot andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds gericht was. [20] Voorts blijkt uit de rechtspraak van de Hoge Raad dat het instigatieverbod, ook wel het Tallon-criterium genoemd, dient te worden uitgelegd in overeenstemming met de rechtspraak van het EHRM betreffende het in art. 6 EVRM gegarandeerde recht van de verdachte op een eerlijk proces. [21]
3.22
Art. 6 EVRM belet het gebruik van bewijs dat is verkregen door middel van undercoveroperaties niet. Wel is van belang dat de politie niet ‘aanzet’ tot het plegen van strafbare feiten. [22] Het EHRM heeft zijn uitvoerige jurisprudentie hierover in de zaak Pătraşcu tegen Roemenië samengevat en toegelicht. [23] Ik zal deze zaak als leidraad nemen en niet alle relevante uitspraken van het EHRM aanhalen, maar voornamelijk verwijzen naar de overwegingen van het EHRM in de zaak Pătraşcu tegen Roemenië, die een uitgebreid jurisprudentieoverzicht bevatten. Ook de rechtspraak van het EHRM na deze uitspraak zal ik bij de bespreking betrekken. Kortgezegd komt de Straatsburgse jurisprudentie op het volgende neer.
3.23
Om te onderzoeken of er sprake is geweest van uitlokking of
entrapmentheeft het EHRM een tweestappentoets ontwikkeld: een materiële (
substantive) en formele (
procedural) toets.
3.24
Bij de materiële toets wordt door het EHRM gekeken naar de vraag of op basis van het voorhanden materiaal kan worden vastgesteld of het strafbare feit zou zijn gepleegd zonder de interventie van de autoriteiten. [24] Belangrijk is dat de undercoveragenten zich op een
essentially passivewijze hebben gedragen. Wat dit inhoudt, kan worden afgeleid uit hetgeen het EHRM in dat verband onderzoekt. Vaste uitgangspunten hierbij zijn in de eerste plaats de redenen voor de undercoveroperatie en of er vóór het opstarten ervan een objectieve en verifieerbare verdenking bestond dat de verdachte zich bezighield met criminele activiteiten of daartoe plannen maakte. [25] Niet vereist wordt dat de verdachte al begonnen was met gedragingen die hem uiteindelijk worden verweten. [26] Wel is van belang of de verdachte eerder veroordeeld is voor gelijksoortige strafbare feiten. [27] Ook omstandigheden die pas blijken tijdens de undercoveroperatie kunnen bijdragen aan het bewijs dat er sprake was van een
pre-existing criminal intent or criminal activity, zoals het in staat zijn om op korte termijn een groot drugstransport op te zetten, de professionele wijze waarop het transport en de aflevering georganiseerd wordt, of het op de hoogte zijn van prijzen van drugs. [28] In de woorden van Keulen en Knigge:
“Het optreden van de undercoveragenten kan dan doorgaans als ‘essentially passive’ worden aangemerkt omdat het misdrijf dat de betrokkene begaat niet in overwegende mate kan worden toegeschreven aan de invloed die deze agenten op hem uitoefenden, maar aan zijn reeds objectief gebleken predispositie.” [29]
3.25
Nauw verbonden met de vraag of er, objectief gezien, sprake was van een verdenking is het moment waarop de autoriteiten de actie zijn begonnen. Hierbij speelt een rol of de undercoveragenten zich slechts hebben aangesloten bij het begaan van strafbare handelingen van de verdachte (wat is toegestaan) of dat ze de verdachte hiertoe hebben aangezet (wat niet is toegestaan). [30]
3.26
Tot slot is voor de beoordeling van het gedrag de undercoveragenten van belang of de verdachte onder druk is gezet om het feit te plegen. Indicaties daarvoor kunnen bij drugs gerelateerde delicten zijn, of zij het initiatief hebben genomen om de verdachte te contacteren, of ze het aanbod hernieuwd hebben ondanks initiële weigering van de verdachte, of ze herhaaldelijk hebben aangedrongen op een verkoop en of ze een hogere prijs hebben geboden dan gangbaar was. [31]
3.27
Met name als het gaat om pseudokoop eist het EHRM dat de toepassing van deze methode moet worden gerechtvaardigd. Ook moet de pseudokoop verbonden zijn met een strikte autorisatieprocedure, welke moet worden gedocumenteerd op een wijze die het mogelijk maakt om het gedrag van de undercoveragent(en) achteraf aan controle te kunnen onderwerpen. [32] Indien er meerdere transacties door undercoveragenten in dezelfde zaak zijn uitgevoerd moet hier een geldige reden voor zijn, zoals bijvoorbeeld “
the need to ensure sufficient evidence to obtain a conviction, to obtain a greater understanding of the nature and scope of the suspect’s criminal activity, or to uncover a larger criminal circle”. [33] Als geen geldige reden aanwezig is voor het voortduren van de operatie doet de mogelijkheid zich voor dat de staat zich bezig heeft gehouden met activiteiten “
which improperly enlarge the scope or scale of the crime”. In zo’n geval is een veroordeling niet in strijd met art. 6 EVRM, maar mag de verdachte niet worden gestraft voor het deel van de criminele activiteiten die het resultaat zijn van het ‘onjuiste’ handelen van de autoriteiten. [34] In de meeste gevallen kan aan de hand van de materiële toets worden beoordeeld of er al dan niet sprake is geweest van
entrapment.
3.28
Bij de formele toets zal het EHRM onderzoeken of, en zo ja hoe, de nationale rechter het verweer van de verdachte dat hij is uitgelokt heeft behandeld. [35] Van de nationale rechter wordt verwacht dat hij nauwgezet onderzoek doet naar een
entrapment-verweer, waarbij in ieder geval acht moet worden geslagen op de redenen voor de undercoveroperatie, de mate waarin de opsporingsautoriteiten betrokken waren bij het strafbare handelen en de aard van de uitlokking of druk die op de verdachte is uitgeoefend. [36] Hierbij is van belang dat procedurele waarborgen aanwezig zijn zoals een recht op ondervraging van de undercoveragenten en andere getuigen die zouden kunnen verklaren over de gestelde uitlokking. [37] Als de nationale rechter tot het oordeel komt dat inderdaad sprake is geweest van
entrapmentzal al het materiaal dat als gevolg hiervan is verkregen, moeten worden uitgesloten van het bewijs wil het proces in zijn geheel nog als eerlijk kunnen worden aangemerkt. [38]
3.29
Dan keer ik nu terug naar de bespreking van de klacht. Hierin wordt gesteld dat het oordeel van het hof dat de verdachte niet is gebracht tot strafbare feiten waarop zijn opzet niet was gericht ontoereikend is gemotiveerd.
3.3
Als we de hierboven onder 3.23-3.26 samengevatte criteria van het EHRM nalopen, kan worden vastgesteld dat er een voldoende met objectieve feiten en omstandigheden onderbouwde verdenking bestond voordat het pseudokoop-traject werd gestart. Hiervoor verwijs ik naar de bespreking van de derde deelklacht. [39]
3.31
Ook verder zijn in onderhavige zaak door het hof alle aspecten die door het EHRM genoemd worden als omstandigheden die erop duiden dat sprake is van een
pre-existing criminal intent or criminal activityonderzocht en het hof heeft zijn oordeel hierover ook uitgebreid gemotiveerd. Daarbij heeft het acht geslagen op het proces-verbaal van de WOD’ers waaruit blijkt dat:
- de verdachte tijdens de tweede ontmoeting die hij met de WOD’ers heeft gehad op 17 september 2013 heeft gezegd dat hij elke week 10 à 20 kilo hennep kon leveren, normaliter binnen 2 dagen na aanvraag en momenteel zelfs dezelfde dag. Voor hoeveelheden van 50 kg had hij normaliter een week nodig;
- de verdachte bekend was met de verschillende kwaliteitsgehaltes van hennep en het effect hiervan op de kiloprijs;
- de verdachte bekend was met de prijs die de aankoop uiteindelijk zou opleveren voor de kopers [ik, AG, begrijp bij doorverkoop];
- de verdachte de wijze van levering heeft beschreven waarbij duidelijk werd dat hij in contact stond met koeriers; en
- de leveringswijze was gekozen vanuit het oogpunt van risicomanagement [ik, AG, begrijp in verband met de pakkans].
Dat het hof heeft geconcludeerd dat “uit het voorgaande blijkt dat bij verdachte reeds voorafgaand aan de eerste pseudokoop sprake was van opzet op de verkoop van hennep”, acht ik niet onbegrijpelijk
3.32
Ook de door het hof gebezigde bewijsmiddelen ondersteunen het oordeel van het hof, dat het leveren van hennep ‘corebusiness’ van de verdachte was, waarbij ik in herinnering roep dat volgens de Straatsburgse jurisprudentie (zie hiervoor met name onder 3.23) ook omstandigheden die pas blijken tijdens de undercoveroperatie kunnen bijdragen aan het bewijs dat er sprake was van een bestaande criminele intentie:
- na de eerste levering is de verdachte zelf vooruitgelopen op toekomstige bezoeken van de WOD’ers en heeft daarbij gezegd “[s]tuur een sms wanneer je komt,” en “[k]om overdag en niet ‘s avonds want dan is het hier rustiger en heeft de politie het eerder door,” (bewijsmiddel 1);
- in december 2013 (dus na de eerste, maar nog voor de tweede pseudokoop) heeft de verdachte tijdens een gesprek met verbalisant A-2101 onder meer gezegd dat hij elke hoeveelheid kon leveren die de verbalisant wilde afnemen; dat hij maar moest zeggen hoeveel en met welke frequentie hij wilde afnemen en dat bij een grote hoeveelheid hij dit minimaal vier dagen van tevoren moest aangeven (telkens 50 kg één of twee keer per maand was geen probleem, aldus de verdachte). Ook moest worden aangegeven in welk deel van de maand zou moeten worden geleverd, zodat de verdachte ook rekening kon houden met andere reeds bestaande afnemers. Voorts heeft de verdachte tegen de verbalisant met betrekking tot de eerste pseudoverkoop verklaard dat het bij elkaar krijgen van 10 kg wiet slechts een kwestie was geweest van het plegen van enkele telefoontjes. Verder heeft de medeverdachte tegen deze verbalisant verklaard dat hij maandelijks vier keer in Duitsland geld ging ophalen voor de verdachte (meestal nadat vooraf wiet was geleverd door de verdachte), dat het geld dat in de growshop werd verdiend vooral afkomstig was van wiethandel en dat de hoeveelheid van 50 kg hennep die de verbalisant maandelijks zou gaan afnemen, gelijk was aan de huidige wekelijkse omzet in de growshop (bewijsmiddelen 6 en 7);
- ten tijde van de tweede levering op 30 januari 2014 probeerde de verdachte uit eigen beweging de verbalisanten 16 à 17 kg hees (een duurdere soort hennep) te verkopen in plaats van de 9 kg die van tevoren was afgesproken, omdat zijn broer de andere soort wiet al had verkocht. Nadat de verbalisanten duidelijk hadden gemaakt slechts de afgesproken 9 kg te willen, ging de verdachte akkoord en gaf hij hun instructies over de wijze waarop ze de hennep in de loods van de medeverdachte konden ophalen. Ook heeft de verdachte instemmend geantwoord op de vraag van verbalisant A-2101 of hij hem (in de toekomst) nog steeds wiet wilde leveren (bewijsmiddelen 8 en 9);
- op 11 februari 2014 antwoorde de verdachte op de vraag van verbalisant A-2101 of hij nog aan hem wilde leveren volmondig: “Ja, natuurlijk”, waarna een overeenkomst is gesloten om minimaal 50 kg (maximaal 80 kg) wiet te leveren op 4 maart 2014. Wederom gaf de verdachte instructies over de manier van levering (bewijsmiddel 14);
- op 3 maart 2014 heeft de verdachte aangegeven dat hij 53 kg wiet kon leveren (40kg van mindere kwaliteit en 13 kg van hogere kwaliteit) tegen verschillende prijzen per kg (bewijsmiddel 16);
- na aanhouding op 4 maart 2014 is in het kantoor van de verdachte en de loods van zijn medeverdachte hennep aangetroffen (bewijsmiddelen 20 en 22);
- de verdachte had een koerier in dienst die op 3 februari 2014 met 27 kg hennep in Duitsland is aangehouden (bewezenverklaarde feiten onder 5A en 5B);
- getuige [betrokkene 11] heeft verklaard dat de verdachte hem heeft verteld dat hij “al eens eerder een paar keer handel had gedreven met die Duitsers en dan bedoel ik hennephandel” (bewijsmiddel 34).
3.33
In het licht van het voorgaande is het opmerkelijk dat het hof in bewijsmiddel 29 de verklaring van de verdachte heeft opgenomen:
“Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 1 april 2014 […] inhoudende de verklaring van [verdachte] :
Op een gegeven moment wilden ze wiet. Ik (het hof begrijpt: verdachte) zei toen eerst dat doe ik niet. Ze bleven vragen.
En toen heb ik twee keer wat bemiddeld. De eerste keer 10 kilo en de tweede keer 9 kilo. En op die van vier maart heb ik via [betrokkene 6] geregeld dat ze een grotere hoeveel konden kopen.
[…]
3.34
Nu wordt in het middel gesteld – en dat begrijp ik vanuit het perspectief van de stellers van het middel heel goed – dat hieruit naar voren komt dat het oordeel van het hof dat verdachtes opzet tevoren al op de verkoop van hennep was gericht niet begrijpelijk is en dat het oordeel van het hof, gelet op de strenge Straatsburgse toets, eraan voorbij gaat dat de undercoveragenten zich op een ‘
essentially passive manner’dienen te gedragen.
3.35
Ik geef toe dat de door het hof in de bewijsmiddelen opgenomen uitlating van de verdachte in het verhoor van 1 april 2014, met name “Ik zei toen eerst dat doe ik niets. Ze bleven vragen” schuurt met de uit de EHRM-jurisprudentie voortvloeiende eis dat de autoriteiten zich passief dienen op te stellen (zie hiervoor onder 3.26). In Akbay e.a. t. Duitsland overweegt het EHRM immers dat het loslaten van een passieve houding wordt geassocieerd “
with such conduct as taking the initiative in contacting the applicant, renewing the offer despite his or her initial refusal,[…]” [40]
3.36
Kennelijk heeft het hof de initiële aarzeling die bij de verdachte bestond niet van zodanige aard geacht dat kan worden gezegd dat hij is gebracht tot strafbare feiten waarop zijn wil van tevoren niet was gericht. Bezien vanuit de gehele bewijsconstructie en motivering van het hof inzake de verwerping van het verweer vind ik dit niet onbegrijpelijk. Daarbij speelt mee dat ik uit de rechtspraak van het EHRM meen te kunnen afleiden dat de vraag of er een “objective suspicion” bestond dat de verdachte was verwikkeld in criminele activiteiten en de vraag of de autoriteiten zich passief hebben opgesteld bij de uitvoering van de operatie, welke vragen samen de materiële toets inzake
entrapmentvormen, nauw met elkaar zijn verbonden. De maatstaf die door het EHRM hierbij steeds wordt herhaald luidt als volgt:
“In deciding whether the investigation was “essentially passive” the Court will examine the reasons underlying the covert operation and the conduct of the authorities carrying it out. The Court will rely on whether there were objective suspicions that the applicant had been involved in criminal activity or was predisposed to commit a criminal offence.” [41]
3.37
De
objective suspicions– die in de onderhavige zaak wat mij betreft zonder meer aanwezig zijn – wegen dus mee bij de beantwoording van de vraag of de autoriteiten zich
essentially passivehebben opgesteld. Hieruit volgt dat bij sterke objectieve verdenking een meer actieve rol van de opsporingsautoriteiten is toegestaan. [42] Dus het lijkt me dat enige twijfel bij de verdachte niet fataal is, zolang de objectieve verdenking voldoende is gestaafd. Daar komt nog bij dat uit het arrest naar voren komt dat zo er al enige twijfel is geweest in het gesprek dat de verdachte op 17 september 2013 met de WOD-medewerkers heeft gehad, die in het verdere traject als sneeuw voor de zon verdwenen lijkt.
Al met al meen ik dat niet kan worden gezegd dat de verbalisanten – in de woorden van het EHRM – “
went beyond the conduct of an “ordinary” customer of a drug dealer throughout the investigations”. [43]
3.38
Voorts wijs ik erop dat het hof voldoende aandacht heeft besteed aan de procedurele waarborgen die volgen uit art. 6 EVRM. Het hof heeft gemotiveerd waarom het van oordeel is dat het feit dat een van de undercoveragenten alleen de Duitse taal sprak niet afdoet aan de betrouwbaarheid en de bruikbaarheid van diens verklaringen en dat de verschillen op detailniveau tussen de verslagen van de respectievelijke undercoveragenten deze eerder betrouwbaarder dan onbetrouwbaarder maken. Ook heeft het hof overwogen dat de WOD’ers in eerste aanleg bij de rechter-commissaris zijn gehoord en dat de verdediging hierbij zijn ondervragingsrecht ten volle heeft kunnen effectueren.
3.39
Het door de raadsman ingenomen standpunt – bij welk standpunt de stellers van het middel zich, naar ik begrijp, aansluiten – dat naar analogie het arrest van de Hoge Raad inzake de Mr. Big-methode gebruik had moeten worden gemaakt van audiovisuele of auditieve opnames gaat wat mij betreft niet op. Dat deze voorwaarde aan de orde is bij de Mr. Big-methode verbaast niet, omdat het uitoefenen van een grote mate van druk op de verdachte hierbij haast inherent is aan de methode zelf, terwijl een pseudokoop weliswaar gepaard kan gaan met (ongeoorloofde) druk, maar dit niet altijd het geval zal zijn. Daarbij heeft de Hoge Raad in het kader van Mr. Big-methode slechts overwogen dat het
in de rede ligtom de communicatie zo veel mogelijk auditief of audiovisueel vast te leggen. [44] Een harde eis is dat dus niet. [45]
3.4
De klacht over de verwerping door het hof van het verweer inzake het ontbreken van procedurele waarborgen, waarbij door de stellers van het middel in het bijzonder is gewezen op de gebrekkige verslaglegging, faalt dus ook.
3.41
Afrondend kom ik tot de conclusie dat gelet op het voorgaande – in het bijzonder het feit dat de verdachte ook hennep leverde aan andere partijen, hij zeer goed op de hoogte was van de prijzen van verschillende kwaliteitsniveaus van de hennep, hij een koerier in dienst had en een bepaalde wijze van levering had ontwikkeld om het risico op ontdekking te minimaliseren – het oordeel van het hof dat de verdachte niet is gebracht tot strafbare feiten waarop zijn opzet van tevoren niet was gericht, ook in het licht van de materiële en formele vereisten die voortvloeien uit de jurisprudentie van het EHRM, begrijpelijk is en tevens toereikend is gemotiveerd.
3.42
Ten overvloede merk ik op dat de overweging van het hof dat “de verdediging de juistheid van de feitelijk door de WOD-ers gedane en in de observatieverslagen omschreven waarnemingen niet betwist” wat mij betreft niet onbegrijpelijk is. De verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij door de verbalisanten is overgehaald om wiet “te vinden”, maar heeft nadere vragen van de voorzitter vervolgens afgewimpeld door te stellen dat hij het niet meer weet en dat hij verder geen vragen wil beantwoorden. Een werkelijke betwisting van de waarnemingen van de verbalisanten zie ik hier niet in. Wat hier verder echter ook van zij, aan het oordeel van het of over de toereikendheid van de verslaglegging doet dit in geen geval af, nu de overige overwegingen van het hof de verwerping van het verweer zelfstandig kunnen dragen.
3.43
Het middel faalt.

4.Het tweede middel

4.1
Het tweede middel bevat de klacht dat het hof de verklaringen van de getuige [betrokkene 1] tot het bewijs heeft gebezigd terwijl de verdediging geen effectieve mogelijkheid heeft gehad om ten aanzien van hem het ondervragingsrecht uit te oefenen, terwijl het bewijs in beslissende mate berust op zijn verklaring en het hof heeft nagelaten om voor het ontbreken van de ondervragingsmogelijkheid voldoende compensatie te bieden.
4.2
De getuige [betrokkene 1] is op de zitting van het hof van 23 november 2021 gehoord en uit het proces-verbaal van die zitting blijkt dat dit verhoor als volgt is verlopen:
“De
voorzitterdoet de inmiddels via videoverbinding aanwezige getuige en medeverdachte
[betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1943 te [geboorteplaats] , wonende te [plaats] , [a-straat 1] , voor het hof verschijnen. Deze doet op de vragen van de voorzitter opgave omtrent naam, voornamen, geboortedatum, woon- of verblijfplaats zoals hiervoor is vermeld, verklaart geen bloed- of aanverwant van verdachte te zijn en legt vervolgens op de bij de wet voorgeschreven wijze in handen van de voorzitter de belofte af de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zeggen.
De
voorzitter heeft voornoemde getuige, vóórdat deze zijn verklaring heeft afgelegd, medegedeeld, dat hij zich van het geven van getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen kan verschonen, indien hij daardoor zichzelf aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling zou blootstellen.
De getuige
[betrokkene 1]verklaart als volgt:
Ik ben erg gestrest. Ik heb een TIA gehad, waardoor ik niet meer goed uit mijn woorden kom. Ik beroep mij op mijn verschoningsrecht. Ik blijf bij mijn eerder afgelegde verklaringen.
De
voorzitterstelt de oudste raadsheer, de jongste raadsheer en de advocaat-generaal in de gelegenheid vragen te stellen aan de getuige, maar zij maken daarvan geen gebruik.
Op vragen van de raadsman verklaart de
getuige [betrokkene 1]:
U houdt mij voor dat ik bij de politie niet altijd de waarheid heb verklaard en u vraagt mij hoe u mijn mededeling dat ik bij de politie de waarheid heb verklaard moet begrijpen. Ik beroep mij op mijn verschoningsrecht. Dat zal ik bij alle vragen doen.
De
raadsmandeelt mede dat hij geen (verdere) vragen zal stellen.
Op vragen van de voorzitter verklaart de
getuige [betrokkene 1]:
Ik blijf bij mijn verklaring die ik heb afgelegd bij de politie. Mijn latere verklaringen, waarin ik openheid van zaken heb gegeven, dat was de waarheid.
De
raadsmandeelt, desgevraagd door de voorzitter, geen afstand te doen van de getuige. Met toestemming van de
advocaat-generaalen de
raadsmanwordt de videoverbinding met de getuige. [betrokkene 1] verbroken.”
4.3
Ter zitting van het hof van 24 november 2021, een dag later, heeft de raadsman van de verdachte volgens het proces-verbaal van die zitting in aanvulling op zijn pleidooi dat is neergelegd in de pleitnota als nawoord naar voren gebracht (verderop in deze conclusie verkort aangeduid met ‘nawoord’):
“Nawoord: ik doe een beroep op de jurisprudentie van het EHRM ten aanzien van het niet kunnen ondervragen van een getuige. Verklaringen van getuigen die niet door de verdediging konden worden gehoord, kunnen alleen voor het bewijs worden gebruikt als er sprake is van voldoende compensatie of indien die verklaringen steun vinden in ander bewijs. Ik doel dan met name op de verklaringen van [betrokkene 1] en mogelijk ook van [betrokkene 4] .”
4.4
De op de zitting door de raadsman overgelegde pleitnota bevat verder geen enkel verweer over de bruikbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 1] voor het bewijs, vanwege de omstandigheid dat deze zich (grotendeels) op het verschoningsrecht heeft beroepen.
4.5
De advocaat-generaal bij het hof heeft blijkens zijn requisitoir van 23 en 24 november 2021 over de ter zitting van 23 november 2021 gehoorde getuigen het volgende naar voren gebracht, waarbij ik mij beperk tot de opmerkingen die daarin gemaakt zijn ten aanzien van de getuige [betrokkene 1] :
“Vandaag hebben [verdachte] en [betrokkene 1] als getuige zich beroepen op
hun verschoningsrecht.
[…]
In de zaak tegen [betrokkene 4] heeft de rechtbank als bewijsmiddel 9 wel een verklaring van [verdachte] opgenomen, maar deze verklaring is geheel in lijn met hetgeen de pseudokopers op ambtseed hebben verklaard. Het is geen
sole and decisiveverklaring en dus wordt ook in deze zaak de verdediging niet in haar belangen geschaad bij het niet horen van [verdachte] .
Ditzelfde geldt voor getuige [betrokkene 1] . Zijn verklaring is als bewijsmiddel 10 opgenomen in het vonnis van [betrokkene 4] en als bewijsmiddel 21 in het vonnis van [verdachte] . Ook hier geldt dat deze verklaringen steun vinden in de ambtsedige processen-verbaal van bevindingen van de pseudokopers. Ook van het verder horen van deze getuige kan worden afgezien.”
4.6
In het proces-verbaal van de zitting van 24 november is ook hetgeen is aangevoerd in re- en dupliek weergegeven. Daarin is opgetekend dat door de raadsman van de verdachte in repliek ten aanzien van het horen van de getuigen het volgende is aangevoerd:
“ T.a.v. het horen van de getuigen op zitting: de Nederlandse praktijk zou wat mij betreft moeten worden aangepast. Dat is wat het EHRM zegt. Het arrest in de zaak Keskin was niet een nieuw arrest; dat was al jaren de lijn in de jurisprudentie. Het werd alleen niet toegepast door de Hoge Raad. Dat werd pas gedaan nadat een schending door Nederland werd aangenomen. Het staat letterlijk in het arrest in de zaak Chernika. Dat is pas anders als de verdediging ermee instemt dat de getuigen niet op zitting worden gehoord. Een ander voorbeeld is de Salduz-jurispudentie.”
4.7
Het hof heeft in zijn arrest hetgeen de verdediging in aanvulling op de pleitnota als ‘nawoord’ naar voren heeft gebracht en in dupliek heeft betoogd, kennelijk niet opgevat als een verweer dat de verdediging zich vanwege het beroep van de getuige [betrokkene 1] op zijn verschoningsrecht verzet tegen de gebruikmaking van diens verklaringen voor het bewijs omdat dit in strijd zou zijn met art. 6 EVRM. Het hof heeft op het “nawoord” in zijn arrest en/of hetgeen de verdediging bij repliek naar voren heeft gebracht in zijn arrest in het geheel niet gereageerd. De verklaringen van de getuige [betrokkene 1] zijn voor het bewijs gebruikt zonder dat het hof enige overweging heeft gewijd aan de vraag in hoeverre de verdediging het ondervragingsrecht ten opzichte van de getuige [betrokkene 1] heeft kunnen uitoefenen en of een effectieve ondervragingsmogelijkheid heeft ontbroken, of er voldoende steunbewijs is voor deze verklaringen, dan wel of indien de bewezenverklaring in beslissende mate op die verklaringen wordt gebaseerd, het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd. [46]
4.8
Slechts ten aanzien van de getuige [betrokkene 4] , heeft het hof het volgende overwogen:

Horen [betrokkene 4] als getuige
Het hof heeft op de regiezitting van 29 juli 2020 het verzoek tot het horen van medeverdachte [betrokkene 4] als getuige in de zaak van verdachte toegewezen. Het was de bedoeling dat [betrokkene 4] op 23 november 2021 ter terechtzitting van het hof zou worden gehoord, echter is [betrokkene 4] die dag niet verschenen omdat hij zich op dat moment in Turkije bevond. Op verzoek van het hof heeft de raadsman van [betrokkene 4] , mr. Van Jaarsveld, telefonisch contact met zijn cliënt opgenomen. [betrokkene 4] heeft tegenover zijn raadsman verklaard dat hij zich op zijn verschoningsrecht zou hebben beroepen indien hij die dag zou zijn gehoord door het hof.
De raadsman van verdachte heeft gepersisteerd bij het horen van [betrokkene 4] . De raadsman heeft er voorts mee ingestemd dat het hof verder kon gaan met de behandeling van de strafzaak en dat het hof bij arrest kon beslissen aangaande het horen van [betrokkene 4]
Het hof zal niet overgaan tot heropening van het onderzoek voor het horen van [betrokkene 4] . Dat brengt met zich mee dat de verdediging ten aanzien van [betrokkene 4] het ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen. Nu het hof diens verklaring echter niet zal gebruiken voor het bewijs, is verdachte niet in zijn verdedigingsbelang geschaad.”
4.9
In de toelichting op het middel wordt eerst het “nawoord” geciteerd en hiernaar verwijzend gesteld:
“3. De raadsman heeft dus aangevoerd dat getuige [betrokkene 1] niet kon worden gehoord, zoals ook blijkt uit de hiervoor onder randnummer 1 weergegeven gang van zaken tijdens het getuigenverhoor. Getuige [betrokkene 1] heeft zich immers volledig op zijn verschoningsrecht beroepen, geen enkele vraag van de raadsman willen beantwoorden en ook overigens niets toegevoegd zijn verklaringen zoals opgetekend door de politie. Aldus kon het ondervragingsrecht niet (effectief) worden uitgeoefend en is sprake van een niet (effectief) getoetste getuige, gelet op hetgeen is geoordeeld in de uitspraak Vidgen v. the Netherlands.”
4.1
Vervolgens wordt in de schriftuur uitgebreid betoogd dat de verklaringen van de getuige [betrokkene 1] moeten worden aangemerkt als beslissend bewijs, in ieder geval voor de bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde feit. Daarnaast blijkt uit het arrest dat het verweer betreffende het ontbreken van proportionaliteit en subsidiariteit bij de bijzondere opsporingsbevoegdheden mede is verworpen op basis van een verklaring van deze getuige en valt tevens niet uit te sluiten dat het uitlokkingsverweer in beslissende mate is verworpen op basis van zijn verklaringen. Tot slot wordt aangevoerd dat het hof heeft nagelaten compensatie te bieden voor het niet (effectief) kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht ten aanzien van de getuige [betrokkene 1] .
4.11
Als eerste heb ik mij afgevraagd of hetgeen door de raadsman in het ‘nawoord’ is naar voren gebracht op de zitting van 23 november 2021 door het hof had moeten worden opgevat als een verweer zoals dat nu in de toelichting op het middel in de cassatieschriftuur, hiervoor onder 4.9 is geciteerd, wordt geparafraseerd. Ik ben van mening van niet. Hetgeen in het ‘nawoord’ naar voren is gebracht, is dermate algemeen, vaag en niet onderbouwd, dat ik het begrijpelijk vind dat het hof hier in zijn arrest niet op is ingegaan. Ik zie dat door de stellers van het middel in cassatie wordt getracht de tekortkomingen van dit ‘nawoord’ te herstellen, maar ik vind dat hiervoor in cassatie geen plaats meer is. Het verweer, zoals dit door de steller van het middel is verwoord in de schriftuur, is blijkens het proces-verbaal van de zitting niet als zodanig ten overstaan van het hof gevoerd, zodat daarover niet met vrucht voor het eerst in cassatie kan worden geklaagd. Dat zou betekenen dat het middel op grond hiervan niet kan slagen.
4.12
Maar ik geef toe dat hier ook anders tegenaan kan worden gekeken. Het middel kan ook zo wordt gelezen dat het ‘nawoord’ het hof had moeten nopen, na te gaan of de verdediging door het beroep van [betrokkene 1] op zijn verschoningsrecht onvoldoende in de gelegenheid is geweest het ondervragingsrecht effectief uit te oefenen en de hieruit voortvloeiende vervolgtoetsen met betrekking tot het gewicht van de verklaringen van [betrokkene 1] in de bewijsconstructie en eventuele compensatoire maatregelen die de verdediging hadden moeten worden geboden, had moeten doorlopen. Daarom zal ik toch nog ingaan op hetgeen in het middel wordt aangevoerd.
4.13
Daarin wordt gesteld dat getuige [betrokkene 1] zich volledig op zijn verschoningsrecht heeft beroepen, geen enkele vraag van de raadsman heeft willen beantwoorden en ook overigens niets heeft toegevoegd aan zijn verklaringen zoals opgetekend door de politie.
Deze stelling ontbeert feitelijke grondslag nu [betrokkene 1] zich weliswaar heeft beroepen op zijn verschoningsrecht maar wel desgevraagd heeft verklaard:
“Ik blijf bij mijn verklaring die ik heb afgelegd bij de politie. Mijn latere verklaringen, waarin ik openheid van zaken heb gegeven, dat was de waarheid.”
4.14
Het voorgaande is relevant omdat de Hoge Raad in zijn rechtspraak, in een geval waarbij de getuige (slechts) verklaart te blijven bij de verklaringen die hij eerder heeft afgelegd en verder geen inhoudelijke antwoorden geeft op vragen, heeft geaccepteerd dat het hof op grond hiervan heeft aangenomen dat de verdediging in zeker mate in staat is geweest de verklaringen van de getuige te toetsen. In dat geval wordt het gebruik van de getuigenverklaring in overeenstemming geacht met het recht op een eerlijk proces, mits voor de belastende verklaring van de getuige steunbewijs voorhanden is. Slechts indien de bewezenverklaring in beslissende mate op een dergelijke verklaring wordt gebaseerd, dient het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate te worden gecompenseerd. [47]
4.15
In de cassatieschriftuur wordt betoogd dat de getuigenverklaringen van [betrokkene 1] die door het hof zijn gebruikt (de bewijsmiddelen 31 en 32) moeten worden aangemerkt als beslissend bewijs, zeker ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde feit. Dat zie ik anders.
4.16
Ik wijs daarbij met name op de bewijsmiddelen 8, 9,14, 15 in combinatie met 16 t/m 20, 29 en 33 (hiervoor geciteerd onder 2.2). Alleen al op grond hiervan, nog los gezien van wat de WOD-medewerkers als eigen waarneming hebben gerelateerd in de bewijsmiddelen 1, 6 en 7, durf ik te stellen dat ook zonder de gewraakte verklaringen van [betrokkene 1] de rol van de verdachte afdoende uit de bewijsconstructie naar voren komt en dat de in de afgetimmerde ruimte aangetroffen hennep (mede) toebehoorde aan de verdachte. Dus steunbewijs voor de verklaringen van [betrokkene 1] is ruimschoots aanwezig. De stelling dat de bewezenverklaring in beslissende mate op de verklaringen van [betrokkene 1] , zoals weergegeven in de bewijsmiddelen 31 en 32, is gebaseerd, snijdt geen hout.
4.17
Dat betekent dat de klacht dat het hof heeft nagelaten compensatie te bieden voor het niet effectief kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht niet aan de orde hoeft te komen.
4.18
Verder merk ik nog op dat voor zover het middel klaagt dat niet valt uit te sluiten dat het uitlokkingsverweer in beslissende mate is verworpen op basis van de verklaringen van [betrokkene 1] , dit niet nader wordt toegelicht. Het arrest biedt voor deze stelling geen aanknopingspunten, zodat dit deel van de klacht feitelijke grondslag ontbeert. Ook de omstandigheid dat het hof bij zijn oordeel inzake de proportionaliteit en subsidiariteit van de toegepaste opsporingsmethoden heeft betrokken dat medeverdachte [betrokkene 1] tegenover de WOD’ers heeft verklaard dat er wekelijks 50 kg hennep wordt verhandeld door het criminele samenwerkingsverband brengt niet mee dat deze verklaring doorslaggevend is geweest voor de bewezenverklaring.
4.19
Het middel faalt.

5.Slotsom

5.1
De middelen falen. Met uitzondering van de vierde deelklacht van het eerste middel en het tweede middel, kunnen de middelen worden afgedaan met een aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
5.2
Ambtshalve merk ik op dat sinds het instellen van het cassatieberoep tot aan de datum van deze conclusie reeds ruim twee jaren zijn verstreken, zodat de redelijke termijn is overschreden wat dient te leiden tot strafvermindering. [48] Voor het overige heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Afkorting van Werken onder Dekmantel. Het gaat om undercovertrajecten die worden uitgevoerd door functionarissen die lid zijn van de unit WOD, die is belast met de uitvoering van dit soort trajecten, zie ook de Aanwijzing opsporingsbevoegdheden, laatstelijk aangepast op 1 september 2014, Stcrt. 2014, 24442.
2.Bewijsmiddelen 4 en 5 bevatten processen-verbaal waaruit blijkt dat het bij de inbeslaggenomen wiet gaat om 10 kilo hennep gaat.
3.Bewijsmiddelen 11 en 12 bevestigen dat het gaat om 9 kilo hennep.
4.Het weggelaten deel bevat een specificatie van de aangetroffen hennep en hasjiesj.
5.De bewijsmiddelen 23 tot en met 28 hebben betrekking op de bewezenverklaarde feiten onder 5a en 5b, waartegen het cassatieberoep niet gericht is.
6.G.J.M. Corstens, M.J. Borgers & T. Kooijmans, Het Nederlandse Strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 98-100.
7.Zie onder meer HR 14 september 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC9093, rov. 5.3 en HR 30 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4173, NJ 2011/603, m.nt. Borgers, rov. 2.3.2-2.3.3.
8.HR 11 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1367, NJ 2008/328, rov. 3.4.
9.Weliswaar is de verdachte uiteindelijk niet voor witwassen vervolgd, maar het bevel tot stelselmatige informatie-inwinning zag ook op witwassen.
10.Corstens, Borgers & Kooijmans 2021, a.w., p. 529.
11.Zie de Aanwijzing opsporingsbevoegdheden (onder 2.6) (Stcrt. 2014, 24442).
12.Zie in dit verband B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2020, p. 366. Zie ook Corstens, Borgers & Kooijmans 2021, a.w., p. 534.
13.Zie Kamerstukken II, 1996/97, 25403, nr. 3 (MvT), p. 33.
14.Zie Kamerstukken II, 1996/97, 25403, nr. 3 (MvT), p. 74. Zie in dit verband ook Keulen & Knigge 2020, a.w., p. 366.
15.A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., artikel 126i Sv, aant. 5 (online bijgewerkt tot 1 december 2006) vermeldt dat: “pseudo-kopen ook [kunnen] worden aangegaan met de bedoeling de cover van opsporingsambtenaar in stand te houden;
16.Zie AG Machielsen in zijn conclusie (onder 4.6) voor HR 12 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2328 (HR; art. 81 RO). Zie in het kader van subsidiariteit ook Kamerstukken II, 1996/98, 25403, nr. 3 (MvT), p. 7 en A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., artikel 126i Sv, aant. 5 (online bijgewerkt tot 1 december 2006).
17.Machielse verwijst hierbij naar HR 9 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9195, NJ 2004/263, m.nt. Schalken, rov. 5.6 (het Jailplant-arrest) waarin het ging om de vraag of het inzetten van een undercoveragent voor het stelselmatig inwinnen van informatie van een in voorlopige hechtenis verkerende verdachte geoorloofd was.
18.P. 17 van het arrest.
19.In de schriftuur wordt verwezen naar EHRM 14 februari 2017, nr. 7600/09 (Pătrascu t. Roemenië) rov. 31 en 32.
20.Dit verbod wordt in de rechtspraak van de Hoge Raad al aanvaard sinds het arrest HR 4 december 1979, ECLI:NL:HR:1979:AB7429, NJ 1980/356, m.nt. Van Veen, rov. 8. Dit arrest wordt in de MvT van het Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van enige bijzondere bevoegdheden tot opsporing en wijziging van enige andere bepalingen (bijzondere opsporingsbevoegdheden) ook (in het kader van infiltratie ) aangehaald (Kamerstukken II, 1996/97, 25403, nr. 3 (MvT), p. 31). Vgl. ook HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0613, NJ 2010/441, m.nt. Schalken, rov. 2.5 (noot onder NJ 2010/442).
21.HR 6 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:155, rov. 3.3; Corstens, Borgers & Kooijmans 2021, a.w., p. 541 en Keulen & Knigge 2020, a.w., p. 363-364.
22.Zie onder meer EHRM 26 oktober 2006, nr. 59696/00 (Khudobin t. Rusland), rov. 128 waar wordt verwezen naar EHRM 9 juni 1998, nr 44/1997/828/1034 (Teixeira de Castro t. Portugal), rov. 36.
23.EHRM 14 februari 2017, nr. 7600/09 (Pătrascu t. Roemenië) par. 27- 41.
24.Pătrascu t. Roemenië par. 31.
25.Pătrascu t. Roemenië par. 32, herhaald in de latere zaken EHRM 4 april 2017, nr. 2742/12 (Matanovic t. Kroatië), rov. 123; EHRM 20 februari 2018, nr. 55146/14 (Ramanauskas t. Litouwen), rov. 56; EHRM 15 oktober 2020, nrs. 40495/15, 37273/15 en 40913/15 (Akbay e.a. t. Duitsland), rov. 114.
26.Zie in dit verband ook HR 6 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:155, rov. 3.3. waarin verwezen wordt naar de voorafgaande conclusie van AG Knigge onder 5.3 tot en met 5.18 waarin Knigge de rechtspraak van de EHRM bespreekt.
27.Pătrascu t. Roemenië par. 33. Zie bijvoorbeeld EHRM 1 juli 2008, nr. 10071/04 (Malininas t. Litouwen), rov. 36 waarin het EHRM overweegt: “There was no evidence that the applicant had committed any drug offences beforehand. No objective, judicially verified materials have been presented to the Court to demonstrate that the authorities had had good reason to suspect the applicant of drug dealing or of being pre-disposed to commit
28.Pătrascu t. Roemenië, par. 34. Exemplarisch is de uitspraak EHRM 18 december 2014, nr. 14212/10 (Scholer t. Duitsland), rov. 86 waarin de verdachte het aanbod van de undercoveragent meteen accepteerde, bekend was met de toenmalige marktprijzen en een monster in zijn garage aanwezig had die hij op eigen initiatief overhandigde toen de undercoveragent voor het eerst informeerde naar de mogelijkheid om drugs van de verdachte te kopen. Ook was van belang dat de verdachte er (bij de derde transactie) blijk van heeft gegeven dat hij in staat was op korte termijn grote hoeveelheden drugs te leveren.
29.Keulen & Knigge 2020, a.w., p. 363-364.
30.Pătrascu t. Roemenië, par. 35.
31.EHRM 15 oktober 2020, nrs. 40495/15, 37273/15 en 40913/15 (Akbay e.a. t. Duitsland), rov. 116.
32.EHRM 4 april 2017, nr. 2742/12 (Matanović t. Kroatië), rov. 124.
33.EHRM 23 november 2017, nr. 47074/12 (Grba t. Kroatië), rov. 101 (zie in dit verband ook rov. 99).
34.EHRM 23 november 2017, nr. 47074/12 (Grba t. Kroatië), rov. 101-103.
35.Pătrascu t. Roemenië), par. 36 en 39-40. Zie voor een voorbeeld van deze werkwijze het arrest EHRM 16 december 2021, nr. 2376/15 (Yakhymovych t. Oekraïne) waar het EHRM eerst de materiële toets toepast (rov. 47-53) om vervolgens – omdat deze toets geen uitsluitsel biedt over de vraag of de verdachte was uitgelokt – over te gaan tot de formele toets (rov. 54-63).
36.Pătrascu t. Roemenië, par. 39-40.
37.Pătrascu t. Roemenië, par. 41.
38.Zie onder meer EHRM 15 oktober 2020, nrs. 40495/15 37273/15 40913/15 (Akbay e.a. t. Duitsland), rov. 124 waar wordt verwezen naar EHRM 23 oktober 2014, nr. 54648/09 (Furcht t. Duitsland), rov. 68 en 69 waar het EHRM onder meer het volgende overweegt: “In view of this case-law, it must be concluded that any measure short of excluding such evidence at trial or leading to similar consequences must also be considered as insufficient to afford adequate redress for a breach of Article 6 § 1.”
39.Kantlijnnummers 3.2-3.5.
40.EHRM 15 oktober 2020, nrs. 40495/15, 37273/15 en 40913/15 (Akbay e.a. t. Duitsland), rov. 116 waar wordt verwezen naar EHRM 4 november 2010, nr. 18757/06 (Bannikova t. Rusland), rov. 47 en EHRM 2 oktober 2012, nrs. 23200/10, 24009/07 en 556/10 (Vesolov e.a. t. Rusland), rov. 92. Zie in dit verband ook EHRM 8 maart 2016, nr. 65311/09 (Morari t. Moldova), rov. 32.
41.Zie onder meer EHRM 15 oktober 2020, nrs. 40495/15, 37273/15 en 40913/15 (Akbay e.a. t. Duitsland), rov. 114.
42.Zie in dit verband ook de noot van Ölçer in EHRC 2011/9 bij EHRM 4 november 2010, nr. 18757/06 (Bannikova t. Rusland), onder 7.
43.EHRM 18 december 2014, nr. 14212/10 (Scholer t. Duitsland), rov. 88. Vgl. ook met EHRM 4 november 2010, nr. 18757/06 (Bannikova t. Rusland) waarin bij de materiële toets werd meegenomen dat de autoriteiten reeds voor de eerste pseudokoop – net als in de onderhavige zaak het geval is – over informatie in de vorm van onderschepte telefoongesprekken beschikten dat de verdachte de verkoop van drugs voorbereidde.
44.HR 17 december 2020, ECLI:NL:HR:2019:1982, NJ 2020/216, m.nt. Kooijmans, rov. 5.2.2 en HR 17 december 2020, ECLI:NL:HR:2019:1983, NJ 2020/217, m.nt. Kooijmans, rov. 5.2.2.
45.Zie in dit verband ook de noot van Kooijmans (onder 4; laatste alinea) bij HR 17 december 2020, ECLI:NL:HR:2019:1982, NJ 2020/216 en HR 12 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1700, rov. 5.2.2., laatste alinea.
46.De criteria waaraan in een zaak als de onderhavige zou moeten worden getoetst, zie HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1016 NJ 2017/447, m.nt. T. Kooijmans, rov. 3.2.1 en HR 23 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:429, NJ 2021/210 rov. 2.3.2. en 2.4.
47.HR 23 maart 2021 ECLI:NL:HR:2021:429, NJ 2021/210, m.nt. Vellinga, rov. 2.2.4 en 2.4 en 2.5.1-2.5.3. In deze zaak verliep het verhoor van de getuige op de zitting als volgt: “ [medeverdachte1] is op die zitting als getuige in de zaak van verdachte gehoord, maar heeft zich ten aanzien van alle vragen van de verdediging op zijn verschoningsrecht beroepen. Wel heeft hij een vraag van het hof beantwoord, namelijk of hij zich zijn verklaring bij de politie kan herinneren en of hij destijds naar waarheid heeft verklaard. [medeverdachte 1] heeft daarop (als getuige) geantwoord: 'Ik heb het dossier voorafgaand aan deze zitting doorgenomen en volgens mij heb ik bij de politie 19 verklaringen afgelegd. Wat ik heb verklaard, staat in die processen-verbaal. Van wat ik wist, heb ik de waarheid verklaard. Als ik iets niet wist, heb ik dat ook aangegeven'. Zie ook HR 6 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1017, NJ 2017/378, m.nt. Reijntjes, rov. 3.4.2 – 3.6.
48.HR 4 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:464, rov. 4.