Conclusie
Nummer22/03410
Bewijsmiddelen en bewijsmotivering
Besluit
feit 1:
Regelgeving en rechtspraak
Polat. [8] Dat zag op een zaak waarin de betrokkene als minderjarige al de wet inzake verdovende middelen overtrad en ‘een aantal eigendomsdelicten’ beging en na het bereiken van de leeftijd van 21 jaar ‘achttien maal strafrechtelijk (werd) veroordeeld, voornamelijk wegens diefstal en drugsdelicten’ met aanvankelijk veroordelingen tot geldboeten en later ook voorwaardelijke gevangenisstraffen. Nadat hij in een ontwenningskliniek was opgenomen, was ‘wegens de herhaaldelijke onderbrekingen van de ontwenningskuren en het aanhoudende criminele gedrag’ van betrokkene de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen gelast (par. 11-13).
Polatverwezen. [9] De Afdeling wees daarbij voorts op een eerdere uitspraak waarin is overwogen dat de richtsnoeren in de mededeling ‘een handvat voor de interpretatie van de Verblijfsrichtlijn’ bieden. [10] In de betreffende zaak was de vreemdeling (een EU-burger) ‘blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 3 oktober 2016 onherroepelijk door de strafrechter veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen variërend van twee dagen tot twee maanden, voor het plegen van negen diefstallen in de periode van december 2015 tot september 2016’. De Afdeling overwoog dat nu de vreemdeling ‘zich in een tijdsbestek van nog geen jaar veelvuldig en recent schuldig heeft gemaakt aan het plegen van strafbare feiten, daardoor herhaaldelijk overlast heeft veroorzaakt en negen keer is veroordeeld door de strafrechter tot in totaal ruim twintig weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf’ de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld ‘dat de vreemdeling een actuele en werkelijke bedreiging vormt’ en zich niet ten onrechte ‘op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling geen positieve gedragsverandering heeft laten zien.’
Bespreking van het middel
Allen tegen het Verenigd Koninkrijk. [15] Daarin overweegt het EHRM dat waar de vraag naar de toepasbaarheid van de onschuldpresumptie rijst in de context van ‘
subsequent proceedings’, de betrokkene een verband tussen beide procedures moet aantonen. Zo’n verband is bijvoorbeeld aannemelijk ‘
where the subsequent proceedings require examination of the outcome of the prior criminal proceedings and, in particular, where they oblige the court to analyse the criminal judgment, to engage in a review or evaluation of the evidence in the criminal file, to assess the applicant’s participation in some or all of the events leading to the criminal charge, or to comment on the subsisting indications of the applicant’s possible guilt’ (par. 104).
Nealon en Hallam tegen het Verenigd Koninkrijkheeft het EHRM de benadering die het in
Allen tegen het Verenigd Koninkrijkhad gekozen enigszins aangepast. [16] Het overweegt dat ‘
regardless of the nature of the subsequent linked proceedings, and regardless of whether the criminal proceedings ended in an acquittal or a discontinuance, the decisions and reasoning of the domestic courts or other authorities in those subsequent linked proceedings, when considered as a whole, and in the context of the exercise which they are required by domestic law to undertake, will violate Article 6 § 2 of the Convention (…) if they amounted to the imputation of criminal liability to the applicant. To impute criminal liability to a person is to reflect an opinion that he or she is guilty to the criminal standard of the commission of a criminal offence (…), thereby suggesting that the criminal proceedings should have been determined differently’(par. 168)
.