Conclusie
[eisers](in meervoud) en afzonderlijk als [eiseres 1] (eiseres tot cassatie sub 1), [eiser 2] (eiser tot cassatie sub 2) en Cimijo (eiseres tot cassatie sub 3). Verweerders in cassatie worden hierna gezamenlijk aangeduid als
[verweerders](in meervoud) en afzonderlijk als [verweerder 1] (verweerder sub 1) en [verweerster 2] (verweerster sub 2).
1.Inleiding en samenvatting
Vie d’Or [1] van toepassing. Een derde jaarrekening was ten tijde van de aankoopbeslissing nog niet voorzien van een goedkeurende verklaring, waardoor het hof daarop niet de maatstaf uit
Vie d’Orheeft toegepast, maar aansluiting heeft gezocht bij de maatstaf voor de uitvoering door een accountant van een niet-wettelijke taak. [2] Wat betreft een aanmerkelijke schuld die niet vermeld was in de jaarrekeningen overweegt het hof, anders dan de tuchtrechter, dat de accountant geen verwijt kan worden gemaakt van het feit dat hij geen kennis droeg van die schuld en haar dus niet opnam in de jaarrekening.
2.Feiten
Eko Blok) is de moedermaatschappij van Carbo Group B.V. (hierna:
Carbo), een onderneming die zich bezighield met productie van en groothandel in houtskool en houtvezelblokken, voornamelijk voor de particuliere markt. Ook had Eko Blok, al dan niet via Carbo, deelnemingen in diverse buitenlandse vennootschappen (zie 2.3). In 2009 had Eko Blok zeven aandeelhouders. Grootaandeelhouders waren enerzijds [betrokkene 1] en [betrokkene 2] met hun vennootschap Eriskay B.V. (hierna gezamenlijk:
[betrokkenen 1 en 2]) en anderzijds [betrokkene 3] en zijn vennootschap [B] B.V. (hierna gezamenlijk:
[betrokkene 3 en zijn b.v.]). [betrokkene 4] (hierna:
[betrokkene 4]), één van de twee minderheidsaandeelhouders van Eko Blok, was enig (indirect) bestuurder en directeur van Eko Blok en Carbo.
Carbo SA), Greencoal Ghana Ltd (hierna:
Greencoal), CarboSen Ltd (hierna:
CarboSen) en Carbobrik Bosnië (hierna:
Carbobrik). Aan elk van deze deelnemingen heeft Carbo in de loop der jaren een geldlening verstrekt. Carbo had voorts vorderingen op Oman en Solid Fuels.
[accountantskantoor]) was de vaste accountant van Eko Blok en Carbo. Zij verzorgde in opdracht van Eko Blok en Carbo onder meer de (goedkeuring van) de (geconsolideerde) jaarrekeningen, waarbij de boekjaren steeds liepen van 1 oktober tot en met 30 september. Tot en met het boekjaar 2005/2006 werden die werkzaamheden verricht door [betrokkene 5] (hierna:
[betrokkene 5]) en daarna door [verweerder 1] .
Rheinbraun), gehuurd pakhuis, zijn houtskool en grillbriketten van Rheinbraun verloren gegaan die niet verzekerd waren. In verband daarmee hebben Eko Blok en Carbo met Rheinbraun op 30 juni 2008 een overeenkomst gesloten, waarin onder meer is vastgelegd dat Carbo aan Rheinbraun vanaf het tweede kwartaal van 2008 kortingen zal verlenen op de marktconforme prijzen van geleverde/te leveren producten tot de gecumuleerde waarde in contanten van die kortingen op basis van een rentetarief van 5,5% het bedrag van € 2.5 miljoen heeft bereikt. Hiermee werd beoogd de schade als gevolg van de brand te vergoeden en de samenwerking voort te zetten. [accountantskantoor] zijn van deze overeenkomst niet op de hoogte gesteld en hebben deze niet vermeld in de jaarrekeningen.
BlueCap), was geïnteresseerd om 60% van de aandelen in Eko Blok voor € 1,-- over te nemen en onderzocht daartoe de mogelijkheden. Dit betrof de aandelen die direct dan wel indirect werden gehouden door aandeelhouders [betrokkenen 1 en 2] en [betrokkene 3 en zijn b.v.] . BlueCap was daarbij van plan om 100% van de achtergestelde aandeelhoudersleningen over te nemen voor een bedrag van € 700.000,--. Bij een dergelijke regeling was Rabobank bereid gevonden om de schuld van Eko Blok en Carbo gedeeltelijk kwijt te schelden. BlueCap heeft met het oog op deze plannen een uitgebreid
due dilligence-onderzoek laten verrichten naar Eko Blok en Carbo.
[belastingadviseur]), Eko Blok en Carbo bezocht. Daarbij hebben [eiseres 1] en [belastingadviseur] informatie opgevraagd bij [betrokkene 4] en deze informatie bekeken. Het betreft onder andere de geconsolideerde jaarrekeningen van Eko Blok en Carbo die voor de boekjaren 2005/2006, 2006/2007 en 2007/2008 zijn opgesteld door [betrokkene 5] (voor eerstgenoemd boekjaar) en [verweerder 1] (voor laatstgenoemde boekjaren), werkzaam als accountants bij [accountantskantoor] . De geconsolideerde jaarrekening 2007/2008 was op dat moment nog enkel in concept opgesteld. Aan [eiseres 1] is door [betrokkene 4] voorts als informatie verstrekt een e-mailbericht van 3 juli 2009 van [accountantskantoor] aan [betrokkene 4] waarin is vermeld dat de uitgevoerde controlewerkzaamheden ten aanzien van de concept-jaarrekening 2007/2008 nog moeten worden aangescherpt maar dat dit niet leidt tot een wijziging in het oordeel van de accountant. [eiseres 1] heeft geen informatie of advies ingewonnen bij [betrokkenen 1 en 2] , [betrokkene 3 en zijn b.v.] of [accountantskantoor] voorafgaand aan haar beslissing om al dan niet te participeren in Eko Blok en Carbo en geen eigen
due diligence-onderzoek laten verrichten.
We hebben ondertussen quasi de financiële due diligence afgerond. De conclusies hiervan zijn zoals verwacht bijzonder negatief en wijzen op een voor de deur staand faillissement wanneer geen zware kapitaalherstructurering plaatsvindt op korte termijn.[...]” [cursivering, A-G]
augustuswerd duidelijk dat Blue Cap zou afhaken. Kort daarna kreeg ik contact met [eiseres 1] . Gezien het belang van een snelle beslissing om Eko Blok te redden heeft [eiseres 1] zich in heel korte tijd en slechts op hoofdlijnen laten informeren over Eko Blok. In dat verband heb ik slechts een paar woorden gewijd aan Eneco-Namibië, met de toevoeging weinig van dit project te verwachten. [eiseres 1] heeft niet naar stukken van genoemd project gevraagd. Ik heb deze evenmin uit mezelf verstrekt, omdat - zoals gezegd - ik weinig reden had voor optimisme over het dossier Eneco. [...] In dat verband was het bovendien weinig bemoedigend dat Eneco had besloten het project Brazilië voort te zetten
zonder betrokkenheid van Eko Blok. [...]
CBb) bevestigd bij uitspraken van 31 januari 2014.
3.Procesverloop
In eerste aanleg
rechtbank). [eisers] vorderen een verklaring voor recht dat [verweerders] jegens [eisers] onrechtmatig hebben gehandeld en/of jegens Eko Blok/Carbo toerekenbaar zijn tekortgeschoten in hun verplichtingen op grond waarvan zij jegens [eisers] schadeplichtig zijn met (hoofdelijke) veroordeling tot betaling van een schadevergoeding, al dan niet nader op te maken bij staat, een en ander met veroordeling van [verweerders] in de (na)kosten, te vermeerderen met rente.
eindvonnis). [6] In de hoofdzaak wijst de rechtbank de vorderingen van [eisers] af, in essentie vanwege het slagen van het eigenschuldverweer, met veroordeling van [eisers] in de proceskosten van de hoofdzaak en van het vrijwaringsincident en in de nakosten, uitvoerbaar bij voorraad. In de vrijwaringsprocedure tegen [betrokkene 4] wijst de rechtbank de vordering van [eisers] af, met veroordeling van [verweerders] in de (op nihil begrote) proceskosten.
hof). Bij memorie van grieven [7] hebben [eisers] hun eis gewijzigd, het appel tegen [betrokkene 5] ingetrokken en, onder aanvoering van tien grieven, gevorderd dat het hof het eindvonnis vernietigt en, opnieuw rechtdoende, onder verklaring van uitvoerbaarheid bij voorraad (samengevat), (i) voor recht verklaart dat [verweerders] jegens [eisers] onrechtmatig hebben gehandeld en jegens Eko Blok/Carbo toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de verbintenissen uit hoofde van de overeenkomsten van opdracht en dat [verweerders] , althans één van hen, uit dien hoofde schadeplichtig zijn/is jegens [eisers] en Eko Blok/Carbo, althans jegens één of meer van hen, en (ii) [verweerders] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van schadevergoeding. Subsidiair (iii) vorderen [eisers] wat betreft de schadevergoeding verwijzing naar de schadestaatprocedure. Verder (iv) vorderen [eisers] dat [verweerders] worden veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen zij aan [verweerders] hebben betaald ter uitvoering van het eindvonnis. Tot slot (v) vorderen [eisers] dat [verweerders] worden veroordeeld in de kosten van beide instanties en de nakosten.
arrest), waarin het [eisers] niet ontvankelijk verklaart in het tegen [betrokkene 5] ingestelde hoger beroep en het eindvonnis bekrachtigt, met veroordeling van [eisers] in de proces- en nakosten, uitvoerbaar bij voorraad.
[…] /Alog. [9] Voor de beoordeling van de reikwijdte van de zorgplicht van een accountant jegens derden spelen nog andere factoren een rol, waaronder de omstandigheid of de opdracht aan de accountant de uitvoering van een wettelijke of niet-wettelijke taak behelst (r.o. 3.7).
Vie d’Or [10] (r.o. 3.8). Bij de uitvoering van een niet-wettelijke taak dient de vraag of een accountant onzorgvuldig jegens een derde heeft gehandeld ook te worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval, zoals volgt uit het arrest
Motorsloepen. [11] Daarbij moet mede acht worden geslagen op de functie van de accountant in het maatschappelijk verkeer. Als de accountant gezien het belang dat een derde aan zijn rapportage zal hechten, ermee rekening moet houden dat die derde zijn gedrag mede door de inhoud van die rapportage laat bepalen, kan het nalaten maatregelen te treffen om te voorkomen dat die derde aan die rapportage ten onrechte of onjuiste betekenis toekent, in strijd zijn met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Mocht de accountant bij de uitvoering van een niet-wettelijke taak een zodanige zorgplicht jegens een bepaalde derde hebben, dan brengt dat niet zonder meer mee dat die accountant jegens andere derden een gelijke zorgplicht had omdat hij wist of behoorde te weten dat zijn rapportage ter beschikking van die anderen zou (kunnen) komen en dat die anderen daarop zouden vertrouwen om een beslissing over een transactie te nemen (r.o. 3.9).
“Op dit moment zijn onze werkzaamheden weliswaar uitgevoerd doch dienen deze in vastlegging nog aanscherping waarbij ook de gevolgde procedures nadere vastlegging behoeven. Vorenstaand leidt overigens niet tot een wijziging in het oordeel van de verantwoordelijk accountant.”Voor zover [eisers] uit deze e-mail heeft opgemaakt dat de conceptcijfers 2007-2008 (nagenoeg ongewijzigd) door [verweerster 2] van een goedkeurende verklaring zou worden voorzien, kan haar dat niet baten. Daarvoor geldt ten eerste dat de inhoud van de e-mail niet de openbaarmaking van de jaarrekening met een goedkeurende verklaring behelst waarop derden hun gedrag mogen afstemmen. Ten tweede is van belang dat ook [ten] tijde van deze e-mail [eisers] zich nog niet als mogelijke koper van de aandelen van Eko Blok had gemeld. Al daarom kan niet gezegd worden dat [verweerders] er zonder meer rekening mee had moeten houden dat [eisers] haar gedrag mede door de inhoud van die e-mail en de bijlage daarbij zou laten bepalen. Hetzelfde geldt voor de e-mail van 3 september 2009 van dezelfde medewerker van [verweerster 2] . In deze e-mail worden wederom de conceptcijfers over het boekjaar 2007-2008 (met correcties) naar [betrokkene 4] toegezonden. Verder wordt in die e-mail vermeld dat in de concept jaarrekening nog niet de fiscale positie is verwerkt en ook nog niet de vennootschapsbelasting over het boekjaar 2007-2008. [eisers] was toen wel (pas net) als mogelijke geïnteresseerde in zicht, maar nergens uit blijkt dat [verweerders] daarvan toen al op de hoogte was. [verweerders] kon dus ook niet weten dat die e-mail met bijlage op dezelfde dag (3 september 2009) door [betrokkene 4] naar [eiseres 1] zou worden doorgezonden.
“wir buchen gemäß Vereinbarung für Ihre Rechnungen aus September 2008 lt. Anlage eine Nachlassumme vonEUR 92.968,00zur Tilgung ein.”Volgens [eisers] moet deze zin als volgt worden vertaald:
“Conform afspraak boeken wij voor uw facturen uit september 2008 volgens de bijlage een kortingsbedrag van EUR 92.968 voor aflossing.”Gezien het woord ‘aflossing’, dat duidt op een schuld, had [verweerder 1] volgens [eisers] (verdere) navraag moeten doen bij [betrokkene 4] over de met Rheinbraun gemaakte afspraken, gelijk het CBB heeft geoordeeld. [verweerders] heeft hier tegen ingebracht dat de tekst op de factuur zich (volgens Google Translate) als volgt laat vertalen:
“voor terugbetaling van uw rekeningen vanaf september 2008 boeken wij volgens de bijlage een kortingsbedrag van EUR 92.968,-.”Daar blijkt slechts van een verleende korting, wat overeenstemde met de mededelingen van [betrokkene 4] hierover, aldus [verweerders]
Causaal verband
U heeft ons medegedeeld dat n.a.v. het terugtrekken van Uw partner inzake de overname (...) U genoodzaakt bent om de intentieverklaring om te komen tot een participatie in Ekoblok BV te herroepen.”Het rapport van BlueCap was dan ook van geen waarde voor het nemen van de investeringsbeslissing, aldus [eisers]
“Tot slot stelt [eisers] niet in het bezit te zijn van het onder x) gevorderde due dilligence rapport. Nu [eisers] stelt niet in het bezit te zijn van het rapport en het geen rapport is dat [eisers] direct aangaat, is onvoldoende aannemelijk dat zij over het rapport beschikt. De rechtbank zal de vordering op dit punt afwijzen.”Uit de memorie van grieven blijkt iets anders. Daarin schrijven [eisers] namelijk dat zij eind oktober 2009 de beschikking over het due diligence rapport kregen. Door in eerste aanleg dit te ontkennen hebben [eisers] in strijd met artikel 21 Rv gehandeld (waarheids- en volledigheidsplicht). Mocht deze eerdere ontkenning op een misverstand hebben berust, dan had het voor de hand gelegen dat [eisers] het due diligence rapport alsnog in het geding zouden hebben gebracht. Daarmee hadden zij hun stelling immers kunnen onderbouwen dat dit rapport van geen waarde zou zijn geweest voor het nemen van hun investeringsbeslissing in Eko Blok/Carbo. Dit hebben [eisers] echter niet gedaan. Al daarom neemt het hof als uitgangspunt dat de door [eisers] gestelde gaten in de balans van Eko Blok/Carbo aan het licht zouden zijn gekomen als zij de inhoud van het due diligence rapport bij hun investeringsbeslissing zouden hebben betrokken. Dat BlueCap zich uiteindelijk niet als gevolg van dit rapport heeft teruggetrokken, maar door het afhaken van een (mede)financier, zoals [eisers] stellen, maakt dit niet anders. Het kan immers zo zijn dat BlueCap geïnteresseerd bleef om de aandelen in Eko Blok over te nemen, ondanks het feit dat door middel van het due diligence onderzoek was gebleken dat de door [verweerders] goedgekeurde jaarrekeningen een te rooskleurig beeld gaven van de financiële situatie van Eko Blok/Carbo, waarna zij toch alles moest stopzetten in verband met een afhakende financier.
Injuliheeft Bleu Cap door een accountantskantoor een zogenoemd due diligence onderzoek laten instellen naar de actuele toestand van Eko Blok. (...) De uitkomsten van het onderzoek waren niet bemoedigend, zoals onder andere blijkt uit de navolgende passage van het bericht van eind juli van [betrokkene 6] van Bleu Cap aan [betrokkene 3] :
“Vanaf 6 augustus wordt een juridisch/social due dilligence opgestart die binnen een week zal worden afgerond.”Dat het uiteindelijke rapport van BlueCap, met dus ook een juridische analyse van de positie van Eko Blok/Carbo, van generlei waarde voor de investeringsbeslissing van [eisers] zou zijn geweest, acht het hof ook daarom niet aannemelijk.
“In de loop van augustus werd duidelijk dat Blue Cap zou afhaken. Kort daarna kreeg ik contact met [eiseres 1] . Gezien het belang van een snelle beslissing om Eko Blok te redden heeft [eiseres 1] zich in heel korte tijd en slechts op hoofdlijnen laten informeren over Eko Blok.”Bij die stand van zaken treft [eisers] het grootste deel van de schuld en brengt de billijkheid als bedoeld in artikel 6:101 BW mee dat de eventuele vergoedingsplicht van [verweerders] volledig vervalt (als al aangenomen zou worden dat er een causaal verband bestaat tussen de normschending en de door [eisers] gestelde geleden schade).”
4.Bespreking van het principaal cassatieberoep
Vie d’Or. Zodoende betoogt het onderdeel dat de norm voor de uitvoering van de wettelijke taak van de externe controlerende accountant, zoals volgt uit het arrest
Vie d’Or, ook van toepassing is op de zorgvuldigheid die van [verweerders] verwacht kon worden met betrekking tot de conceptcijfers 2007/2008.
Vie d’Or [30] en
Motorsloepen. [31]
Vie d’Or [32] sprak de Stichting Vie d’Or, die de belangen behartigde van de voormalige polishouders van de in 1995 failliet verklaarde levensverzekeringsmaatschappij Vie d’Or, het accountantskantoor Deloitte & Touche en een drietal bij dit kantoor werkzame accountants aan. Er was sprake van goedkeurende verklaringen over de jaarrekeningen van de boekjaren 1989 t/m 1992. De tuchtrechter had geoordeeld dat de controle van die jaarrekeningen niet tot goedkeurende verklaringen had mogen leiden. De voormalige polishouders stelden dat de accountants jegens hen onrechtmatig zouden hebben gehandeld.
Vie d’Orover de voor de accountant geldende zorgvuldigheidsnorm jegens derden het volgende:
Vie d’Orwordt verwezen naar de informatie zoals deze naar buiten komt door (de veelal wettelijk verplichte) openbaarmaking van de jaarrekening en een goedkeurende verklaring van de externe controlerende accountant. In de concrete invulling van de zorgplicht jegens derden die geldt voor deze informatie is de wettelijke controletaak van art. 2:393 BW te herkennen, zoals die is uitgewerkt in art. 2:362 lid 1 BW. [33] Van belang, en daaraan refereert de Hoge Raad ook in
Vie d’Or, is dat de accountant bij de uitvoering van zijn wettelijke controletaak ook de belangen van derden in acht moet nemen. De accountant dient daarmee ook een wezenlijk publiek belang, aldus de Hoge Raad.
Vie d’Orziet aldus op de aansprakelijkheid van de accountant jegens derden voor fouten in de wettelijke controle van een jaarrekening. [34] Algemeen wordt aangenomen dat deze norm ook geldt bij de uitvoering van andere wettelijke taken door de accountant. [35] Na dit arrest heeft nog de vraag gespeeld wanneer en op basis van welke norm een accountant aansprakelijk kan zijn jegens derden voor fouten in de uitvoering van een niet-wettelijke taak. [36] Het arrest
Motorsloepenheeft meer duidelijkheid verschaft over deze kwestie.
Motorsloepenwas sprake van een producent van motorsloepen (Jan van Gent Motorsloepen B.V.: hierna:
JvG) die aan een accountant een zogeheten samenstellingsopdracht gaf met betrekking tot de jaarrekeningen over de boekjaren 2000 en 2001, en (aan een andere accountant) een opdracht tot het opstellen van de halfjaarcijfers over 2002. Eerstgenoemde accountant verleent een samenstellingsverklaring over de jaarrekeningen 2000 en 2001. Op het moment van het verlenen van de samenstellingsopdracht waren onderhandelingen gaande over de verkoop van de aandelen in JvG.
Motorsloepenis in deze zaak sprake van een verkoopproces waarin de beoogd koper informatie ter beschikking krijgt die door een accountant is opgesteld, terwijl die accountant van de verstrekking van de gegevens aan derden geen weet heeft. Een belangrijk verschil tussen deze casus en die in
Motorsloepenis dat in laatstgenoemde casus in het geheel geen sprake was van een wettelijk verplichte controle van jaarrekeningen en het verlenen van een goedkeurende verklaring: er was, zoals gezegd, sprake van een samenstellings- en een opstellingsopdracht. De conceptjaarrekening 2007/2008 in deze zaak was op het moment van de aankoopbeslissing van [eiseres 1] weliswaar (nog) niet voorzien van een goedkeurende verklaring, maar die jaarrekening was toen al wel onderworpen aan de (wettelijke verplichte) controlewerkzaamheden. In dit verband acht ik relevant dat de wettelijke controle in feite uit twee stappen bestaat: 1) het verrichten van voldoende controlewerkzaamheden in overeenstemming met de daarvoor geldende normen, gevolgd door 2) het afgeven van de controleverklaring. [41]
Vie d’Orvan toepassing is voor de beantwoording van de vraag of [verweerders] aansprakelijk zijn voor fouten in de conceptjaarrekening 2007/2008. Voor toepasselijkheid van de in
Vie d’Orvervatte maatstaf is immers vereist dat de betreffende informatie door openbaarmaking van de jaarrekening en een goedkeurende verklaring naar buiten komt. Duidelijk is dat de conceptjaarrekening 2007/2008
dietoets niet doorstaat.
Vie d’Orvan toepassing is. Pas nadat openbaarmaking en de goedkeurende verklaring volgen maakt de accountant kenbaar dat de betreffende jaarrekening voldoet aan de eisen die verbonden zijn aan een dergelijke verklaring [42] (waarnaar de Hoge Raad ook verwijst in r.o. 5.4.1 van
Vie d’Or), ook jegens derden. Vanaf dat moment is sprake van het ‘wezenlijk publiek belang’ waar de Hoge Raad in dat arrest naar verwijst. Dat rechtvaardigt de (strengere) norm in
Vie d’Or.
Motorsloepen, niet konden weten dat de conceptjaarrekening zou worden gebruikt door een derde. Ik zou menen dat dit in beginsel geldt voor alle informatie die volgt uit (wettelijk verplichte) controlerende werkzaamheden in het stadium vóór goedkeuring en openbaarmaking.
niet wettelijke taak’, maar het hof heeft, zoals gezegd, terecht vooropgesteld dat [verweerder 1] c .s. voor eventuele fouten in de conceptjaarrekening “niet zonder meer met succes” kunnen worden aangesproken door [eisers] In dit verband heeft het hof er acht op geslagen dat de conceptjaarrekening al was opgesteld voordat [eisers] in beeld kwamen en (dus) niet specifiek is opgesteld met het doel om [eisers] van informatie te voorzien voor de aankoopbeslissing. Daarbij wijs ik er ook op dat het hof in r.o. 3.18 ingaat op de e-mails van 3 juli 2009 en 3 september 2009. Het hof overweegt ten aanzien van eerstgenoemde e-mail terecht (i) dat die e-mail geen openbaarmaking van een jaarrekening met een goedkeurende verklaring behelst en (ii) dat [eisers] op dat moment zich nog niet als mogelijke koper hadden gemeld. Ten aanzien van laatstgenoemde e-mail overweegt het hof terecht dat nergens uit blijkt dat [verweerders] toen al op de hoogte waren van de mogelijk interesse van [eisers] en toen niet konden weten dat die e-mail, met aangehecht de conceptjaarrekening 2007/2008, dezelfde dag zou worden doorgezonden aan [eisers] Daarom, aldus het hof in r.o. 3.18, kan niet gezegd worden dat [verweerders] er zonder meer rekening mee hadden moeten houden dat [eisers] hun gedrag mede door de inhoud van die e-mail en de bijlage daarbij zouden laten bepalen.
due diligenceliep en er een investering nodig was voor een nieuwe aandeelhouder, moesten [verweerders] rekening houden met de mogelijkheid dat een koper zijn gedrag mede zou laten bepalen door de bevindingen van de accountant betreffende de jaarcijfers. Dit heeft het hof miskend, aldus nog steeds het subonderdeel.
Motorsloepen: ‘Indien de accountant gezien het belang dat een derde aan zijn rapportage zal hechten, ermee rekening moet houden dat die derde zijn gedrag mede door de inhoud van die rapportage laat bepalen, kan het nalaten maatregelen te treffen om te voorkomen dat die derde aan die rapportage ten onrechte of onjuiste betekenis toekent, in strijd zijn met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.’ In het oordeel van het hof in r.o. 3.17 ligt immers besloten dat [verweerders] er geen rekening mee hoefden te houden dat [eisers] hun gedrag mede door de inhoud van de conceptjaarrekening 2007/2008 zouden laten bepalen. Dit betekent inderdaad, zoals het hof ook overweegt, dat [verweerders] niet zonder meer met succes door [eisers] kunnen worden aangesproken. Of dat kan hangt uiteindelijk, zoals ook volgt uit r.o. 3.2.1 van
Motorsloepen, af van de omstandigheden van het geval, zoals het hof ook overweegt in r.o. 3.19.
dierapportage laat bepalen. Uit niets is gebleken – ook niet uit de vindplaatsen in de gedingstukken waar het subonderdeel naar verwijst – dat [verweerders] toen zij op 3 juli 2009 en 3 september 2009 de conceptjaarrekening 2007/2008 aan [betrokkene 4] zonden wisten dat [eisers] in beeld waren als potentiële investeerders. Laat staan dat [verweerders] wisten dat [betrokkene 4] de conceptjaarrekening 2007/2008 dezelfde dag aan [eiseres 1] had doorgestuurd en dat deze verstrekking plaatsvond in het kader van de aankoopbeslissing van [eisers] De blote stelling dat [eisers] hebben gesteld dat [verweerders] erover geïnformeerd waren dat [eisers] als alternatief voor BlueCap waren verschenen [48] doet hieraan geen afbreuk, vooral niet gelet op de gemotiveerde betwisting hiervan door [verweerders] [49]
Vie d’Or. [50] Anders dan het subonderdeel tot uitgangspunt neemt, velt het hof in de bestreden rechtsoverweging dan ook geen oordeel over het causaal verband tussen normschending en schade: dat komt pas aan de orde in r.o. 3.37-3.39. Daarmee gaat het subonderdeel uit van een onjuiste lezing van het arrest en kan het, bij gebrek aan feitelijke grondslag, niet tot cassatie leiden.
maar niet van een daarnaast bestaande vaststellingsovereenkomst waarin een schuld van € 2,5 miljoen door Eko Blok/Carbo aan Rheinbraun wordt erkend.”
onderdelen 1a, 6 en 7. Ik geef hierna eerst de klachten in de (sub)onderdelen bondig weer. Daarna bespreek ik de klachten in de volgorde van de rechtsoverwegingen waartegen zij zijn gericht.
Subonderdeel 6.1stelt dat het oordeel van het hof in r.o. 3.37 (laatste volzin) dat het antwoord op de vraag wat er zou zijn gebeurd als [verweerders] wel een gedegen controle van de leningen zouden hebben uitgevoerd (mede) afhankelijk zou zijn van het antwoord op de vraag wat de waarde van de leningen zou zijn geweest, onjuist en/of onbegrijpelijk is. Ter onderbouwing stelt het subonderdeel, met verwijzing naar vindplaatsen in de gedingstukken, dat vaststaat dat er een zeer aanzienlijk materieel verschil was tussen de in de jaarrekeningen opgenomen waarde van de leningen en de werkelijke waarde. Daarom stelt het subonderdeel, met verwijzing naar de stellingen in onderdeel 1a, is het aannemelijk dat [eisers] destijds een andere beslissing zouden hebben genomen, indien zij waren uitgegaan van een juist financieel beeld van de vennootschappen.
Subonderdeel 6.2stelt dat het, anders dan het hof (kennelijk) oordeelde in r.o. 3.38, niet op de weg lag van [eisers] om te stellen welke waarde van de leningen juist was. Dit was nu juist de taak van [verweerder 1] , zo stelt het subonderdeel.
Subonderdeel 6.3richt zich tegen het oordeel in r.o. 3.38 dat uit de stellingen van [eisers] niet blijkt dat de besproken leningen en de waardes daarvan van doorslaggevende betekenis waren voor hun aankoopbeslissing. Volgens het subonderdeel gaat dit oordeel uit van een onjuiste rechtsopvatting of is het onbegrijpelijk. Het oordeel is onjuist, volgens het subonderdeel, voor zover het uitgaat van de maatstaf dat het (naar ik begrijp: de besproken leningen en de waardes) van doorslaggevende betekenis zou moeten zijn. Voldoende is, volgens het subonderdeel, dat aannemelijk is dat [eisers] bij een getrouw beeld van de cijfers een andere afweging hadden gemaakt en in elk geval onder ogen hadden kunnen zien dat de mogelijkheden van nieuwe kredietverstrekking aanzienlijk beperkt of zelfs uitgesloten waren.
Subonderdeel 6.4stelt dat, anders dan het hof oordeelt in r.o. 3.38, van geen enkel belang is of [eisers] belangstelling hadden voor de buitenlandse activiteiten. De vermogenspositie van de vennootschappen was mede grondslag voor de beslissing om te investeren. [eisers] hebben gesteld dat voor hen van wezenlijk belang was dat de waarderingen in de jaarrekening zouden kloppen. In dit verband verwijst het subonderdeel ook naar onderdeel 1a.
condicio sine qua non-verband of csqn-verband) tussen normschending en schade. [59] Het bedoelde causaal verband is afwezig indien, de normschending wegdenkend, de gestelde schade alsnog was ontstaan. Anders gezegd: er dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de feitelijke situatie na de normschending en de hypothetische situatie waarin de normschending achterwege was gebleven. [60] Bij het vaststellen van de hypothetische situatie gaat het om de vaststelling van wat feitelijk zou zijn gebeurd zonder de normschending. Voor die hypothetische situatie dient niet te worden uitgegaan van de norm van een redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot, maar hetgeen feitelijk zou hebben plaatsgevonden, zij het dat daarbij wel uitgangspunt moet zijn dat geen normschending zou hebben plaatsgevonden. [61]
diewaardes (tevens inhoudende dat Eko Blok en Carbo een andere vermogenspositie hadden) een andere aankoopbeslissing genomen, zodat de door hen gestelde schade niet was ontstaan?
subonderdeel 6.1te falen. De stelling van dit subonderdeel dat er een zeer aanzienlijk materieel verschil was tussen de waardes in de jaarrekening en de werkelijke waarde en dat reeds daarom aannemelijk is dat [eisers] destijds een andere beslissing zouden hebben genomen doet geen afbreuk aan de noodzaak van het stellen van de vraag wat, de normschending wegdenkend, de waardes zouden zijn geweest teneinde te onderzoeken of er een causaal verband is, zoals ik hiervoor toelichtte. Dat vast zou staan dat sprake is van een ‘zeer aanzienlijk materieel verschil’ tussen de in de jaarrekeningen opgenomen waarde en de werkelijke waarde is in dat verband onnauwkeurig en dus onvoldoende. Daar komt bij dat uit de vindplaatsen waarnaar het subonderdeel verwijst niet blijkt dat sprake is van een ‘zeer aanzienlijk materieel verschil’ (voetnoot 75 van de procesinleiding). De verwijzingen naar het eindvonnis van de rechtbank (r.o. 2.26 en 5.10) zien immers op een weergave van de stellingen van [eisers] zelf. De verwijzing naar grief IV [63] wijst erop dat de tuchtrechter heeft geoordeeld dat de leningen zwaar zijn overgewaardeerd in de jaarrekeningen. Dit laat onverlet, zoals het hof ook overweegt in r.o. 3.22, [64] dat de tuchtrechters zich er niet over hebben uitgelaten wat de werkelijke waardes van de leningen precies waren.
subonderdeel 6.2zo dat het beoogt over dit oordeel te klagen. Ook deze klacht faalt, omdat, zoals hiervoor besproken, het in dit geval op de weg van [eisers] als benadeelde ligt om, in het kader van het causaal verband, te stellen wat de waardes in de jaarrekeningen zouden zijn geweest in de hypothetische situatie zonder normschending. Anders dan het subonderdeel betoogt, konden [eisers] niet volstaan met te stellen dat de in de jaarrekeningen opgenomen waarden onjuist waren en geen goed beeld gaven en dat [eisers] daardoor zijn misleid. Dat zijn immers stellingen die zien op het vaststellen van de normschending en niet op het causaal verband. De stelling van subonderdeel 6.2 dat [eisers] hebben gesteld dat de deelnemingen een beperkte opbrengst hebben gegeven en de vorderingen niks hebben opgebracht doet evenmin afbreuk aan het oordeel van het hof, omdat die stellingen niet zien op wat de waardes in de jaarrekeningen zouden zijn zonder normschendingen, en (dus) niks zeggen over het causaal verband.
onderdeel 1adient te falen. In dit verband gaat het om de vaststelling van het causaal verband tussen de schade en – kort gezegd – de niet gedegen controle op de leningen. In dat verband heeft het hof – op begrijpelijke gronden, zoals eerder besproken – verlangd van [eisers] dat zij voldoende onderbouwen tegen welke waardes de leningen in de jaarrekeningen 2005/2006 en 2006/2007 zouden zijn opgenomen in de hypothetische situatie zonder normschending. Uit de stellingen in de gedingstukken waarnaar onderdeel 1a verwijst volgt niet dat [eisers] op enig moment hebben gesteld voor welke waardes de leningen in de jaarrekeningen zouden zijn geboekt zonder normschending. In hun repliek [72] verwijzen [eisers] verder naar een overzicht [73] op basis van het bij het CBb ingediende verweerschrift van o.m. [eisers] [74] Dit overzicht lijkt te vermelden tegen welke waardes de leningen hadden moeten worden geboekt, zonder normschending. Dit overzicht ziet echter op de jaarrekening 2007/2008. [75] Voor de fouten daarin heeft het hof, zoals eerder gezegd, echter geen aansprakelijkheid vastgesteld (zie r.o. 3.23).
onderdeel 7, voor zover het is gericht tegen r.o. 3.39, is een herhaling van onderdeel 1a. Het onderdeel verwijst ter onderbouwing in voetnoot 82 ook naar de vindplaatsen in de gedingstukken in onderdeel 1a. In zoverre bouwt onderdeel 7 voort op de in onderdeel 1a ontwikkelde klachten en opent geen nieuwe gezichtspunten. Onderdeel 7 kan in zoverre niet tot cassatie leiden.
onderdeel 7formuleert tegen r.o. 3.41 de klacht dat, anders dan het hof in r.o. 3.41 kennelijk zonder meer veronderstelt, [eisers] niet afgingen op verouderde informatie. [eisers] hebben uitdrukkelijk en gemotiveerd gesteld dat en waarom zij direct waren afgehaakt als [verweerder 1] in de nazomer van 2009 zijn werk goed gedaan had. Daarom is de veronderstelling in r.o. 3.41 onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd, aldus het onderdeel. Het onderdeel werkt dit punt verder uit in subonderdelen a. t/m d.
due diligence-rapport van [betrokkene 7] (naar ik begrijp: het
due diligence-rapport dat is opgesteld in opdracht van BlueCap) ook wordt uitgegaan van de door een accountant gecontroleerde jaarcijfers, zodat in dit opzicht niet meer informatie was verkregen. Het hof miskent dat [eisers] destijds niet over het rapport beschikten, aldus het subonderdeel. Ik begrijp deze klachten als een motiveringsklacht tegen r.o. 3.41 t/m 3.45. Deze klachten treffen evenwel geen doel. Het hof heeft zijn oordeel dat [eisers] de aankoopbeslissing ‘zonder al te veel onderzoek’ hebben genomen mijns inziens voldoende inzichtelijk gemaakt, zodat het niet onbegrijpelijk is. Het hof overweegt immers – samengevat – dat [eisers] zich met name baseerden op de oude jaarrekeningen 2005/2006 en 2006/2007 en de conceptjaarrekening 2007/2008, terwijl er ook andere informatie voorhanden was, meer in het bijzonder het
due diligence-rapport van BlueCap. De bekendheid van [eisers] met dat rapport en het belang daarvan voor het onderzoek door [eisers] hebben [verweerders] ook aangevoerd in het kader van hun verweer op de voet van art. 6:101 BW. [87] Vaststaat dat [eisers] destijds niet naar dat document hebben gevraagd. De stelling van het subonderdeel dat uit dit rapport niet meer informatie was verkregen is gelet op de weigerachtigheid van [eisers] om dit rapport in het geding te brengen (waarover meer hierna onder 4.93 e.v.) onmogelijk te beoordelen. De stelling dat niet zou vaststaan dat [eisers] destijds over het rapport zouden hebben beschikt gaat eraan voorbij dat voor het oordeel van het hof relevant is dat [eisers] wisten dat het rapport bestond en er vóór de aankoopbeslissing naar hadden kunnen vragen. Verder overweegt het hof in r.o. 3.45 dat er nog meer rode vlaggen waren die – kort gezegd – [eisers] op het spoor hadden moeten brengen van nader onderzoek, in het bijzonder de getroebleerde relatie met de Rabobank. Dit laatste hebben [verweerders] ook (bondig) naar voren gebracht. [88] In plaats van nader onderzoek zijn [eisers] na een bezoek van drie dagen bij Eko Blok en Carbo en het bekijken van genoemde cijfers tot koop overgegaan (r.o. 3.45), zoals ook [verweerders] aanvoerden. [89] Gelet op deze overwegingen en het feit dat zij aansluiten bij stellingen van [verweerders] in de gedingstukken, doet subonderdeel 7a. geen afbreuk aan de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof. Dit subonderdeel faalt.
onderdeel 10en
de laatste zin in subonderdeel 7c.gericht. Voordat ik de klachten bespreek, geef ik weer hoe ik de gedachtegang van het hof in r.o. 3.42 begrijp.
due diligence-rapport van BlueCap informatie bevat die van belang is (of kan zijn geweest) voor de aankoopbeslissing van [eisers] In ieder geval om die reden hebben [verweerders] in het exhibitie-incident in eerste aanleg afschrift van dit rapport gevorderd. Dit heeft de rechtbank evenwel afgewezen, onder meer omdat [eisers] verklaarden niet over dit rapport te beschikken. [90] In hoger beroep verklaarden [eisers] evenwel dat zij reeds in oktober 2009 (ettelijke jaren voor genoemd exhibitie-incident) over het rapport beschikten. Op basis hiervan overweegt het hof dat (i) [eisers] in eerste aanleg handelden in strijd met het bepaalde in art. 21 Rv en (ii) mocht dit op een misverstand berusten, het dan voor de hand had gelegen dat [eisers] het rapport van BlueCap (waarover zij kennelijk beschikken) alsnog in hoger beroep in het geding hadden gebracht, zodat zij hun stelling dat het rapport van geen waarde zou zijn geweest voor het nemen van hun aankoopbeslissing konden onderbouwen. Aan dit nalaten verbindt het hof een aantal consequenties in r.o. 3.42. Het hof neemt als uitgangspunt dat de door [eisers] gestelde gaten in de balans van Eko Blok en Carbo aan het licht zouden zijn gekomen als zij de inhoud van het rapport bij haar aankoopbeslissing zouden hebben betrokken. Vervolgens overweegt het hof dat de stelling van [eisers] dat BlueCap niet afhaakte vanwege dit rapport maar vanwege het afhaken van een (mede)financier geen afbreuk doet aan genoemd uitgangspunt, omdat het ook kan zijn dat BlueCap met een rapport waarin staat dat met betrekking tot de leningen de goedgekeurde jaarrekeningen een te rooskleurig beeld schetsen geïnteresseerd bleef in aankoop van de aandelen, maar alsnog alles stopzette vanwege de afhakende (mede)financier.
due diligence-rapport bij hun investeringsbeslissing zouden hebben betrokken. Ter nadere onderbouwing voert het onderdeel een negental – hoofdzakelijk feitelijke – stellingen (a. t/m i.) aan.
due diligence-rapport van BlueCap – ondanks het belang hiervan gelet op het partijdebat, zoals hiervoor besproken – in het geding te brengen. Met partijen [91] ben ik het eens dat het hier een toepassing betreft van art. 21 Rv waaruit de plicht volgt voor procespartijen om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, meer in het bijzonder de hieruit voortvloeiende plicht voor een procespartij om de stukken over te leggen waaruit de juistheid van een bepaalde stelling volgt (vgl. art. 85 lid 1 en 87 lid 6 Rv). [92] Van een procespartij die een beroep doet op een document waarover zij beschikt, mag worden verlangd dat zij dit eigener beweging in het geding brengt, zo volgt ook uit rechtspraak van de Hoge Raad. [93]
due diligence-rapport van BlueCap bij hun investeringsbeslissing zouden hebben betrokken, begrijp ik als de ‘geraden gevolgtrekking’ die het hof passend achtte gelet op de weigerachtigheid van [eisers] om dit rapport in het geding te brengen.
onderdeel 10. Ik onderbouw dit nader aan de hand van de stellingen die het onderdeel aanvoert. Stelling a. gaat eraan voorbij dat voor de geraden gevolgtrekking van het hof niet van belang is dat [eisers] ten tijde van hun aankoopbeslissing (nog) niet beschikten over het
due diligence-rapport. Waar het hier om gaat, is dat [eisers] ten tijde van de aankoopbeslissing wel wisten dat BlueCap een
due diligence-onderzoek had laten uitvoeren, maar nooit naar het rapport hebben gevraagd (r.o. 3.41). [verweerders] hebben gewezen op deze gang van zaken en hebben gesteld dat dit stuk van belang had kunnen zijn voor de aankoopbeslissing (zie r.o. 3.42 en MvA, onder 4.83 en 4.84). Daar komt bij dat niet vast is komen te staan dat het rapport vanwege vertrouwelijkheid werd afgeschermd van [eisers] [102] Stelling a. kan dan ook geen afbreuk doen aan de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof. Stellingen b. t/m e. trachten, gelet op stelling f., met feitelijke stellingen in de gedingstukken aan te tonen dat het door het hof aan art. 21 Rv ontleende vermoeden in strijd is met ten processe vaststaande en aan het hof bekende feiten. De daar genoemde stellingen doen mijns inziens evenwel geen afbreuk aan de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof (zoals weergegeven hiervoor onder 4.92), omdat zij er niet in slagen alsnog een sluitende verklaring te bieden voor het niet overleggen van het
due diligence-rapport. Stelling g., vervolgens, gaat eraan voorbij dat [verweerders] wel degelijk stelden dat het rapport voor het nemen van de aankoopbeslissing van [eisers] van belang was (of kan zijn) geweest (zie r.o. 3.42 en MvA, randnummers 4.83 en 4.84). Verder gaat stelling g. eraan voorbij dat van [verweerders] , bij de voortdurende weigerachtigheid van [eisers] om dit stuk in het geding te brengen, niet verwacht kan worden aannemelijk te maken dat het rapport de gaten in de balans aan het licht zou hebben gebracht. Stelling h. gaat uit van de onjuiste opvatting dat een procespartij niet gehouden is gegevens in het geding te brengen als zij zelf van oordeel is dat het betreffende stuk niet van belang is. Zoals hiervoor uitgebreid is besproken, kent art. 21 Rv een andere ratio. Stelling i., tot slot, klaagt over r.o. 3.44. Die klacht bespreek ik hierna onder 4.103.
Advies DD-rapport (zo nodig over te leggen): […]”
Subonderdeel 7c. (slot)is gericht tegen de overweging in r.o. 3.42 dat BlueCap geïnteresseerd bleef de aandelen over te nemen, ondanks het feit dat door middel van
due diligence-onderzoek was gebleken dat de door [verweerders] goedgekeurde jaarrekeningen een te rooskleurig beeld gaven van de financiële situatie van Eko Blok en Carbo. Het subonderdeel stelt dat dit oordeel feitelijke grondslag mist, buiten de rechtsstrijd van partijen valt en een ontoelaatbare vorm van speculeren in het nadeel van [eisers] vormt. Ik volg [eisers] niet in deze analyse. Zoals hiervoor is geschetst, heeft de rechter bij de toepassing van art. 21 Rv een ruime discretionaire marge. Tegen die achtergrond en het belang van het
due diligence-rapport voor de stelling van [eisers] – kort gezegd – dat zij ook bij kennisname van dat rapport vóór de aankoopbeslissing de gaten in de balans niet hadden ontdekt, acht ik de hier bestreden overweging niet onbegrijpelijk.
Subonderdeel 7b.stelt – zakelijk weergegeven – dat het hof in r.o. 3.44 miskent dat het rapport is opgesteld in opdracht van BlueCap en dat [eisers] destijds er niet over beschikten en daarom zelf een gelijkwaardig onderzoek instelden. Daarnaast hebben [eisers] volgens het subonderdeel gesteld dat de gaten in de balans ook niet blijken uit het
due diligence-rapport van BlueCap. Het subonderdeel gaat eraan voorbij dat, zoals eerder gezegd, voor het oordeel van het hof niet van belang is of [eisers] op het moment van de aankoopbeslissing over het rapport beschikten, maar dat [eisers] wisten dat het bestond maar het niet opvroegen en de informatie erin niet betrokken bij hun aankoopbeslissing. De stelling dat de gaten in de balans niet volgden uit het rapport kan [eisers] evenmin baten, aangezien, zoals het hof ook overweegt, het gelet op deze stelling op de weg van [eisers] lag om het rapport in het geding te brengen. De stellingen in subonderdeel 7b. doen als zodanig dan ook geen afbreuk aan de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof. Het subonderdeel faalt.
Onderdeel 10, stelling i., stelt dat het oordeel in r.o. 3.44, dat niet aannemelijk is dat het uiteindelijke rapport van BlueCap, met ook een juridische analyse van de positie van Eko Blok en Carbo van generlei waarde zou zijn geweest voor de investeringsbeslissing van [eisers] , onbegrijpelijk is. Het is ontoelaatbaar onduidelijk wat die analyse zou hebben toegevoegd aan het onderzoek dat [eisers] zelf verrichtten en hoe zij van die analyse kennis hadden kunnen nemen zonder over het rapport te beschikken, aldus het (sub)onderdeel. Het (sub)onderdeel klaagt er aldus over dat het hof de juridische analyse die het rapport van BlueCap kennelijk ook bevatte heeft meegewogen in zijn oordeel dat onaannemelijk is dat het rapport van generlei waarde was voor de investeringsbeslissing. In het licht van de overweging in r.o. 3.44, dat is gebleken dat BlueCap de financiële positie van Eko Blok en Carbo zorgelijk inzag, acht ik deze conclusie van het hof niet onbegrijpelijk. Dat er kennelijk ook een juridische analyse is, is in zoverre niet van doorslaggevend belang voor het bestreden oordeel. De stelling dat [eisers] geen kennis konden nemen van die analyse omdat zij niet over het rapport beschikten kan hen niet baten omdat, zoals eerder gezegd, van belang is dat [eisers] wisten dat het rapport bestond maar er niettemin geen kennis van namen vóór de aankoopbeslissing.
Subonderdeel 7c.stelt, samengevat, dat [eisers] nu juist in beeld kwamen omdat Eko Blok en Carbo noodlijdend waren, zodat op korte termijn een investeerder nodig was. Zij gingen daarbij niet haastig en zonder onderzoek te werk. Het afhaken van BlueCap was niet alarmarend maar juist geruststellend, omdat zij niet afhaakte vanwege het
due diligence-onderzoek. Deze stellingen doen geen afbreuk aan de begrijpelijk van het oordeel. De stelling dat [eisers] wisten dat zij investeerden in een noodlijdend bedrijf neemt niet weg (maar onderstreept juist) dat er rode vlaggen waren voor [eisers] Het afhaken van BlueCap legt het hof niet ten grondslag aan de bestreden overweging, zodat de klacht daarover niet tot cassatie kan leiden. De laatste volzin van subonderdeel 7c. is gericht tegen r.o. 3.42. De daarin vervatte klacht faalt ook, zoals hierboven is besproken onder 4.100, zodat subonderdeel 7c. faalt.
Subonderdeel 7d.stelt dat het oordeel van het hof in r.o. 3.45 dat [eisers] , gezien hun expertise, net als de Rabobank in haar Quick Scan de conclusie konden trekken dat het inzicht van Eko Blok en Carbo in haar buitenlandse deelnemingen, meer specifiek de Afrikaanse, onvoldoende was, indien zij zelf (nader) onderzoek hadden verricht, onbegrijpelijk dan wel ontoereikend gemotiveerd is. Ter nadere onderbouwing voert het subonderdeel vijf feitelijke stellingen i) t/m v) aan. Geen van deze stellingen gaat echter in op het centrale punt in r.o. 3.45 dat [eisers] geen acht sloegen op de rode vlaggen, in het bijzonder de getroebleerde relatie met de Rabobank, en in plaats daarvan – kort gezegd – na een bezoek van drie dagen en het bekijken van de (concept)jaarrekeningen al overgingen tot het sluiten van de koopovereenkomst met de twee aandeelhouders. Zodoende verzuimt subonderdeel 7.d. afbreuk te doen aan de begrijpelijkheid van het oordeel in r.o. 3.45. Het subonderdeel faalt.
Subonderdeel 1b.1formuleert, onder verwijzing naar vindplaatsen in de gedingstukken, 13 feitelijke stellingen waaruit zou moeten volgen dat het oordeel in r.o. 3.46 dat [eisers] haastig te werk gingen en een gok namen op basis van zeer weinig onderzoek, onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd is. Uit die feiten zou geen andere conclusie kunnen volgen dan dat sprake is geweest van een weloverwogen en verantwoorde beslissing op basis van voldoende onderzoek.
Subonderdeel 1b.2stelt dat het oordeel van het hof in r.o. 3.46 berust op de gronden vermeld in r.o. 3.42 t/m 3.46, welke gronden onjuist dan wel onbegrijpelijk zijn. Het subonderdeel vermeldt dat die gronden later in het middel met afzonderlijke klachten worden bestreden. Weliswaar meldt het subonderdeel dat twee punten extra aandacht verdienen – (i) het
due diligence-rapport was voor [eisers] niet van belang en (ii) de financiële positie van Eko Blok en Carbo was zeer somber maar niet uitzichtloos –, maar het verzuimt te onderbouwen waarom en op welke gronden deze punten tot cassatie zouden moeten leiden. Verder stelt het subonderdeel dat het hof met het oordeel dat [eisers] een gok genomen zouden hebben, blijk geeft van een misvatting. Ondernemen levert altijd risico’s op, maar dat is iets geheel anders dan gokken. Daarom berust het oordeel over eigen schuld op een onjuiste rechtsopvatting, aldus het subonderdeel. Mij is onduidelijk op welke (onjuiste) rechtsopvatting het subonderdeel doelt. Daarnaast kan het oordeel van het hof over eigen schuld, zoals hiervoor uitgebreid uiteengezet, de toets in cassatie doorstaan. Van een onjuiste rechtsopvatting over wat dan ook is ook in dat verband niet gebleken.
Onderdeel 8stelt dat het hof in r.o. 3.46 heeft miskend dat bij de toepassing van art. 6:101 BW een afweging gemaakt moet worden van de feiten die wederzijds tot schade geleid hebben [en] naar evenredigheid van de zwaarte daarvan aan ieder van de partijen toegerekend moeten worden. Ter nadere onderbouwing stelt het subonderdeel dat het oordeel in r.o. 3.46 dat op grond van de billijkheid de eventuele vergoedingsplicht van [verweerders] volledig vervalt berust op een aantal veronderstellingen die vermeld zijn in de ‘vooropstelling’ van het middel en onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd zijn, waarover geklaagd is in de voorgaande onderdelen. Verder stelt het onderdeel dat [eisers] niet verweten kan worden dat zij vertrouwden op de door [verweerder 1] gecontroleerde jaarcijfers, omdat zij in het kader van het door hen verrichte onderzoek niet het werk van de accountant konden overdoen en dit ook niet hoefden. [eisers] hebben gemotiveerd betwist dat bij een onderzoek de gebreken in de jaarrekeningen aan het licht zouden zijn gekomen. De betwiste omstandigheid dat [eisers] haastig te werk gegaan zouden zijn, kan geen omstandigheid zijn die ertoe leidt dat hun eigen schuld op 100% gesteld wordt tegenover de ernstige fouten die [verweerders] gemaakt hebben. [eisers] beschikten niet over de in r.o. 3.45 vermelde Quick Scan van de Rabobank. Andere ‘rode vlaggen’ vormden nu juist de aanleiding voor de betrokkenheid van [eisers] Het hof heeft de ernst van de door [verweerder 1] gemaakte fouten, die blijkt uit de berisping die is opgelegd in de tuchtrechtelijke procedure, miskend, aldus steeds het onderdeel.
Onderdeel 9richt een rechtsklacht tegen het volgende oordeel in r.o. 3.48: