Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.Het eerste middel
3.Het tweede middel
Partiële vrijspraak
Ontvankelijkheid van de verdachte
en eldersin Nederland en in Duitsland, meermalen
aantalbitcoins
aantalbitcoins
4.Het derde middel
en eldersin Nederland en in Duitsland, meermalen
aantalbitcoins
aantalbitcoins
(feit 1): ook die bespreking / beoordeling is relatief eenvoudig, als we ons maar gewoon aan het juiste stappenplan houden. Dat stappenplan, dat inmiddels overbekend zal zijn bij elke strafrechtjurist, volgt uiteindelijk dezelfde logica en wetmatigheid als hiervoor uiteengezet: van de verdachte mag een verklaring verlangd worden (de bewijs
voeringslast), maar
nóóitde onderbouwing / het bewijs van die verklaring. Die regel is zonder enige twijfel bij eenieder bekend en door de Hoge Raad zeer goed beschreven in het volgende, sprekende voorbeeld waarbij ondanks – op zichzelf invoelbare irritatie van een collega-feitenrechter – gecasseerd wordt;
juridischfout kan gaan: onderzoek doen ter verificatie/falsificatie is in beginsel.
Juistbij bitcoins geldt: het digitale spoor is gewoon te herleiden – dat is hét ‘USP’ van de bitcoin / (betere) ‘cryptocoins’: de blockchain – en dus raakt de overweging dat cliënt geen inzicht heeft gegeven in de niet-criminele herkomst van de bitcoins die hij van [betrokkene 3] heeft gekocht en die uit het FIOD-dossier, althans in de link tussen die twee, kant noch wal. Cliënt
steltdat dat dezelfde zijn en daar houdt zijn ‘last ’ op. Het ligt vervolgens – juridisch én praktijk gezien – op de weg van het OM om daar onderzoek naar te doen.
‘bitcoinmixers’), dan is –
geenbruikbaar resultaat oplevert, ligt namelijk niet bij de verdachte – en terecht / gelukkig maar! Dat is vervelend voor justitie – dat begrijp ik – maar geen reden voor het
de factobestraffen van het gebruik van een (digitaal) middel om anoniem te blijven; denk aan het recente artikel van Huib Modderkolk in de Volkskrant en zijn gesprek in de podcast ‘De Nieuwe Willem ’... Wat daar verder ook van zij, in het kader van de zaak tegen cliënt is slechts sprake van een
vermoedenen hiermee loop ik dus eigenlijk vooruit op het ‘alsdan’ uitvoeren van het
niet-uitgevoerde onderzoek door het openbaar ministerie / de politie.
iszelfs van bevestiging / verificatie van de verklaring van cliënt, zoals de rechtbank terecht overweegt
heefthij enige onderbouwing gegeven. We kennen immers de borgstellingsverklaring en de getuigenverklaringen van [betrokkene 4] en [betrokkene 2] en [betrokkene 10] en – inmiddels – ook [betrokkene 5] bij de RHC. Cliënt kocht in 2012 voor 12.000 euro zo 'n 2.000 bitcoins (zie voor de exacte getallen de borgstelling). Niet gesteld (in het veroordelend vonnis), noch gebleken (in het procesdossier) is dat cliënt
dieuitgave, in 2012, niet heeft kunnen doen. Integendeel, we kennen inmiddels zijn (financiële) positie in 2012 als autohandelaar (waar hij later weer mee begonnen is, al dan niet succesvol) en die uitgave kon hij toen, in 2012, doen en vervolgens van de vruchten daaruit (al dan niet contant en al dan niet via een bevriende derde) genieten. Getuige [betrokkene 2] verklaarde bij de FIOD al dat hij daar vanuit ging. En cliënt zegt vandaag weer: lange tijd laten liggen. De stelling “geen verklaring gegeven” (p. 13 requisitoir) is onjuist; hooguit: niet geluisterd.
getuige [betrokkene 4]hier nader over te bevragen. Om redenen van het bewaken van de voortgang, zagen wij eerder af van een nieuwe oproep van deze getuige. In zoverre betreft dit dus
een (eerste) voorwaardelijk verzoek.”
van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat die bitcoins niet van misdrijf afkomstig zijn”.Het hof heeft vervolgens geoordeeld
“dat de verklaringen van de verdachte niet voldoen aan de hierboven genoemde vereisten”.Het oordeel van het hof dat de verdachte met zijn verklaring – inhoudende dat hij 1.982 bitcoins van [betrokkene 3] heeft verkregen tegen betaling van € 12.000,00 en dat hij de bitcoins heeft ontvangen via een USB-stick, waarbij hij heeft gewezen op een borgstellingsverklaring ondertekend door [betrokkene 4] en [betrokkene 3] – niet een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven dat de in de bewezenverklaring bedoelde bitcoins niet van misdrijf afkomstig zijn, is naar mijn mening onbegrijpelijk en ontoereikend gemotiveerd. Voor de onderbouwing van dat oordeel is niet toereikend de enkele overweging van het hof dat de verdachte niet duidelijk heeft gemaakt
“om welke bitcoins het ging”,noch dat de verdachte de USB-stick
“niet aan politie en justitie [heeft] verstrekt teneinde nader onderzoek te kunnen doen naar de herkomst van de bitcoins en daarmee (de onderbouwing van) zijn verklaring te kunnen laten toetsen”.Met die overweging heeft het hof immers nog niet inzichtelijk gemaakt dat en waarom het de verklaring van de verdachte dat de bitcoins niet van misdrijf afkomstig zijn nu hij de 1.982 bitcoins tegen betaling van € 12.000,00 heeft gekocht van [betrokkene 3] en dat hij de bitcoins heeft ontvangen via een USB-stick, ondanks de aan het hof overgelegde borgstellingsverklaring en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg dat hij dat geld had verdiend met de autohandel en dat zijn bedrijf na het faillissement ‘privé’ doorliep, als hoogst onwaarschijnlijk, niet concreet en/of als niet-verifieerbaar heeft beschouwd. Voor zover in het oordeel van het hof besloten ligt dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat de bitcoins niet van misdrijf afkomstig waren, berust dat oordeel op een onjuiste rechtsopvatting.
“bij gebrek aan een afdoende verklaring omtrent de legale herkomst van de bitcoins (…) de verdachte het gerechtvaardigd vermoeden omtrent een niet-legale herkomst van de bitcoins niet heeft ontzenuwd en dat het niet anders kan dan dat die bitcoins – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig zijn”ontoereikend en onbegrijpelijk gemotiveerd.
5.Het vierde middel
over de grens overbrengen van drugs” niet zonder meer volgt uit de bewijsvoering”.
13 oktober2017 in Nederland en te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander meermalen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, telkens hoeveelheden cocaïne en/of MDMA en/of LSD en/of 2C-B, zijnde cocaïne en MDMA en LSD en 2C-B, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1;”
De verklaringen van [betrokkene 1]
Op 21 juni 2017 heeft de verdachte gebeld met [betrokkene 8] , in welk gesprek de verdachte onder andere zegt: "yo yo hee dat dat spul voor hoe heet dat hé, dat hebben we niet meer". Op dezelfde dag ontmoetten beide mannen elkaar bij het [B] restaurant in [plaats] . Het observatieteam heeft onder andere waargenomen dat [betrokkene 8] en [verdachte] met elkaar hebben staan praten op de parkeerplaats en dat ze in de kofferbak van de BMW hebben staan kijken. Na deze ontmoeting heeft de verdachte met [betrokkene 1] gebeld en heeft hij aangegeven dat hij net bij het boertje vandaan komt. Daarnaast vroeg de verdachte aan [betrokkene 1] om hem op te halen bij de benzinepomp, het hof begrijpt om de verdachte te helpen met het veilig over de grens overbrengen van drugs. De telefoon van de verdachte straalde op dat moment een locatie aan in [plaats] in de buurt van [plaats] .[Cursivering door mij, A-G].
“Op 21 juni 2017”en eindigende met
“in de buurt van [plaats] ”. [8] De stellers van het middel klagen dat uit deze bewijsoverweging, in combinatie met het bewijsmiddel waarnaar hierbij wordt verwezen, niet zonder meer volgt dat de verdachte op 21 juni 2017 drugs buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, laat staan dat daaruit volgt dat de verdachte dat meermalen heeft gedaan.
op 21 juni 2017drugs buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, mist de klacht relevantie omdat het hof niet heeft bewezenverklaard, noch heeft overwogen, dat specifiek op die datum drugs buiten het grondgebied zijn gebracht, maar dat dit is gebeurd
“in de periode 1 juli 2016 tot en met 13 oktober 2017”. Ook de klacht dat hieruit niet afdoende volgt dat de verdachte dit
meermalenheeft gedaan mist relevantie. Het hof heeft immers niet bewezen verklaard dat
de verdachtede drugs eigenhandig buiten Nederland heeft gebracht, maar dat hij dit
“tezamen en in vereniging met anderen”heeft gedaan, terwijl voor het medeplegen van het buiten Nederland brengen van drugs niet vereist is dat de verdachte hierbij lijfelijk aanwezig is.
“dat de uitleg die het hof heeft ontleend aan het telefoongesprek naar [betrokkene 1] (het hof begrijpt om de verdachte te helpen met het veilig over de grens overbrengen van drugs) uitsluitend uit de koker van [betrokkene 1] komt”.De stellers van het middel citeren in dat verband de volgende verklaring van [betrokkene 1] :
“dat het hof niet, althans niet zonder nadere motivering, welke ontbreekt, enerzijds kan vaststellen dat de verklaringen van [betrokkene 1] onvoldoende betrouwbaar zijn om voor het bewijs van handel in drugs te worden gebruikt, maar anderzijds de exclusief aan [betrokkene 1] toe te rekenen uitleg over het telefoongesprek (en dat dat gesprek zag op een internationale reisbeweging mét drugs) overnemen om de bewijsredenering voor export sluitend te maken”.
het hof begrijpt om de verdachte te helpen met het veilig over de grens overbrengen van drugs”,uitsluitend uit de verklaring van [betrokkene 1] heeft afgeleid of uit die verklaring heeft kunnen afleiden. Het hof heeft deze interpretatie van het telefoongesprek namelijk eveneens kunnen ontlenen aan de overige in zijn bewijsoverweging opgenomen vaststellingen en overwegingen, die erop neerkomen (i) dat er drugs werden verhandeld vanuit de woning van [betrokkene 1] aan de [a-straat ] in [plaats] , Duitsland, (ii) dat de verdachte veelvuldig in de woning van zijn vriendin in [plaats] verbleef en bijna dagelijks met [betrokkene 1] in diens woning in [plaats] was, (iii) dat de in de woning van de vriendin van de verdachte aangetroffen tablet gebruikersnamen bevatte voor accounts op Gmail, Google Drive en Google+ die overeenkomen met de gebruikersnamen voor die accounts die zijn aangetroffen op de tablet in de woning van [betrokkene 1] , (iv) dat op beide tablets een document is aangetroffen met een advertentietekst inhoudende ‘reclame’ voor het verzenden van MDMA vanuit Duitsland, (v) dat op beide tablets de encryptieapplicaties Orbot, Orfox en Sealnote zijn aangetroffen, (vi) dat beide tablets zijn gebruikt voor de handel in drugs en dat de verdachte in ieder geval de in de woning van zijn vriendin aangetroffen tablet tot zijn beschikking had om de drugshandel te organiseren, (vii) dat in de zak van een spijkerbroek van de verdachte – die werd aangetroffen in die laatste woning – een briefje met aantekeningen en drugs, waaronder MDMA, is aangetroffen, (viii) dat [betrokkene 8] de leverancier van de drugs was en dat de verdachte op 21 juni 2017 met hem heeft gebeld met de mededeling dat ze “dat spul” niet meer hebben, (ix) dat [betrokkene 8] en de verdachte elkaar dezelfde dag hebben ontmoet en dat ze in de kofferbak van de BMW hebben staan kijken, (x) dat de verdachte daarna met [betrokkene 1] heeft gebeld en heeft aangegeven dat hij net bij het boertje vandaan kwam en vervolgens aan [betrokkene 1] vroeg om hem op te halen bij de benzinepomp en (xi) dat de telefoon van de verdachte op dat moment een locatie aanstraalde in [plaats] in de buurt van [plaats] . Het middel faalt ook in zoverre.
6.Het vijfde middel
13 oktober2017 te [plaats] en te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander meermalen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd telkens hoeveelheden cocaïne en MDMA en LSD en 2C-B, zijnde cocaïne en MDMA en LSD en 2C-B telkens een middel
als bedoeld inde bij de Opiumwet behorende lijst I”
in dubio pro reo.
willenzijn: sprake is van twee tegengestelde, elkaar uitsluitende verklaringen van getuigen. Sprake is voorts van een klassiek strafdossier, waarin het aankomt op de verklaringen van personen: verdachten en getuigen, die per definitie feilbaar en subjectief zijn en vrijwel altijd eigen belangen hebben om de werkelijkheid anders/mooier voor te spiegelen aan rechters (die over hun lot moeten beslissen). Als dan ten slotte, zoals in deze zaak, geen sprake is van objectief bewijsmateriaal dat het bewijs van één (of geen) van de partijen
zonder meeraantoont, dan rest slechts de droge, maar wel zuivere en (juridisch- én logisch-)correcte vaststelling: we spreken vrij,
in dubio pro reo.
hearsay-getuige betreft. Net als u dat ongetwijfeld zult zien ten opzichte van cliënt en zijn partner. Hun verklaringen en standpunten zijn u duidelijk: zij ontkennen de beschuldigingen uit de tenlasteleggingen en kunnen, terzake de drugs, hooguit een veronderstelling doen die, op basis van het procesdossier, inmiddels zeker een
educated guessgenoemd mag worden: het was al die tijd [betrokkene 1] zelf die ‘in de drugs zat’ / in drugs handelde en dat geheim hield, juist omdat mijn cliënt
anti-drugs was (en is).
ontlastendbewijsmateriaal op
bij [betrokkene 1]bekend was (zie ook p. 11 requisitoir);
uit de telefoon van [betrokkene 1](waar actie van de verdediging voor nodig was, want uit het onderzoek van de FIOD bleek dit niet; de moeite die de verdediging in eerste aanleg heeft betracht om, via particuliere wegen (!), nader onderzoek te (laten) doen bewijst
an sichnog niets, maar zegt natuurlijk wel wat);
in het handschrift van [betrokkene 1]die dat bij cliënt heeft / kan hebben neergelegd... en
DNA van [betrokkene 1]op de verdovende middelen én zijn er in de
schuur van [betrokkene 1] nog meer drugs aangetroffen! In zijn woning worden ook nog zaken gevonden zoals
‘sealmachine’, maar niet in de kelder / op de begane grond!
geen onderscheidend vermogentoekomen in het schuldige scenario (van de tenlastelegging) versus het onschuldige scenario (de verklaring van cliënt). Ik wijs op
nietgeïdentificeerd worden als cliënt – mijn overtuiging is; daar heeft rechtbank echt iets in
willenzien, dat is altijd ingewikkeld met eigen waarnemingen van de rechter – en ook op andere suggesties dat cliënt bij de overdracht van drugs betrokken was, moest de FIOD later terugkomen;
circumstantial/ indirect en leunt de rechtbank in feite op de verklaringen van [betrokkene 1] en [getuige 1] , die om voornoemde redenen niet gevolgd zouden moeten worden. Zoals betoogd getuigen die verklaringen uiteindelijk slechts van het feit dat beiden hebben onderkend dat [betrokkene 1] in elk geval niet meer onder zijn betrokkenheid uit zou kunnen komen en de vlucht naar voren heeft genomen door dan maar het grootste aandeel af te schuiven op cliënt, met wie hij veel omging en die een makkelijk slachtoffer was; niet alleen vanwege de beeldvorming, maar met name vanwege de mogelijkheid om te wijzen op onderlinge relaties (denk aan [betrokkene 8] ). Zo bewijzen de gelijkenissen tussen aangetroffen goederen uiteindelijk ook niets méér dan dat in elk geval [betrokkene 1] daarbij betrokken was...
ontlasten. Het is eigenlijk zonder uitzondering dat de getuigen die in hoger beroep zijn gehoord in de richting van [betrokkene 1] wijzen, als (enige) pleger van de drugshandel, die overduidelijk heeft plaatsgevonden via de witte tablet, zoals hiervoor genoemd. Op die tablet worden sterke aan wijzingen aangetroffen voor drugshandel en in zijn woning worden concrete sporen gevonden.
[betrokkene 10] senior en juniorin hun verhoor bij de raadsheer-commissaris. Zij kennen cliënt (en de [a-straat ] ) ook vanuit de ‘crosswereld’. De kelder werd veelvuldig gebruikt voor klussen en praten over motoren, onder het drinken van een kop koffie, maar drugs is daar nooit gezien. Zelfs een hint dat sprake was van illegale praktijken ontbrak, voor deze getuigen. Men kon zelfs onaangekondigd langskomen, zelf gereedschap pakken (uit niet-afgesloten kasten) en naar boven lopen om bijvoorbeeld water te halen. Dat op een later moment of één andere plek drugs aanwezig was, kan natuurlijk niet worden uitgesloten en wordt (veel) later zelfs bevestigd, maar dat discrimineert niet ten opzichte van cliënt!
[getuige 2]en
[getuige 3], beiden gehoord als getuigen in hoger beroep. Zij verklaren eveneens niet te weten over drugshandel (vanuit de [a-straat ] ), maar uitsluitend over het klussen, aan motoren aldaar / de toeloop van motorcrossers. Dat is allemaal uit eigen waarneming. Gelijkluidend is voorts de verklaring van
[betrokkene 9]. ‘Geenszins een ander licht’? Dat in elk geval
niet.
[betrokkene 14], legt een verklaring af die van groot belang is. Hij bevestigt niet alleen dat de tablet van zijn vader zwart (en, dus, niet wit) is én dat hij eind 2016 met zijn vader in de VS was (en, dus, niet bezig kon zijn met de ten laste gelegde drugshandel
inNederland en/of Duitsland), hij benoemt eveneens de woning aan de [a-straat ] als plek voor (sleutelende) crossers en dus niet zonder meer wijzen op betrokkenheid bij drugshandel. [betrokkene 14] kwam daar zelfs zeer geregeld en heeft
nooitiets gemerkt van drugshandel, laat staan van betrokkenheid van zijn vader daarbij. Zijn vader was zelfs nadrukkelijk anti-drugs (zoals ook anderen verklaren).
tegendrugs (zie ook [betrokkene 10] en [betrokkene 2] ). Bovendien is dit twijfelen aan verklaringen nogal gratuit, als dit betekenis wil krijgen in een rechtszaak, zal het gepaard moeten gaan van concrete aanwijzingen dat een verklaring
nietjuist is, zoals ik hiervoor heb gedaan met de verklaringen van [betrokkene 1] en [getuige 1] ! Tot die tijd komt een verklaring bij een rechter zelfs méér betekenis toe dan een verklaring die is afgelegd in het opsporingsonderzoek. [9] En dat is volkomen terecht; bij de rechter
moeteen getuige verschijnen én, naar waarheid, verklaren! Dat is door de getuigen in hoger beroep dan ook gedaan, zelfs bij een hogere rechter dan de rechter-commissaris, reden waarom de overwegingen van het EURM alleen nog maar meer gaan gelden:
buitende handel van [betrokkene 1] zijn gehouden, volgens getuige
[betrokkene 2]. De relatie tussen [betrokkene 1] en cliënt was heel goed en ging ver terug, maar vanwege de mening van cliënt over drugs, zou die relatie onherroepelijk stuk zijn gegaan (en [betrokkene 1] zelfs financieel nadeel hebben opgeleverd). Verder verklaart [betrokkene 2] bij de RHC – op vragen die hem eerder door de FIOD
nietgesteld zijn! – dat hij de witte tablet bij [betrokkene 1] heeft gezien, bij hem thuis. Voorts verklaart hij over camera ’s bij de woning van [betrokkene 1] en het gedrag van [betrokkene 1] dat in dat verband ten minste bevreemdend genoemd mag worden. [betrokkene 2] zegt zelfs dat hij nooit met cliënt alleen bij [betrokkene 1] thuis is geweest. Dit geldt ook voor andere getuigen: ten aanzien van cliënt blijkt in het dossier geen eigen, zelfstandige rol bij de [a-straat ] . Alles hangt om [betrokkene 1] heen.
[betrokkene 8], die eerder ter sprake kwam, is als getuige gehoord bij de RHC. Hij geeft aan dat hij nooit in de drugshandel heeft gezeten met cliënt (en legt ook uit waarom dat niet zo kan zijn). Uiteraard kan het OM ook hier weer speculeren over onjuist verklaren en kan deze getuige een eigen belang hebben om anders te verklaren, maar niet méér dan [betrokkene 1] (en [getuige 1] ), wel minder! Wat daar verder ook van zij, op objectief onjuiste uitspraken kunnen we [betrokkene 8] niet betrappen en het illustreert eens te meer wat in eerste aanleg al is betoogd door mr. [betrokkene 11] : nu de getuige zelf bevestigt dat zijn gesprekken met cliënt
nietover drugs gaan (maar over spul voor zijn nagels en/of anabolen), kunnen die gesprekken niet als redengevend bewijs worden gebruikt voor een veroordeling van cliënt terzake de feiten 2 en 3 (of 1 en 4). Dat geldt
juistnu deze gespreksdeelnemer dit expliciteert en de gespreksbijdrage van cliënt niet eens te verstaan is!
verdachtein Duitsland – in welk verhoor de naam van [betrokkene 1] wel, maar die van cliënt niet is genoemd! – en contact heeft gehad met een ex-agent, noemt [betrokkene 1] expliciet ‘onbetrouwbaar’ en andermaal is gebleken van de betrokkenheid van [betrokkene 1] bij drugshandel,
zondercliënt!
I rest my case…
7.Het zesde middel
getuige [betrokkene 4]hier nader over te bevragen. Om redenen van het bewaken van de voortgang, zagen wij eerder af van een nieuwe oproep van deze getuige. In zoverre betreft dit dus een
(eerste) voorwaardelijk verzoek.
een tweede en derde voorwaardelijke verzoek.De verdediging wenst dan immers zelf als getuige te ondervragen:
[betrokkene 1]en
[getuige 1]. De reden waarom de verdediging dit wil, mag gezien het voorgaande evident zijn. De verdediging wenst nader te kunnen onderbouwen waarom deze verklaringen
nietvoor het (overtuigende) bewijs van de schuld van cliënt gebruikt kunnen worden. Onder randnummer 76 t/m 88 van de appelschriftuur is reeds concreet aangegeven welke vragen de verdediging nog wil stellen.
juridischereden dat deze personen reeds als getuige gehoord zijn door de verdediging? Wij menen dat dat niet (meer) mogelijk is, alleen al omdat wij de getuigen aanvullend willen bevragen over / confronteren met verklaringen van getuigen die pas in hoger beroep en na de eerdere afwijzingen ter regiezitting van 10 maart 2021 zijn afgelegd. Voor een deugdelijke waarheidsvinding is een nader verhoor dus noodzakelijk en niet reeds en uitsluitend op voornoemde (juridische) grond af te wijzen (zie ook de Hoge Raad in zijn overzichtsarrest van 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, r.o. 2.43).
zwaarderdan verklaringen die in een eerder stadium van een strafzaak zijn afgelegd! Juist nu dit verzoek een
voorwaardelijkverzoek betreft én ik niet om de slotsom heen kan dat een eventuele, doch onverhoopte veroordeling, in doorslaggevende mate zou
moetenberusten op de verklaring van [betrokkene 1] – bij gebreke aan ander, belastend bewijsmateriaal (in directe zin) – noopt deze zaak tot een nader verhoor van deze cruciale getuige (en diens ‘steungetuige’) door uw Hof
zelf.
Voorwaardelijke verzoeken
relevanteverklaring kan afleggen over de herkomst van de bitcoins en de relatie met de later – volgens justitie – witgewassen bitcoins; dan wel door de lezing van verzoeker te bevestigen, dan wel te ontkrachten – in beide gevallen is zijn verklaring relevant. Verzoeker meent uiteraard dat [betrokkene 4] , indien zijn geheugen nog toereikend is op dit punt (waarop niet vooruitgelopen kan worden) en indien hij naar waarheid zal verklaren, de lezing van verzoeker zal bevestigen.
nietvoor het (overtuigende) bewijs van de schuld van cliënt gebruikt kunnen worden”. Bovendien heeft het hof, anders dan de stellers van het middel menen, het verzoek niet “ten onrechte” opgevat als een verzoek tot het horen van getuigen om een belastende verklaring te ontzenuwen in plaats van getuigen die een ontlastende verklaring kunnen geven.
8.Het zevende middel
9.Het achtste middel
NJ1995/710. De verdachte had bij zijn laatste woord verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis en onmiddellijke invrijheidstelling. De procureur-generaal verzocht daarna om afwijzing van dit verzoek. De Hoge Raad oordeelde dat de procureur-generaal zijn afwijzing van het verzoek niet vergezeld heeft doen gaan van inhoudelijke op de strafzaak tegen de verdachte betrekking hebbende argumenten, en dat gelet daarop niet valt in te zien dat aan strekking van art. 311 lid 4 – te weten dat geen onderdeel van het onderzoek hetwelk ten bezware van de verdachte zou kunnen strekken door deze onweersproken behoeft te blijven – tekort is gedaan doordat aan de verdachte en zijn raadsman niet andermaal de gelegenheid is gegeven om het laatst te spreken nadat de voorzitter van het hof de beslissing op het verzoek van de verdachte had meegedeeld. [19] Ook in de onderhavige zaak hebben de advocaat-generaal en het hof hun reactie op respectievelijk afwijzing van het verzoek niet vergezeld doen gaan van inhoudelijke op de strafzaak tegen de verdachte betrekking hebbende argumenten. Anders dan de stellers van het middel menen, is derhalve aan de strekking van art. 311 lid 4 geen tekort gedaan doordat de verdachte niet de mogelijkheid heeft gehad zich over de inhoud van het vrijsprekende arrest in de zaak van zijn medeverdachte en de betekenis daarvan voor zijn eigen zaak uit te kunnen laten.
10.Het negende middel
het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang” niet zonder meer volgt uit de bewijsvoering”.
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: