Conclusie
1.[eiseres 1]
1.[het notariskantoor] B.V.
Het Financieele Dagblad, [1] RTL-Nieuws [2] en het Kadaster [3] hebben er aandacht aan besteed, vanwege de mogelijk foutieve of misleidende informatie die door de verkopers wordt gegeven. Deze problematiek is ook in de Tweede Kamer aan bod gekomen in onder meer een rondetafelgesprek, [4] diverse Kamerstukken [5] en (de antwoorden op) Kamervragen. [6] Uw Raad heeft ook al eens geoordeeld over (de rol van een notaris in) een geval van speculatieve grondhandel. [7]
1.Feiten
vooral voor uzelfen indirect ten behoeve van de transporterende notaris, inzicht te krijgen of u weloverwogen investeert. Door het invullen van deze vragenlijst ontslaat u uzelf niet van uw eigen verantwoordelijkheid.
binnen 5 jaar na aankoop” aangekruist. In de door [eiseres 1] ondertekende vragenlijst voor de eerste aankoop is steeds “
ja” aangekruist bij vragen als: of het [eiseres 1] bekend was en zij begrepen heeft dat de investering speculatief is, dat er een mogelijkheid bestaat dat er misschien nooit een bestemmingswijziging zal plaatsvinden, dat Groza en Aktua geen invloed hebben op een bestemmingswijziging, dat de in de grond geïnvesteerde gelden niet direct terug kunnen worden omgezet naar contant geld en dat een aantal gemeenten verliezen hebben op hun grondpositie.
deze investering” heeft besproken met haar partner. Op de vraag hoeveel procent zij van haar totale vermogen nodig heeft voor de aankoop heeft [eiseres 1] “
G.A.” geschreven, wat staat voor ‘geen antwoord’.
vrijwaring beoogd gebruik
A-G] en de (bijzondere) waarschuwingsplicht jegens klagers, leveren een zeer ernstige tekortkoming op van de notaris en zijn tuchtrechtelijk verwijtbaar. Daarbij is in het bijzonder ook de positie van klager [ [eiser 2] ,
A-G] in aanmerking genomen. Anders dan bij klaagster [ [eiseres 1] ,
A-G], was bij klager immers geen eigen schuld aanwezig. De schade die klaagster en klager kunnen ondervinden van de transacties is meer dan aanzienlijk en kan bestaan in het verlies van de resultaten van hun onderneming tot een bedrag van € 11.000.000.
2.Procesverloop
Eerste aanleg
“Goedemorgen (...). Alles binnen op het oude adres. Alles met vette waarschuwing van uw notaris. Ik hoop echt over een maand uit de kosten te zijn. Dat zal lekker slapen.
”Nog daargelaten dat dit bericht dateert van ruim één jaar na wat in de gegeven omstandigheden per augustus 2016 van [verweerder 2] mocht worden verwacht, kan uit dit bericht geenszins worden afgeleid dat [eiseres 1] daarmee werkelijk begreep wat de transacties inhielden en welke (financiële) risico’s en gevolgen daaraan waren verbonden. Datzelfde bericht geeft wel het inzicht in wat [eiseres 1] hoopte; namelijk dat zij op korte termijn ‘echt uit de kosten’ zou zijn. Die hoop/verwachting was – gelet ook op de hoogte van de koopsommen en het aanzienlijke aantal percelen dat [eiseres 1] al had aangekocht – niet reëel, zo wist ook [verweerder 2] (zie 5.11 en 5.12, eerste alinea), en wijst er ook veeleer op dat [eiseres 1] zich juist niet van het zeer riskante karakter van de transacties bewust was.”
A-G] moeten proberen te behoeden dat zij nog meer percelen landbouwgrond met een louter speculatief doel voor zeer grote bedragen kocht en in eigendom verkreeg, met alle ingrijpende, zeer moeilijk omkeerbare en nadelige gevolgen van dien, de gevolgen voor [eiser 2] daaronder begrepen. Dat had [verweerder 2] moeten doen door eerder indringend met haar een gesprek daarover aan te gaan alsook over de onverklaarbare verschillen tussen wat [eiseres 1] schreef en wat zij [verweerders] telefonisch vertelde. In de vragenformulieren vermeldde zij steeds dat zij de investering niet met haar partner, kinderen en/of (zakelijke) adviseurs heeft besproken en dat zij zelf beslist, terwijl zij volgens [verweerders] in de telefonische contacten aangaf dit wel met [eiser 2] besproken te hebben. [verweerder 2] is in zijn zorgplicht, zoals hiervoor al uitvoerig is overwogen, tekortgeschoten. Aangenomen moet worden, dat hij bij nakoming van zijn zorgplicht de geïsoleerde en kwetsbare positie van [eiseres 1] had herkend en zij eerder tot inkeer was gekomen dan wel tegen zichzelf in bescherming was genomen. De ernst van de fout van [verweerder 2] weegt dan ook zwaarder dan die van [eiseres 1] .
3.Juridisch kader
Inleiding
Tilburgse Hypotheekbank-affaire kan bijvoorbeeld worden afgeleid dat de notaris zijn dienstverlening moet weigeren indien hij weet of moet weten dat de transacties waarvoor zijn medewerking wordt gevraagd een ernstig gevaar voor insolventie van de bank meebrengen, vanwege de gerechtvaardigde belangen van de schuldeisers van de bank. [67]
de inhoud en omvang van de verplichting tot schadevergoeding”. [72] Een beroep op eigen schuld, een geschilpunt dat de vaststelling van de omvang van de verplichting tot schadevergoeding betreft, kan bijvoorbeeld in de schadestaatprocedure worden beoordeeld. [73]
bindende eindbeslissing. [75] Van een bindende eindbeslissing is sprake als de rechter een of meer feitelijke of juridische geschilpunten van partijen door middel van een uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven beslissing heeft afgedaan. [76]
condicio sine qua non-verband. [79] Als blijkt dat de schade deels is veroorzaakt door een omstandigheid aan de zijde van de benadeelde, dan moet worden beoordeeld of deze omstandigheid aan de benadeelde kan worden toegerekend. Die toerekening is niet alleen aan de orde bij eigen ‘schuld’, waarvan sprake is wanneer de benadeelde zich anders heeft gedragen dan van een redelijk denkend mens onder de gegeven omstandigheden mag worden verwacht, maar ook als sprake is van omstandigheden die naar verkeersopvatting voor rekening of risico van de benadeelde komen (hierna randnummers 3.25 e.v.). [80] Indien vaststaat dat de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, wordt de vergoedingsplicht in beginsel verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Deze primaire maatstaf van art. 6:101 lid 1 BW is een causaliteitsmaatstaf; zij leidt tot een zogenoemde ‘causale verdeling’ (hierna randnummer 3.36). Van de causale verdeling wordt afgeweken indien de billijkheid dit eist wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval. Deze zogenoemde billijkheidscorrectie (hierna randnummer 3.37) kan leiden tot verval van de vergoedingsplicht of tot het geheel in stand blijven van de vergoedingsplicht en elke verdeling daartussenin.
[… 1] / [… 2]van Uw Raad. [89]
[… 1] / [… 2]van Uw Raad uit 1959 een rol. In die zaak werd een vrouw ( [… 3] ) aangereden door een derde ( [… 2] ), terwijl zij reed in de auto van haar echtgenoot ( [… 1] ). [… 1] sprak vervolgens de aansprakelijke [… 2] aan. De vordering van [… 1] werd door de rechtbank voor de helft toegewezen, omdat de schuld voor de aanrijding voor een even groot deel bij [… 2] als bij [… 3] lag. In cassatie betoogde [… 1] dat de gehele schade door [… 2] moest worden vergoed, omdat zijn echtgenote [… 3] geen schuld had aan de aanrijding en, zelfs wanneer zij wel medeschuldig was, de rechtbank het uitgangspunt uit het oog had verloren dat hij desondanks voor het volledige bedrag van de schade verhaal zou kunnen nemen op [… 2] als medeschuldige aan het ontstaan van de schade. In verband met dat laatste punt heeft Uw Raad overwogen dat [… 1] in geval van medeschuld van zijn echtgenote [… 2] tot vergoeding van de gehele schade kon aanspreken, maar dat niet met zekerheid kon worden vastgesteld of de rechtbank dit beginsel had miskend, omdat volgens Uw Raad grond kan bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken. Uw Raad heeft vervolgens overwogen dat: [90]
[...] / [...]al dat ons recht niet zoiets als een gezinsrisico kent. Het enkele feit van een gezinsrelatie of familieband acht hij onvoldoende voor de toerekening van gedrag van de één aan de ander in het kader van eigen schuld. Gaat het om echtgenoten dan is volgens hem beslissend of de schadevergoedingsvordering en de regresvordering van de aansprakelijke derde op de medeaansprakelijke echtgenoot in de bestaande gemeenschap van goederen vallen. [102] Ook Neleman is voorstander van die lijn, omdat, zo begrijp ik hem, dan sprake is van eenheid van vermogen en toepassing van de regel uit het arrest
[… 1] / [… 2]dan redelijk is. [103] Ook Koot wijst het bestaan van een risicogemeenschap als grond voor toerekening af. Hij meent dat aan het bestaan van een huwelijksrelatie als zodanig geen zelfstandige betekenis toekomt in het kader van de vraag of toerekening van handelen of nalaten van de ene echtgenoot als eigen schuld aan de andere echtgenoot aangewezen is. [104]
[...] / [...]de vraag beantwoord of het gedrag van een ouder eigen schuld van een kind kan opleveren. Die vraag is gerezen in het kader van een geval waarin een jegens het kind aansprakelijke derde – het ging om de eigenaar van een hond die een kindje van 3 jaar oud had gebeten – aanvoerde dat het niet-ingrijpen door de vader van het kind als ‘eigen schuld’ aan het kind zou moeten worden toegerekend. Uw Raad heeft deze vraag ontkennend beantwoord en dat oordeel als volgt gemotiveerd: [105]
[...] / [...]maakt mijns inziens het enkele feit dat schade mede is veroorzaakt door een echtgenoot, nog niet dat diens gedrag aan de andere echtgenoot moet worden toegerekend. [107] Het gehuwd zijn als zodanig is daarvoor geen voldoende aanleiding. Voor een dergelijke toerekening is meer nodig. In zoverre in het spoor van Neleman en Brunner leid ik uit het arrest
[… 1] / [… 2]af dat dat ‘meerdere’ gevonden moet worden in het feit dat zowel de schadevergoedingsvordering van de ene echtgenoot op een derde als de regresvordering van de derde op de andere echtgenoot in een gemeenschap van goederen valt [108] en dat een dergelijke toerekening daartoe in beginsel ook beperkt moet blijven. [109]
[...] / [...]stelde A-G Spier eerder al dat uit de rechtspraak van Uw Raad niet de conclusie kan worden getrokken dat de rechter de causaliteitsverdeling exact moet vermelden. Volgens hem hangt het van de omstandigheden af of, en zo ja, in hoeverre het nodig of wenselijk is om precies inzicht te geven in de causaliteitsverdeling. [120] Ook in de literatuur wordt aangenomen dat het niet noodzakelijk is dat de rechter exacte percentages noemt, maar dat het voldoende is als de rechter aangeeft waartoe de causaliteitsafweging globaal leidt. Daarbij lijkt echter vooral gedacht te worden aan gevallen waarin sprake is van een alles of niets-situatie, in die zin dat direct duidelijk is dat toepassing van de billijkheidscorrectie leidt tot een geheel verval of een volledige instandhouding van de vergoedingsplicht. In dat soort gevallen zou de rechter dan bij de causale verdeling niet hoeven te werken met exacte percentages. [121]
4.Bespreking van het principale cassatieberoep
Inleiding
subonderdelen 1.1.1-1.1.4stellen (in motiveringsklachten) aan de orde dat de door het hof vastgestelde omstandigheden van het geval tot de conclusie moeten leiden dat [verweerders] reeds vanaf de eerste transactie in 2016 (i) beroepshalve gehouden waren [eiseres 1] op de specifieke aan de voorgenomen rechtshandeling verbonden risico’s te wijzen (subonderdeel 1.1.1), (ii) niet mochten meewerken zonder zich ervan vergewist te hebben dat [eiseres 1] de risico’s voldoende besefte (subonderdeel 1.1.2), (iii) hun diensten hadden moeten weigeren omdat gerede twijfel moest bestaan over de goede bedoelingen van Groza (subonderdeel 1.1.3) en (iv) het standpunt hadden moeten innemen dat de werkzaamheden pas zouden worden uitgevoerd nadat met [eiser 2] was gesproken (subonderdeel 1.1.4). Door de subonderdelen worden daartoe de door het hof vastgestelde omstandigheden aangevoerd dat [verweerders] (i) zich bewust waren van het verliesgevende karakter van de transacties, (ii) ervan uit moesten gaan dat [eiseres 1] als particulier optrad zonder bijzondere kennis of ervaring, (iii) bekend waren met het bedrijfsmodel van Groza, (iv) wisten dat voor geen van de door Groza verkochte percelen een bestemmingswijziging en daaraan gerelateerde waardestijging had plaatsgevonden, (v) wisten dat [eiseres 1] aankopen voldeed vanaf een bankrekening waartoe ook [eiser 2] gerechtigd was en (vi) wisten dat [eiseres 1] en [eiser 2] op huwelijkse voorwaarden zijn getrouwd.
tegen augustus 2016 aan de orde zijnde financieel belang al aanzienlijk was”. Ook die aankopen hadden een risicovol karakter, de koopsom was vergelijkbaar met de bedragen die gemoeid waren met de leveringen in augustus 2016 en de communicatie met [eiseres 1] had een vergelijkbaar karakter in die zin dat fysiek contact er vanaf het begin al niet was (rov. 5.15) (althans, van eventuele verschillen in communicatie blijkt niet uit het bestreden arrest, in het bijzonder niet uit rov. 5.14 en 5.18 waarnaar het hof in rov. 5.21 heeft verwezen). Waarom juist (de omvang van) de nieuwe serie dan reden was voor (nadere) actie wordt niet duidelijk uit het bestreden arrest.
een casinospel” en wist toentertijd dat voor geen van de door Groza verkochte percelen een bestemmingswijziging en dus een waardestijging had plaatsgevonden (rov. 5.12). Daarnaast was volgens het hof kennelijk in het begin van 2016 voor [verweerders] reeds duidelijk dat [eiseres 1] als particulier zonder bijzondere kennis of ervaring speculatieve aankopen deed (rov. 5.13) en in het verlengde daarvan dat [eiseres 1] niet werd bijgestaan door een onafhankelijk adviseur of deskundige (rov. 5.14). Het hof heeft in rov. 5.21 in zoverre aandacht besteed aan de omstandigheid dat [verweerders] zich bewust was van het verliesgevende karakter van de transacties, dat het hof het risicovolle karakter van de aankopen heeft benoemd en heeft gemeend dat per augustus 2016 van [verweerder 2] verwacht had mogen worden dat hij zijn kennis als bedoeld in rov. 5.11 en 5.12 met [eiseres 1] had gedeeld. Ook heeft het hof in rov. 5.21 de hoedanigheid van [eiseres 1] (de tweede door de subonderdelen genoemde omstandigheid) benoemd (alhoewel niet geheel duidelijk is of dat los kan worden gezien van de communicatie met [eiseres 1] ). In het spoor van het vorige randnummer kan echter worden gesteld dat uit de uitspraak van het hof niet (voldoende) duidelijk wordt waarom de door de subonderdelen genoemde omstandigheden (die zich al voordeden bij de leveringen vóór augustus 2016) niet tot de conclusie hebben geleid dat [verweerders] reeds vanaf de eerste transactie in 2016 beroepshalve gehouden waren tot het wijzen op specifieke aan de voorgenomen rechtshandeling verbonden risico’s en zich ervan te vergewissen dat [eiseres 1] die begreep.
de factoheeft gefaciliteerd, omdat hij bij het overgrote gedeelte van die transacties betrokken was in zijn hoedanigheid als notaris en (iii) [verweerder 2] met zijn handelen heeft bewerkstelligd en toegelaten dat Groza en Aktua oneerlijke handelspraktijken konden uitvoeren, terwijl [verweerder 2] juist zijn dienstverlening had moeten opschorten en weigeren. Volgens het subonderdeel kunnen deze stellingen tot de conclusie leiden dat [verweerders] vanaf de eerste transactie in 2016 zijn tekortgeschoten in hun waarschuwings- en/of zorgplicht jegens [eisers]
de factoheeft gefaciliteerd, [125] (iii) verwezen naar negatieve berichten in de media over partijen zoals Groza en Aktua die gebruik maken van oneerlijke handelspraktijken bij de verkoop van percelen grond en het belang van de rol van notarissen bij die handelspraktijken [126] en (iv) in de context van art. 6:101 BW aangevoerd dat [eisers] niet kan worden verweten dat [eiseres 1] in de loop van 2017 niet gestopt is met het aankopen van percelen, omdat zij door de oneerlijke handelspraktijken van Groza en Aktua werd bewogen percelen te kopen en [verweerder 2] heeft nagelaten in te grijpen. [127]
subonderdeel 2.1wordt aangevoerd dat het oordeel van het hof (in rov. 5.43-5.45) dat 45% van de schade voor rekening van [eisers] moet blijven, in strijd is met het oordeel van het hof dat het alleen kan oordelen over het eigenschuldverweer van [verweerders] voor zover dit los staat van concrete schadeposten (rov. 5.40). Volgens het subonderdeel zijn in de periode februari 2016-januari 2018 in totaal 67 aktes gepasseerd door [verweerders] en laat het dossier geen andere uitleg toe dan dat ieder verlijden van een akte een (mogelijke) aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis is, althans als (mogelijke) afzonderlijke schadeoorzaak moet worden gezien. Volgens het subonderdeel heeft het hof met zijn generieke eigenschuldoordeel miskend dat ‘per akte’ verschillen bestaan in (i) de omstandigheden die aan [eisers] kunnen worden toegerekend, (ii) de causale afweging en/of (iii) de billijkheidscorrectie, omdat door het hof in rov. 5.25 is aangenomen dat het aan [verweerders] te maken verwijt zich vanaf de in april/mei 2017 verleden aktes heeft verdiept. Het subonderdeel concludeert dat er in dit geval geen ruimte was voor een generiek eigenschuldoordeel voor alle schade.
subonderdeel 2.2wordt aangevoerd dat in ieder geval het oordeel van het hof dat 45% van de gehele schade (in zijn oordeel dus alle schade als gevolg van de transacties in de periode augustus 2016-januari 2018) voor rekening van [eisers] moet blijven, onjuist althans onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd is. Volgens het subonderdeel valt niet, althans niet zonder nadere motivering, die ontbreekt, in te zien dat de percentages eigen schuld van [eiseres 1] en [eiser 2] in de periode tot april/mei 2017 hetzelfde zijn als in de periode vanaf april/mei 2017, gelet op de omstandigheid dat het aan [verweerders] te maken verwijt zich vanaf de in april/mei 2017 verleden aktes heeft verdiept.
gezien de genoemde omstandigheden en gelet op wat de billijkheid eist vanwege de uiteenlopende ernst van de aan [verweerders] en de aan [eiseres 1] toe te rekenen omstandigheden” tot het eindoordeel dat “
in dit geval 45% van de schade voor rekening van [eiseres 1][moet]
blijven, zodat [verweerders] 55% van de schade moet vergoeden.” Voor het overige gaat het hof in rov. 5.45 in op de eigen schuld ten aanzien van [eiser 2] , waarop onderdeel 4 ziet. [131]
kleiner gewicht”) als in rov. 5.44 (“
weegt(…)
zwaarder”) aan bod. Rov. 5.44 is in deze lezing als een toelichting te zien bij het oordeel in rov. 5.43 dat de fout van [eiseres 1] een kleiner gewicht heeft dan die van [verweerders] Beide lezingen van het eigenschuldoordeel van het hof komen bij de bespreking van de klachten van onderdeel 3 nog terug.
subonderdeel 3.1wordt geklaagd dat de in rov. 5.43 verrichte causale afweging van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, althans onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd. Daartoe wordt aangevoerd dat het hof niet kon volstaan met het oordeel dat de fout van [eiseres 1] een kleiner gewicht heeft dan de beroepsfout van [verweerder 2] , omdat met dat oordeel nog geen ondubbelzinnig oordeel is gegeven over de mate waarin de fout van [eiseres 1] een kleiner gewicht heeft dan de beroepsfout van [verweerder 2] en tot welk resultaat de causale afweging leidt.
in welke mate preciesde fout van [eiseres 1] een kleiner gewicht heeft dan de fout van [verweerders] , faalt het mijns inziens.
subonderdeel 3.2wordt geklaagd dat de causale afweging van het hof in rov. 5.43 onjuist, althans onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd is. Het hof komt in die rechtsoverweging tot de conclusie dat de fout van [eiseres 1] een kleiner gewicht heeft dan “
de beroepsfout” van [verweerders]
en(zie bijvoorbeeld rov. 5.25). De waarschuwingsplicht en de overige ‘tekortkomingen’ zijn immers onderdelen van de algemene notariële zorgplicht.
subonderdeel 3.3wordt geklaagd dat het oordeel van het hof in rov. 5.43 over de causale afweging onjuist althans onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd, omdat het hof ten onrechte en zonder (kenbare) motivering is voorbijgegaan aan de stellingen dat (i) [eiseres 1] door Groza en Aktua door middel van oneerlijke handelspraktijken (art. 6:193b BW) is bewogen tot de transactie, (ii) [verweerders] de oneerlijke handelspraktijken van Groza en Aktua jegens [eiseres 1] de facto heeft gefaciliteerd, omdat hij bij het overgrote gedeelte van die transacties betrokken was in zijn hoedanigheid als notaris en (iii) [verweerder 2] met zijn handelen heeft bewerkstelligd en toegelaten dat Groza en Aktua oneerlijke handelspraktijken konden uitvoeren, terwijl [verweerder 2] juist zijn dienstverlening had moeten opschorten en weigeren. Volgens het subonderdeel kunnen deze stellingen tot de conclusie leiden dat de causale afweging anders moet uitvallen in die zin dat de fout van [verweerders] een groter gewicht heeft dan door het hof aangenomen.
subonderdeel 3.6klagen [eisers] dat het oordeel van het hof in rov. 5.44-5.45 over de billijkheidscorrectie van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, althans onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd, omdat het hof niet (voldoende duidelijk) tot uitdrukking heeft gebracht
in hoeverrehet de billijkheidscorrectie heeft toegepast. Volgens het subonderdeel kon het hof niet volstaan met de oordelen (i) dat “
de fout van [verweerder 2] zwaarder weegt dan die van [eiseres 1]” (rov. 5.44) en (ii) dat “
gezien de genoemde omstandigheden en gelet op wat de billijkheid vanwege de uiteenlopende ernst van de aan [verweerders] en de aan [eiseres 1] toe te rekenen omstandigheden, in dit geval 45% van de schade voor rekening van [eiseres 1] moet blijven” (rov. 5.45). Daartoe voert het subonderdeel aan dat het hof weliswaar met ‘45% eigen schuld’ tot een nauwkeurig eindoordeel is gekomen, maar dat onvoldoende kenbaar is vanaf welk vertrekpunt het hof tot dit eindoordeel is gekomen. Het vertrekpunt ‘de fout van [eiseres 1] heeft een kleiner gewicht dan de beroepsfout van [verweerder 2] ’ (rov. 5.43) is volgens het subonderdeel ontoelaatbaar onduidelijk.
subonderdeel 3.7dat het oordeel van het hof in rov. 5.44-5.45 over de billijkheidscorrectie van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, althans onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd, omdat het hof bij de beoordeling van de ernst van de fout van [verweerder 2] slechts heeft betrokken dat [verweerder 2] is tekortgeschoten in zijn zorgplicht, en niet heeft betrokken dat [verweerder 2] ook is tekortgeschoten in zijn waarschuwingsplicht en het aan [verweerders] te maken verwijt zich vanaf april/mei 2017 heeft verdiept.
subonderdeel 3.8klagen [eisers] dat het oordeel van het hof in rov. 5.44-5.45 over de billijkheidscorrectie van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, althans onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd, omdat het hof bij de beoordeling van de ernst van de over en weer gemaakte fouten onvoldoende kenbare aandacht heeft besteed aan de mate van verwijtbaarheid van de fout van [eiseres 1] . Volgens het onderdeel blijkt uit de motivering van het hof niet of, en zo ja, op welke gronden en in hoeverre de ernst van de fout van [eiseres 1] zodanig is dat dat aanleiding is voor het oordeel dat sprake is van 45% eigen schuld.
subonderdeel 3.9dat het oordeel van het hof in rov. 5.44-5.45 over de billijkheidscorrectie van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, althans onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd, omdat het hof niet, althans niet voldoende (kenbaar) gerespondeerd heeft op de hierna onder a-b genoemde stellingen van [eiseres 1] . Volgens het subonderdeel kunnen die stellingen tot de conclusie leiden dat de billijkheidscorrectie anders had moeten uitvallen, omdat de fout van [verweerder 2] een zeer hoge mate van verwijtbaarheid heeft en/of nog ernstiger is dan het hof heeft aangenomen.
de factoheeft gefaciliteerd.
zeer ernstige tekortkoming” oplevert en de maatregel van ontzetting uit het ambt heeft bevestigd.
subonderdeel 3.10klagen [eisers] dat voor zover het hof in rov. 5.44-5.45 is afgeweken van het oordeel van de tuchtrechter dat het structureel laakbaar handelen door [verweerder 2] een zeer ernstige tekortkoming oplevert, dit oordeel van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, althans onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd. Voor zover het hof wel tot uitgangspunt heeft genomen dat sprake is van een zeer ernstige tekortkoming, is volgens het subonderdeel zonder nadere toelichting niet te begrijpen waarom na een causale verdeling en een billijkheidscorrectie die beide in het voordeel van [eiseres 1] uitvallen, niettemin sprake zou zijn van 45% eigen schuld.
subonderdelen 3.11 en 3.12, die ik gezamenlijk zal behandelen, klagen [eisers] over het eigenschuldoordeel van het hof in rov. 5.43-5.45, waarbij deels wordt voortgebouwd op eerdere klachten. In subonderdeel 3.11 wordt geklaagd dat het oordeel van het hof getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd, omdat het hof niet, althans onvoldoende, inzichtelijk heeft gemaakt tot welk resultaat de causale verdeling daadwerkelijk heeft geleid en in hoeverre de causale verdeling met de billijkheidscorrectie is gecorrigeerd. In subonderdeel 3.12 wordt geklaagd dat het oordeel van het hof dat 45% van de schade voor rekening van [eiseres 1] moet blijven, onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd, omdat het hof nauwelijks van een 50/50-verdeling is afgeweken, terwijl het hof wel heeft geoordeeld (i) dat de fout van [eiseres 1] een kleiner gewicht heeft dan de fout van [verweerder 2] en (ii) dat de ernst van de fout van [verweerder 2] zwaarder weegt dan die van de fout van [eiseres 1] .
subonderdeel 4.1bevat een voortbouwklacht. Volgens het subonderdeel kan het oordeel van het hof in rov. 5.45 ten aanzien van de eigen schuld van [eiser 2] niet in stand blijven op grond van de klachten van onderdeel 3, omdat het hof de eigen schuld van [eiser 2] (mede) baseert op toerekening van de eigen schuld van [eiseres 1] aan [eiser 2] .
subonderdeel 4.2klagen [eisers] dat het hof art. 24 Rv heeft geschonden, omdat [verweerders] niet hebben gesteld dat de gedragingen van [eiseres 1] aan [eiser 2] moeten worden toegerekend als eigen schuld. Volgens het subonderdeel kunnen de stellingen van [verweerders] niet anders worden begrepen dan dat zij hebben betoogd dat het gedrag van [eiser 2] zelf verkeerd was en dat daarom sprake is van eigen schuld van [eiser 2] . Voor zover het hof van oordeel was dat art. 25 Rv ruimte biedt voor zijn toerekeningsoordeel, miskent het hof volgens het subonderdeel dat geen sprake is van de enkele aanvulling van rechtsgronden op een door [verweerders] aangevoerde feitelijke grondslag en ook geen sprake is van recht van openbare orde dat buiten de door [verweerders] aangevoerde feitelijke grondslag kan worden toegepast.
subonderdeel 4.3dat het hof heeft miskend dat het de gedragingen van [eiseres 1] niet als eigen schuld aan [eiser 2] kan toerekenen zonder te beoordelen in welke relevante (rechts)verhouding [eiseres 1] en [eiser 2] tot elkaar staan en waarom die (rechts)verhouding meebrengt dat de gedragingen van [eiseres 1] tot de risicosfeer van [eiser 2] kunnen worden gerekend.
subonderdeel 4.4dat voor zover het hof acht heeft geslagen op de mate waarin [eiser 2] het verloop van de ‘en/of’-rekening heeft gevolgd, dat oordeel onjuist, althans onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd, omdat dit geen oordeel betreft over een (rechtsverhouding) waarin [eiseres 1] en [eiser 2] tot elkaar staan, laat staan een oordeel over een (rechts)verhouding die meebrengt dat de gedragingen van [eiseres 1] tot de risicosfeer van [eiser 2] kunnen worden gerekend.
[… 1] / [… 2] ,als tussen de echtgenoten een gemeenschap van goederen bestaat waarin zowel de schadevergoedingsvordering van de ene echtgenoot (hier: [eiser 2] ) jegens de derde (in casu: [verweerders] ) als de regresvordering van de derde (hier dus: [verweerders] ) op de andere echtgenoot (dat zou hier (in het geval dat zij zelf jegens [eiser 2] aansprakelijk zou zijn) dus [eiseres 1] zijn) valt (zie randnummer 3.34 hiervoor).
subonderdeel 4.5klagen [eisers] dat het hof door te oordelen dat het geen reden ziet om een ander percentage te bepalen als het gaat om de schade van [eiser 2] , heeft miskend dat de causale verdeling en billijkheidscorrectie ten aanzien van [eiser 2] kan verschillen van die ten aanzien van [eiseres 1] , althans dit oordeel onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd heeft.
subonderdeel 4.6dat voor zover het hof heeft geoordeeld dat het niet volgen van de ‘en/of’-rekening door [eiser 2] een eigen fout van [eiser 2] oplevert die meebrengt dat de gedragingen van [eiseres 1] aan [eiser 2] kunnen worden toegerekend, dit oordeel van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, althans onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd. Daartoe voert het onderdeel aan dat niet valt in te zien dat de fout van [eiser 2] een omstandigheid is die meebrengt dat de gedragingen van [eiseres 1] tot de risicosfeer van [eiser 2] kunnen worden gerekend.
subonderdeel 4.7klagen [eisers] dat voor zover het hof heeft geoordeeld dat het niet volgen van de ‘en/of’-rekening door [eiser 2] een eigen fout van [eiser 2] oplevert en (mede) daarom 45% van de schade voor rekening van [eiser 2] moet blijven, dit oordeel van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, althans onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd. Daartoe voert het onderdeel aan dat het hof ten aanzien van [eiser 2] geen (voldoende duidelijk dan wel begrijpelijk) oordeel heeft gegeven over de causale afweging en/of de billijkheidscorrectie. Bovendien is volgens het subonderdeel het oordeel van het hof onjuist althans onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd op grond van de klachten in subonderdelen 3.1, 3.2 met betrekking tot het gestelde onder e. (hiervoor randnummer 4.52), 3.3, 3.6-3.7 en 3.9-3.11 die
mutatis mutandisvan toepassing zijn op het oordeel ten aanzien van [eiser 2] .
5.Bespreking van het incidentele cassatieberoep
Inleiding
hard sell, toen [eiseres 1] meer blijk van twijfel gaf over wat zij deed en angst voor haar echtgenoot had;