Conclusie
1.Inleiding
2.De feiten en het geding in feitelijke instanties
De feiten
and upon your request file objections on behalf of AG [RJK: de Coöp] to tax assessments’.Het Hof leest hierin dat een afzonderlijk verzoek vereist is.
3.Het geding in cassatie
eerste middelbestrijdt het oordeel van het Hof [7] dat [B] niet bevoegd was bezwaar in te stellen. De uitspraak van het Hof geeft volgens belanghebbende blijk van een onjuist begrip van artt. 3:69 [8] jo. 3:79 Awb, of het Hof heeft een onbegrijpelijke uitleg gegeven aan de bekrachtiging. Voorts laten de gedingstukken, in hun onderlinge samenhang en context bezien, geen andere gevolgtrekking toe dan dat belanghebbende [B] opdracht had gegeven bezwaar te maken. Tot slot mocht het Hof niet oordelen dat [B] niet gemachtigd was bezwaar te maken, nu de Inspecteur in de bezwaarfase niet twijfelde aan haar vertegenwoordigingsbevoegdheid.
tweede middelkomt op tegen het oordeel van het Hof dat de Inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Belanghebbende leidt uit de arresten van 21 april 2023 [9] en 7 maart 2025 [10] af dat de Hoge Raad een materiële benadering voorstaat in die zin dat een bezwaarschrift in een geval als dit ontvankelijk moet worden geacht indien duidelijk is tegen welke aanslag bezwaar wordt gemaakt en, zoals in dit geval, tevens duidelijk is dat de vereffenaar (belanghebbende) met dat bezwaar instemt. Zoals de Rechtbank heeft geoordeeld volgt uit de gedingstukken dat het bezwaarschrift is ingediend door [B] op naam van de Coöp. [B] was hiertoe door de vereffenaar gemachtigd, zoals later ook door haar bekrachtigd. Aldus moet het er voor worden gehouden dat [B] namens de vereffenaar op naam van belanghebbende bezwaar heeft gemaakt.
derde middelstelt belanghebbende dat het Hof aan belanghebbende de gelegenheid had moeten geven het verzuim te herstellen alvorens het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
eerste middelmerkt de Staatssecretaris op dat het Hof op juiste gronden heeft geoordeeld dat het bezwaar niet meer bekrachtigd kon worden na de datum waarop de belastingplichtige is opgehouden te bestaan. Het Hof is gelet op de bewijsmiddelen en de feiten in onderlinge samenhang bezien terecht tot het oordeel gekomen dat geen bezwaar is gemaakt namens de voormalig vereffenaar op naam van belastingplichtige. Het Hof behoorde ambtshalve de ontvankelijkheid van het bezwaar te toetsen, gelet op het arrest van 6 september 2024 [11] . Voor het overige zijn de klachten verweven met waarderingen van feitelijke aard en kunnen deze door de Hoge Raad in de cassatieprocedure niet op hun juistheid worden onderzocht.
tweede middelstelt de Staatssecretaris dat uit de door belanghebbende aangehaalde arresten niet volgt dat de Hoge Raad een materiële benadering voorstaat. Belanghebbende miskent dat de belastingaanslag is opgelegd aan een belastingplichtige, die als hij niet meer bestaat geen behoefte kan hebben aan rechtsbescherming. Niet-ontvankelijkheid dient achterwege te blijven als het bezwaar is ingediend op naam van de belastingplichtige door of namens de voormalig vereffenaar of degene wiens belang rechtstreeks is betrokken. Voor het overige zijn de klachten van feitelijke aard en kunnen deze niet tot cassatie leiden.
derde middelstelt de Staatssecretaris dat belanghebbende miskent dat art. 6:6 Awb niet voorziet in een gebrek als het onderhavige. Herstel van het wijzigen van de insteller van het rechtsmiddel was ook niet meer mogelijk gelet op het arrest van 7 juli 2017 [12] .
één middel.
4.Instellen en bekrachtigen van bezwaar bij niet langer bestaande vennootschappen
5.Beschouwing
eerste twee middelenbestrijden het oordeel van het Hof dat [B] niet bevoegd was bezwaar in te stellen. In de middelen wordt betoogd dat de voormalige vereffenaar heeft bekrachtigd dat het bezwaar namens haar is gemaakt en dat dit bezwaar daarom ontvankelijk moet zijn.
door of namens de voormalige vereffenaar (…) op naam van de ontbonden rechtspersoon’. De woorden ‘
op naam van de ontbonden rechtspersoon’ betekent naar mijn mening dat die ontbonden rechtspersoon formeel de bezwaargerechtigde is en blijft, en dat de voormalige vereffenaar namens die rechtspersoon kan optreden. Die vereffenaar is dus niet zelf belanghebbende bij de aanslag, maar vertegenwoordigt de niet meer bestaande rechtspersoon. De positie van de voormalige vereffenaar is in zoverre vergelijkbaar met die van de bestuurder van een nog wel bestaande rechtspersoon.
namensde niet meer bestaande belastingplichtige, waren
daarmeeook ingediend ‘namens de voormalige vereffenaar’ en ‘op naam van’ belanghebbende zoals bedoeld in het arrest van 19 september 2003: [20]
.
middel IIIstelt belanghebbende dat het Hof gelegenheid had moeten geven het verzuim te herstellen alvorens het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Belanghebbende betoogt dat als de belastingrechter van oordeel is dat het bezwaar niet is gemaakt ‘op naam van’ de belanghebbende en ‘namens’ de vereffenaar, hij de indiener van het bezwaarschrift in de gelegenheid had moeten stellen die verzuim te herstellen.