ECLI:NL:PHR:2025:1185

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
24/00162
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag in kapperszaak met ernstige mishandeling

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte, die door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 januari 2024 is veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf voor medeplegen van poging tot doodslag. De zaak betreft een gewelddadige aanval op de aangever in een kapperszaak op 11 december 2015, waarbij de verdachte samen met twee medeverdachten het slachtoffer heeft mishandeld. De advocaat-generaal heeft in zijn conclusie betoogd dat het oordeel van het hof over het voorwaardelijk opzet van de verdachte op de dood van de aangever onvoldoende gemotiveerd is. De verdachte heeft samen met zijn medeverdachten het slachtoffer met verschillende voorwerpen, waaronder een mes, een tondeuse en stokken, aangevallen. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van de aangever, omdat hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn medeverdachten dodelijk geweld zouden gebruiken. De advocaat-generaal heeft echter betoogd dat de bewijsvoering niet voldoende aantoont dat de verdachte op de hoogte was van het gebruik van een mes door een van zijn medeverdachten. De zaak heeft geleid tot een discussie over de voorwaarden voor medeplegen en de vereiste opzet.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/00162
Zitting4 november 2025
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
De verdachte is bij arrest van 15 januari 2024 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (parketnr. 21-006250-17), wegens “medeplegen van poging tot doodslag”, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden. Verder heeft het hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. De advocaten R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo hebben één middel van cassatie voorgesteld, waarin wordt geklaagd over het oordeel van het hof dat de verdachte als medepleger voorwaardelijk opzet had op de dood van de aangever.
1.3
Er bestaat samenhang met zaken van medeverdachten met zaaknummers 24/00163, 24/00230 en 24/00852. In de eerstgenoemde twee zaken zal ik vandaag eveneens concluderen. In de laatstgenoemde zaak heeft de Hoge Raad bij arrest van 17 juni 2025 het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard omdat geen cassatiemiddelen zijn ingediend.

2.De uitspraak van het hof

2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 11 december 2015 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met anderen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes in de nek heeft gestoken en met een tondeuse en meermalen met bezems en vuisten op het hoofd, [1] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
2.2
Het hof heeft het volgende overwogen over de bewezenverklaring:
“Vaststelling van feiten
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op 11 december 2015 zich met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] buiten heeft verzameld, dat zij gezamenlijk kapperszaak [A] te [plaats] zijn binnengegaan en dat zij bij binnenkomst dreigend gezamenlijk naar aangever [slachtoffer] zijn gelopen en de kappersstoel waarin deze zich bevond, hebben omringd. Daarbij stond verdachte vanuit aangever gezien links, [medeverdachte 2] rechts en [medeverdachte 1] achter aangever. Vervolgens zijn de drie verdachten ieder vrijwel direct overgegaan tot het gelijktijdig uitoefenen van grof geweld tegen aangever, waarbij aangever onder meer met harde voorwerpen - stokken en/of bezems en een tondeuse - en met vuisten tegen zijn hoofd is geslagen en tweemaal met een mes is gestoken in zijn nek (bovenaan de rug) en nadien in zijn rechterarm. Het hof stelt op grond van de positionering van de verdachten en de locatie van de twee steek/snijverwondingen van aangever in de nek vast dat [medeverdachte 1] deze heeft toegebracht. [medeverdachte 2] is, onder meer blijkens zijn eigen verklaring, degene geweest die aangever met een tondeuse op zijn hoofd heeft geslagen. Verdachte heeft aangever met een stok of bezem en met zijn vuisten op diens hoofd geslagen. Aangever is evenwel ook op andere posities op zijn lichaam gewond geraakt. In de kapperszaak heeft een worsteling tussen aangever en de verdachten plaatsgevonden die tot aan de voordeur van de kapperszaak voortduurde. [getuige 1] verklaart onder meer dat zij heeft gezien dat aangever op een gegeven moment met een mes in zijn rechterarm werd gestoken door een van de drie mannen.
Het hof leidt uit de beschrijving van camerabeelden af dat de kapperszaak om 17:41:17 uur gezamenlijk door verdachte en zijn mededaders wordt benaderd en binnengegaan en dat de zaak vervolgens om 17:42:21 uur weer wordt verlaten. Het toegepaste geweld heeft zodoende binnen een tijdsbestek van iets meer dan één minuut plaatsgevonden. In dat korte tijdsbestek vindt het hof bevestiging van hetgeen aangever, getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren over het door verdachte en zijn medeverdachten vrijwel direct na binnenkomst van de zaak toegepaste geweld.
(…)
Voorwaardelijk opzet
Door de verdediging is betoogd dat geen sprake is geweest van een poging tot doodslag. Daartoe is gewezen op een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt d.d. 28 juli 2023, waarin onder meer is opgenomen dat het letsel dat bij aangever in zijn nek is geconstateerd niet potentieel dodelijk was. Ook is betoogd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de dood van aangever.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval de dood - is aanwezig indien de verdachte zich willens, en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans pp een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg heeft aanvaard.
[medeverdachte 1] heeft zoals hiervoor vastgesteld twee keer met een mes laag in de nek, ter hoogte van de bovenrug van aangever gestoken. Zoals overwogen stond [medeverdachte 1] op dat moment achter aangever die in een kappersstoel zat. Aangever bevond zich zodoende in een positie waarin hij kwetsbaar was. Algemeen bekend is dat in de nabijheid van de plaats waar gestoken is slagaders en longen liggen en dat het aldus een kwetsbaar gedeelte van het menselijk lichaam is. De gedragingen van [medeverdachte 1] waren dan ook geëigend om de dood te kunnen laten intreden. Het hof neemt bij dat oordeel in overweging dat de gevaarzetting van messteken onder in de nek c.q. boven in de rug volgt uit het NFI-rapport van 28 juli 2023. Uit dat rapport volgt dat het lemmet van het mes een lengte heeft van ongeveer 9 centimeter. De omstandigheid dat het geconstateerde steek- of snijletsel in de nek respectievelijk bovenrug uiteindelijk geen potentieel dodelijk letsel heeft opgeleverd, staat aan het aannemen van voorwaardelijk opzet geenszins in de weg. Het gaat immers om de vraag of sprake is geweest van zodanig gevaarzettend handelen dat daarmee een aanmerkelijke - en reële - kans in het leven is geroepen dat het slachtoffer daardoor zou komen te overlijden. Naar het oordeel van het hof kan het tweemaal steken in de nek/rug met een mes met een lemmet van de vastgestelde lengte naar de uiterlijke verschijningsvorm zonder meer worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het toebrengen van dat gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties, waarvan het hof niet is gebleken - niet anders kan zijn dan dat in ieder geval [medeverdachte 1] de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard. Aldus heeft [medeverdachte 1] willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever als gevolg van zijn handelen zou overlijden en is het opzet van [medeverdachte 1] in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest.
Naar het oordeel van het hof heeft ook verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer gehad, zoals hierna onder het kopje medeplegen zal worden overwogen.
Medeplegen
Voor een veroordeling wegens medeplegen houden de voorwaarden voor aansprakelijkstelling vooral in dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.
Het hof is van oordeel dat in de onderhavige zaak in de kern sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering van de geweldshandelingen jegens aangever. De verdachten hebben zich buiten verzameld, zijn gezamenlijk de kapperszaak binnengegaan waarbij zij een dreigende indruk maakten en vrijwel onmiddellijk gewelddadig zijn geworden richting aangever. Het hof acht bewezen dat alle verdachten fors geweld hebben gepleegd jegens aangever, zoals hiervoor is vastgesteld. Zij hebben gezamenlijk en tegelijkertijd verschillende geweldshandelingen verricht en hebben door zo te handelen elkaar versterkt in hun geweld tegen aangever. Gelet op het forse geweld dat verdachte daarbij ook zelf met een hard voorwerp op een kwetsbaar onderdeel van het lichaam, namelijk het hoofd van aangever heeft uitgeoefend, is het hof van oordeel dat zijn voorwaardelijk opzet op de samenwerking zich mede uitstrekte tot de geweldshandelingen die beide medeverdachten hebben verricht, waaronder het steken in de nek door [medeverdachte 1] . Gelet op het verstrekkende geweld dat verdachte ook zelf heeft gebruikt, moet worden geoordeeld dat ook dit steken mede voor zijn rekening dient te komen en dat hij de aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer als gevolg daarvan ook, willens en wetens heeft aanvaard. Het hof is derhalve van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachten als medeplegers dienen te worden aangemerkt.”
2.3
De bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De door verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 10 oktober 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik werd op 11 december 2015 gebeld door [medeverdachte 2] . Dit telefoontje had te maken met het conflict tussen mij en [slachtoffer] . [medeverdachte 2] vroeg mij of ik [medeverdachte 1] ook kon bellen en hem kon vragen om mee te gaan naar de kapperszaak aan [a-straat] in [plaats] . Ik ben daarna naar [a-straat] gegaan. Ik ben toen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de kapperszaak in gegaan. We liepen naar [slachtoffer] toe.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor [verdachte] d.d. 15 december 2015, opgenomen op pagina 170 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2015363162-PR.OKNE d.d. 28 april 2016, inhoudende als verklaring van [verdachte] :
Afgelopen vrijdag werd ik gebeld door [medeverdachte 2] die mij vroeg te komen. Ik ben toen naar de kapperszaak aan [a-straat] gegaan. Ik ben daar in mijn auto naar toe gereden. Ik parkeerde op [b-straat] . [medeverdachte 2] vroeg mij om naar die kapperszaak te komen. Toen ik bij de kapperszaak kwam was daar ook de broer van [medeverdachte 2] , genaamd [medeverdachte 1] . Wij zijn daarna met zijn drieën naar binnen gelopen. [slachtoffer] zat in de kapperszaak in een stoel en wij moesten een stuk de kapperszaak inlopen. Vanuit [slachtoffer] gezien stond ik links naast de kappersstoel waar hij in zat. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] stonden aan de andere kant.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] d.d. 17 maart 2016, opgenomen op pagina 103 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2015363 162-PROKNE.d.d. 28 april 2016, inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte 2] :
V: Wat kun jij vertellen over wat er is voorgevallen op vrijdag 11 december 2015 omstreeks 17:45 uur in kapperszaak [A] aan [a-straat] te [plaats] ? (...) Ik heb [verdachte] via mijn whatsapp gebeld en gezegd dat [medeverdachte 1] ook mee moest komen. Zij waren apart van elkaar gekomen. Wij waren toen dus met zijn drieën. Wij liepen naar binnen. (...) Ik heb [slachtoffer] toen geslagen met mijn rechterhand terwijl ik een tondeuse horizontaal in mijn hand hield. Die tondeuse lag daar.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 december 2015, opgenomen op pagina 373 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2015363162-PROKNE d.d. 28 april 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Op 11 december 2015 ben ik naar de kapper gegaan op [a-straat] te [plaats] . Ik zag dat [medeverdachte 2] telefoneerde terwijl hij geknipt werd. Ik hoorde dat [medeverdachte 2] door de telefoon vertelde waar hij was. Op een gegeven moment ging [medeverdachte 2] weg. Ik werd geknipt en na ongeveer een kwartier kwamen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] met [verdachte] weer de zaak binnen. Ik zag dat [medeverdachte 2] een tondeuse in zijn hand had. Op dat moment voelde ik ook dat ik in mijn nek werd gestoken. Ik vermoed dat [medeverdachte 1] mij tweemaal in mijn nek stak, omdat ik zag dat hij achter mij stond. Dit terwijl [verdachte] links van mij stond. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij met een stok (een soort veger) in ieder geval op mijn hoofd en op mijn schouder sloeg. Terwijl [medeverdachte 2] rechts van mij stond en mij met de tondeuse op mijn hoofd sloeg. Door de klappen en het steken raakte ik gewond. Ik voelde veel pijn en bloedde uit mijn hoofd en de rest van mijn lichaam. Het lukte mij al vechtend in een hoek van de zaak te komen. Ik werd hierbij geslagen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 21 december 2015, opgenomen op pagina 380 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als; verklaring van [slachtoffer] :
Ik heb eerder verklaard dat [verdachte] mij geslagen had met een stok. Tijdens deze klap brak de stok. (...) De klappen kwamen van alle kanten in eerste instantie. Daarna kon ik ze voor mij uit drijven. Ze bleven tijdens het gevecht steeds met z’n drieën bij elkaar.
6. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] bij de rechter-commissaris d.d. 4 oktober 2017, voor zover inhoudende:
De rechter-commissaris vraagt of ik nog weet wie waar stond toen ik in de kappersstoel zat. [medeverdachte 2] stond rechts van mij, dat weet ik zo goed als zeker. Ik hoorde [medeverdachte 2] van rechtsachter en [medeverdachte 1] stond achter mij. Ik zag [medeverdachte 1] toen ik mij omdraaide. [verdachte] zag ik minder goed. Ik denk omdat hij linksachter mij stond. (...) [medeverdachte 1] heeft mij van achteren gestoken. Dat weet ik omdat ik mij omdraaide en toen zag dat [medeverdachte 1] een bebloed mes in zijn hand had. Ik had geen mes. Ik heb geen mes getrokken.
7. Een letselrapportage van de GGD Fryslan, op 9 maart 2016 opgemaakt en ondertekend door [onderzoeker 1] , forensisch arts, opgenomen op pagina 387 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als zijn verklaring:
Letselonderzoek: 15 december 2015, betreft [slachtoffer]
Toedracht
Betrokkene geeft aan dat hij op 11 december 2015 in kapsalon ' [A] ' aan [a-straat] in [plaats] in een kappersstoel zat, toen 3 of 4 Marokkaanse mannen deze kapperszaak binnen kwamen en hem plotseling van achteren zouden hebben aangevallen. Hierbij zou volgens betrokkene een van deze mannen hem met een tondeuse op zijn hoofd hebben geslagen, een ander zou hem een aantal keren van achteren met een mes hebben gestoken in de rug/nek en op het hoofd en ook zou betrokkene door een van deze mannen met een stok zijn geslagen o.a. op zijn onderrug en zijn benen.
Conclusie:
Multipele steek- en snijwonden op hoofd, nek, schouder en boven linker enkel.
Beoordeling (interpretatie) van de letsels:
Hoofd
Op het behaarde achterhoofd is een gehechte, scherprandige snijwond, ongeveer 4 cm lang, wat kan passen bij een snij- of steekverwonding door een scherp voorwerp zoals één mes. Ook meer aan de vóórkant boven op het behaarde hoofd zijn 2 kleine gehechte, scherprandige snij- of steekwonden, beiden ongeveer 1,5 cm lang, welke kunnen passen bij snij- of steekwonden door een scherp voorwerp of een mes.
Onder het linker oog en over het linker jukbeen is een kneuzing met wat zwelling van een reeds wegtrekkende bloeduitstorting met een kleine rood paarse laceratie (ontvelling), wat kan passen bij stomp uitwendig mechanisch geweld, zoals door een vuistslag, stompen of slaan of mogelijk door bijvoorbeeld slaan met een stok.
Nek
Rechts laag in de nek - bovenrug - schouderregio zijn 2 gehechte scherprandige steek- /snijwonden, welke zijn veroorzaakt door een scherp voorwerp en wat kan passen bij een messteek.
Vlak boven deze 2 steek-/snijwonden en meer rechts in dit gebied van de nek en bovenrug in horizontale richting en boven elkaar wat paarsige bloeduitstortingen kneuzingen, veroorzaakt door stomp uitwendig mechanisch geweld, wat kan passen bij stompen of slaan.
Romp
Rug: Bovenaan op de rug en links naast de wervelkolom is een wat schuin verlopend oppervlakkig paarsrood schaafspoor/kneuzing, ongeveer 3-4 cm lang, veroorzaakt door stomp of wat schavend uitwendig mechanisch geweld, wat kan passen bij stompen, slaan of schampen.
Armen
Rechter arm/- schouder: Aan de achterzijde van de rechter bovenarm, op de overgang van de rechter bovenarm/schouder is een verticale gehechte scherprandige steek-/snijwond van ongeveer 5 cm lang, veroorzaakt door een scherp voorwerp en wat kan passen bij een messteek. Aan de achterzijde in de oksel van de rechter bovenarm is een rood kras-/schaafspoor met wat ontvelling en wat korstvorming, wat past bij oppervlakkig krassen met scherp of puntig voorwerp, zoals bijvoorbeeld door nagels of met bijvoorbeeld een punt van een mes kan worden veroorzaakt. Ongeveer 7 cm lager en parallel hieronder over de rechter bovenarm verlopend een korter en veel dunner oppervlakkig scherp krasspoor met enkele kleine puntjes korstvorming, veroorzaakt door krassen met een scherp of puntig voorwerp, zoals bijvoorbeeld door nagels of bijvoorbeeld door een punt van een mes kan worden veroorzaakt.
Benen
Linker been: De gehechte scherprandige wond met donkere korstvorming, in dwarse richting op de buitenzijde van het linker onderbeen, in het verlengde van de knokkel aan de buitenkant van de linker enkel, is veroorzaakt door een scherp voorwerp en wat kan passen bij een messteek. Het geconstateerde letsel kan passen bij de aangegeven toedracht.
8. Een schriftelijk stuk als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door [onderzoeker 3] d.d. 28 juli 2023, als losse bijlage bij het dossier gevoegd, met genummerde pagina’s 1 t/m 10, voor zover inhoudende:
Blijkens de ontvangen stukken heeft op 11 december (het hof begrijpt: 2015) een incident plaatsgevonden bij een kapper, waarbij [slachtoffer] letsel aan (o.a.) zijn nek en zijn behaarde hoofd heeft opgelopen.
5.1.(...)
5.2
Overwegingen betreffende het ontstaan van het letsel
Blijkens het beschikbare onderzoeksmateriaal waren er aan het behaarde hoofd en op de overgang van de nek naar de rug scherprandige huidklievingen zonder kneuzingen van de wondranden. Dergelijke huidklievingen zijn beschadigingen van de huid met gladde wondranden, opgeleverd dóór een (of meerdere) scherprandige voorwerpen of uitsteeksels.
Een tondeuse heeft (in zijn oorspronkelijke vorm) scherprandige delen die niet of nauwelijks uitsteken, waardoor deze hoogstens oppervlakkige snijwonden kan veroorzaken. Een (afgebroken) bezemsteel of stok is doorgaans niet scherprandig, waardoor dergelijke voorwerpen niet in aanmerking komen als mogelijke veroorzakende voorwerpen van scherprandige huidklievingen. Doordat een (al dan niet afgebroken) bezemsteel of stok ook stompe en ruwrandige kenmerken heeft, zouden daardoor ook kneuzingen en schaafwonden rond de huidklievingen zichtbaar zijn, met minder scherpe wondhoeken.
De verwondingen aan het behaarde hoofd berusten, aangezien deze kennelijk niet gehecht waren en de wondranden niet uiteen weken, waarschijnlijk oppervlakkige snijwonden, opgeleverd door een of meer scherprandige voorwerpen en/of uitsteeksels. Gezien de oppervlakkigheid van deze verwondingen kunnen deze zowel door een tondeuse als door een andersoortig scherprandig voorwerp zijn opgeleverd.
De verwondingen aan de rug waren, gezien het uiteenwijken van de wondranden en de op de röntgenfoto van de borstkas zichtbare lucht in de onderhuidse weke delen, dieper. Aangezien de tondeuse (in zijn oorspronkelijke vorm) doorgaans niet of nauwelijks uitstekende delen heeft, komt deze (mits in zijn oorspronkelijke vorm) niet in aanmerking als mogelijk veroorzakend voorwerp.
5.3
Overwegingen betreffende de gevaarzetting.
De bij [slachtoffer] waargenomen verwondingen in de nek/hoog aan de rug bevonden zich op een locatie alwaar zich enkele centimeters onder de huid de longtop, grote bloedvaten en zenuwbanen vanuit het ruggenmerg bevinden. Perforatie van een long en/of de longvliezen kan leiden tot een pneumothorax, oftewel een ‘klaplong.’ Dit is een toestand waarbij (onder andere) door perforatie van het longvlies, het vacuüm tussen de long en de borstkas is opgeheven, en de long geheel of gedeeltelijk is samengevallen, indien in een dergelijke situatie geen tijdige medische interventie plaatsvindt, kan al dan niet levensbedreigende belemmering van de ademhaling optreden.
9. Een schriftelijk stuk als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een steek- en schietincident gepleegd in [plaats] op 11 december 2015, opgemaakt door [onderzoeker 2] d.d. 17 maart 2016, voor zover inhoudende de als bijlage bij dit rapport gevoegde onderste foto op pagina 334 van voornoemd dossier, waarop aan de hand van de liniaal zichtbaar is en wordt vastgesteld dat het lemmet van het onderzochte mes 9 centimeter lang is.
[AG TS: het bewijsmiddel bevat op deze plek een afbeelding van het mes]
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 11 december 2015, opgenomen op pagina 405 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Op 11 december 2015 was ik aan het werk in de kapperszaak [A] aan [a-straat] te [plaats] . Ik zag dat de 3 mannen in de richting van [slachtoffer] liepen. Ik zag dat [slachtoffer] in de kappersstoel zat. Ze kwamen boos en dreigend binnen. Ik zag dit aan de manier van doen en ze spraken erg dreigend tegen [slachtoffer] . Ik hoorde onder meer iets van: 'we hebben je gewaarschuwd, dit moet je niet zeggen/had je niet moeten zeggen' althans dat soort woorden.
Ik zag dat dader 1 (Het hof begrijpt: [medeverdachte 2] ) een tondeuse pakte en hiermee [slachtoffer] keihard op zijn hoofd sloeg. Ik zag ook dat twee anderen met stokken op [slachtoffer] insloegen.
Ik zag dat een van de drie een mes in zijn handen had en hiermee opzettelijk en met kracht in de richting van [slachtoffer] zijn nek stak.
De vechtpartij tussen [slachtoffer] en die drie mannen ging tot aan de ingangsdeur.
11. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 15 november 2016, voor zover inhoudende:
Het was half zes en we zouden dichtgaan. Ik was alles aan het opruimen en afronden. Toen kwamen ze binnen. (...) De mannen liepen gelijk na binnenkomst naar de stoel waar [slachtoffer] (het hof begrijpt telkens: aangever [slachtoffer] ) in zat. De raadsvrouw houdt mij voor een gedeelte uit mijn verklaring waarin ik zeg dat de mannen boos en dreigend liepen. Dit klopt. De drie mannen gingen om de stoel van [slachtoffer] heen staan. [medeverdachte 2] stond bij de spiegel en begon te slaan. [medeverdachte 2] sloeg [slachtoffer] met een tondeuse. Ik heb gezien dat hij deze heeft gepakt vanaf de lader. [slachtoffer] kreeg toen van alle kanten klappen. Hij beschermde zichzelf. (...) Ik heb niet gezien of iemand een mes heeft gebruikt. Het mes zat wel onder het bloed. Na de eerste klap ging [slachtoffer] een beetje naar achteren. Ze begonnen toen alle drie te slaan. (...) Ik heb wel gezien dat de houten bezem kapot is gegaan. Dit is door het slaan gebeurd.
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 11 december 2015, opgenomen op pagina 410 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
Vandaag, 11 december 2015, was ik aan het werk in de kapperszaak [A] aan [a-straat] te [plaats] .
[medeverdachte 2] kwam de kapperszaak in met [medeverdachte 1] en hun aangetrouwde zwager [verdachte] . Ze begonnen alle drie tegen [slachtoffer] . Ik zag dat [medeverdachte 2] een tondeuse van de zaak pakte en hiermee [slachtoffer] op zijn hoofd sloeg. Het was allemaal bloed en de tondeuse van 200 euro is kapot.
Ik zag dat een van de drie een mes in zijn handen had en hiermee [slachtoffer] in de rug stak.
Ik zag ook dat er met stokken op [slachtoffer] in werd geslagen. Later bleek mij dat de bezems uit de zaak op [slachtoffer] zijn hoofd en lichaam zijn kapot geslagen.
13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 11 december 2015, opgenomen op pagina 414 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] : Vandaag, 11 december 2015, was ik aan het werk in de kapsalon ‘ [A] ' aan [a-straat] te [plaats] . Op het moment dat [slachtoffer] werd geknipt liepen er drie mannen de zaak binnen. Ik zag direct dat de drie mannen die de zaak binnen kwamen dat dat niet goed was. Ik voelde dat zij iets gingen doen. Ik dacht oh god. Ze gingen om de stoel staan waar [slachtoffer] op zat, zodat [slachtoffer] geen kant op kon. Er werd maar heel kort gesproken en daarna werd er al heel snel geslagen. Door alle drie de mannen werd vervolgens op [slachtoffer] ingeslagen. Er werd steeds op zijn hoofd geslagen. Daarbij werd gebruik gemaakt van de tondeuse, van vuisten, van bezems, van alles wat ze maar in hun handen konden krijgen. Ik zag dat het bloed uit [slachtoffer] zijn hoofd gutste. Op een gegeven moment zag ik dat [slachtoffer] werd gestoken. Hij werd gestoken in een van zijn armen. Ze sloegen [slachtoffer] echt de hele zaak door. [slachtoffer] zat dus niet meer in de stoel.
14. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 15 november 2016, voor zover inhoudende: De raadsvrouw houdt mij voor dat ik verklaard heb dat [slachtoffer] in de een na laatste stoel zat toen hij geknipt werd. Dat klopt. Ik weet dat hij daarvoor bij de wasbakken stond. Er kwamen drie mannen binnen. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] kwamen binnen en nog iemand die ik niet van naam ken.
De raadsvrouw houdt mij voor dat ik heb verklaard dat ik voelde dat de drie mannen iets gingen doen en vraagt mij waar ik dat uit afleid. Ze hadden een agressieve blik, en gingen gelijk om [slachtoffer] heen staan. Ik zag gelijk dat dit niet goed was. [slachtoffer] zat op dat moment in de stoel waar hij werd geknipt door mijn collega. Er werd op het hoofd geslagen van [slachtoffer] met een tondeuse. Ik zag gelijk allemaal bloed lopen. Tijdens de worsteling werd er ook gestoken, ik weet niet meer wie wat deed. Ik heb het mes onder de kerstboom zien liggen. Er zat bloed aan het mes.
15. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 11 december 2015, opgenomen op pagina 419 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 4] Vandaag, 11 december 2015, was ik aan het werk in kapsalon ' [A] ' aan [a-straat] te [plaats] . Bij het verlaten van de kapsalon zag ik drie mannen de kapsalon binnenkomen. Ik zag door de glazen pui dat de drie mannen die zojuist waren binnengekomen over de klant van mijn collega/werkgever [getuige 3] stonden gebogen. Ik zag deze drie mannen in een halve cirkel om de klant op stoel twee staan. Ik zag één man rechtsachter, één man linksachter, één man achter deze klant staan. Ik zag dat alle drie deze mannen de klant op de stoel twee klappen gaven. Ik zag dat deze klant de klappen probeerde te ontwijken.
16. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 22 maart 2017, voor zover inhoudende: U (het hof begrijpt: mr. [betrokkene 1] ) vraagt mij naar het moment dat de drie mannen de kapperszaak binnengingen. Zij gingen meteen op hun doel af. Zij liepen naar het slachtoffer. Ik heb gezien dat zij met z’n drieën op het slachtoffer insloegen, ook met voorwerpen. Ik heb een rode tondeuse gezien. (...) Bij de vechtpartij heb ik wel gezien dat iemand een stok van een bezem in handen had. Het slachtoffer bleef zitten. De drie mannen gingen om hem heen staan. Het slachtoffer dook in elkaar en probeerde zijn hoofd te beschermen.
17. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 december 2015, opgenomen op pagina 348 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 11 december 2015 omstreeks 17:50 uur kregen wij de melding om te gaan naar [a-straat 1] te [plaats] . Hier zou een schiet/steek incident hebben plaats gevonden. Wij waren omstreeks 18:00 uur ter plaatse. Ik ben in de kapperszaak gebleven om meer informatie te verzamelen over de mogelijke daders. Ik werd in de zaak aangesproken door [getuige 3] . [getuige 3] verklaarde tegen over mij dat hij had gezien dat er drie mannen de zaak waren binnen gekomen. Hij verklaarde tegenover mij dat hij twee van deze mannen bij haam kende. Een van de mannen zou [medeverdachte 2] zijn, de ander man zou [medeverdachte 1] zijn. De derde man zou [verdachte] zijn. [getuige 3] verklaarde tegenover mij dat hij had gezien dat deze drie mannen [slachtoffer] aanvielen. Op het moment dat [slachtoffer] werd aangevallen zat deze in een kappersstoel en werd hij geknipt. [slachtoffer] werd geslagen en met een mes gestoken.
18. Een haar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 december 2015, opgenomen op pagina 365 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Op 11 december 2015, omstreeks 20.30 uur, spraken wij, op de afdeling spoedeisende hulp van het [B] , met een persoon, die ons opgaf te zijn: [slachtoffer] . In een kort gesprek verklaarde [slachtoffer] ons dat hij eerder die avond bij de kapper op [a-straat] te [plaats] was. Hij was daar ineens aangevallen door de hem bekende broers [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en hun zwager [verdachte] [medeverdachte 1] .
[medeverdachte 2] had hem met een tondeuse uit de kapperszaak op zijn hoofd geslagen. Hij werd met een mes gestoken in zijn nek/rug. Dit gebeurde waarschijnlijk door [medeverdachte 1] . Verder werd hij geslagen. Hij was uit de stoel overeind gekomen en had zich vervolgens verdedigd.
19. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt relaas proces-verbaal, betreffende uitkijken beelden bewakingscamera’s [C] d.d. 22 december 2015, opgenomen op pagina 509 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Camera 3 is gericht richting […] / […] / […] . De gehele voorzijde van kapperszaak [A] is zichtbaar.
De aangeleverde opnames zijn opgenomen op 11 december 2015 tussen 17:00 en 18:00 uur. Beschrijving beelden:
18:41:17 (Het hof begrijpt: 17:41:17): Aan de overkant van de gracht is een groepje van 3 mannen zichtbaar. Deze 3 mannen, allen donker gekleed, lopen in de richting van de kapperszaak.
17:42:21: Een donker geklede man komt bij kapperszaak “ [A] ” naar buiten. Hij blijft bij de deur staan en houdt de deur open. Dit is ongeveer 1 minuut en 10 seconden nadat de 3 mannen de kapperszaak binnen zijn gegaan.”
2.4
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 oktober 2023 heeft de raadsman het woord ter verdediging gevoerd overeenkomstig zijn pleitnota. Die pleitnota houdt, voor zover van belang, het volgende in.
“Opzet (poging) doodslag
20. Voor bewezenverklaring zoals door de rechtbank is dubbel opzet vereist, zowel op de (poging)
doodslag als het medeplegen daarvan.
21. De beantwoording van de vraag of daarvan sprake is, is afhankelijk van de omstandigheden
van het geval. Aard van de gedraging en omstandigheden waaronder zijn van belang.
22. De rechtbank heeft het (vw) opzet van client op het intreden van de dood van [slachtoffer] bewezen
geacht op grond van de gedragingen van (gesteld) [medeverdachte 1] . Daar zit ze al mis. Op welk
moment, vraag ik me immers af, heeft client de aanmerkelijke kans op het intreden van de
dood van [slachtoffer] dan aanvaard, en uit welke gedraging is dat gebleken? In de lezing van de
rechtbank heeft het (vw) opzet bestaan op het moment dat er werd gestoken. Maar uit niets
blijkt dat client op dat moment überhaupt nog op de plaats delict was.
23. Eerder zou ik zeggen dat de vraag gesteld moet worden of client op het moment dat het drietal
de kapperszaak betrad dat vw opzet had. Dan zou hij enkel door middel van getalsmatige
versterking en in de wetenschap van het mogelijk opzet van (gesteld [medeverdachte 1] dat mogelijk
gevolg bewust heeft aanvaard. Maar uit niets blijkt dat hij van dat opzet, als dat al heeft
bestaan, enige sjoege zou moeten hebben gehad, voordat de geweldshandelingen leidende
tot het letsel plaatshadden.
(…)
Opzet medeplegen (poging) doodslag
27. Terug naar dubbel opzet; op het medeplegen. Ik houd dat kort want het is een zelfde type
verweer. Ik wijs wel op een andere passage uit het vonnis: p. 5:
a. Er was voorafgaand aan 11 december 2015 een conflict tussen verdachte en aangever. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn daar op enig moment bij betrokken geraakt. Dit conflict is op meerdere momenten dusdanig uit de hand gelopen dat de politie daar ook bij betrokken is geweest. Er is daarbij door beide partijen gesproken over bedreiging en wapens. Op 11 december 2015 was [medeverdachte 2] in de kapperszaak en aangever was daar ook. Na een telefoontje van [medeverdachte 2] zijn verdachte en [medeverdachte 1] bij de kapperszaak gekomen. Gelet op die voorgeschiedenis is de rechtbank van oordeel dat alle drie verdachten welbewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat geweld tegen [slachtoffer] zou worden gebruikt.
28. Niet vermeld wordt dat het in dit conflict op dat moment al maanden rustig was en dat verdachten eensluidend verklaren dat naar aanleiding van een schending van de voorwaarden van een afspraak naar aanleiding van bemiddeling, het voornemen was om [slachtoffer] daarop aan te spreken.
29. Overigens is het bewust aannemen van de aanmerkelijke kans op (fysiek) geweld - enkel op basis van mondeling geweld - al een vergaande aanname, laat staan dat het de aanname van bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans op potentieel dodelijk geweld vermag te onderbouwen.
30. Voor het overige gaat de rechtbank uit van feiten die ik hiervoor reeds heb betwist. Maar zelfs als daarvan wordt uitgegaan kan u niet heen om de omstandigheid dat in ieder geval aannemelijk is geworden dat [slachtoffer] een mes heeft getrokken. Hij ontkent het immers niet eens!
Medeplegen
31. Niet te bewijzen. Immers is daarvoor vereist dat het in casu potentieel dodelijk geweld - als daarvan al sprake zou zijn geweest - weliswaar niet door client gepleegd, in nauwe en bewuste samenwerking me de uitvoerder is gepleegd.
32. Zonder een oordeel uit te spreken over wie er heeft gestoken is evident dat het niet cliënt is geweest.
33. Voor nauwe en bewuste samenwerking / tezamen en in vereniging plegen, heeft de Hoge Raad al in 2014 weer een aantal belangrijke toetsstenen gegeven:
a. Intensiteit van de samenwerking; hangt ervan af wiens lezing je volgt maar zelfs als cliënt met een bezem heeft gewerkt is hij niet de steker en derhalve intensiteit samenwerking daartoe niet aan de orde
b. Onderlinge taakverdeling; blijkt niets van, en uiterlijke verschijningsvorm zelfs als bezemverhaal wordt gevolgd; ondergeschikte rol
c. Rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict; voorbereiding blijkt niet van, uitvoering ondergeschikt zelfs als hij met een bezem sloeg, afhandeling; hij was er als eerste als een haas vandoor
d. Het belang van de rol van de verdachte; onbelangrijk voor verwezenlijken letsel dat leidt tot kwalificatie delict, zie ook forensisch rapport, rol ook niet de initiator van de bijeenkomst, erbij geroepen om te praten en de bemiddelingsovereenkomst in te roepen.
e. Diens aanwezigheid op belangrijke momenten; hij was er bij ok
f. Het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip; wel degelijk, zoals gezegd, er als een haas vandoor;
34. Conclusie; bijdrage niet van voldoende intellectueel/materieel gewicht om van medeplegen te kunnen spreken.”

3.Het cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van de aangever. De toelichting op het middel komt er in de kern op neer dat uit de bewijsmiddelen wel kan worden afgeleid de verdachte samen met zijn medeverdachten de aangever wilde mishandelen, maar dat het steken met het mes in de nek van de aangever door de [medeverdachte 1] van een andere orde is, en uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat dit potentieel dodelijke geweld onderdeel was van het gezamenlijke plan of voor de verdachte voorzienbaar was.
3.2
Het gaat in deze zaak om ernstig geweld dat volgens de vaststellingen van het hof door drie medeverdachten, onder wie de verdachte, in een kapperszaak is gepleegd tegen de aangever [slachtoffer] . Nadat [medeverdachte 2] en de aangever elkaar in de kapperszaak troffen, heeft [medeverdachte 2] de verdachte en de [medeverdachte 1] telefonisch naar de kapperszaak geroepen. Het hof is uitgegaan van een feitelijke gang van zaken waarbij de drie verdachten zich buiten de kapperszaak hebben verzameld, zij gezamenlijk de kapperszaak zijn binnengegaan, de kappersstoel waarin de aangever zat hebben omringd, en zij de aangever vrijwel onmiddellijk hebben aangevallen door met vuisten en voorwerpen op zijn hoofd te slaan. De verdachte heeft met een stok/bezem geslagen en [medeverdachte 2] met een tondeuse. De [medeverdachte 1] heeft op dat moment, toen de aangever nog in de kappersstoel zat, twee keer met een mes met een lemmet van 9 centimeter in de nek (ter hoogte van de bovenrug) van de aangever gestoken. De aangever heeft op enig moment kunnen opstaan uit de kappersstoel, maar ook daarna is het geweld doorgegaan. Zo houdt de verklaring van de [getuige 1] in dat de verdachten de aangever de hele zaak doorsloegen. [2] Ook is de aangever door één van de mannen in zijn arm gestoken. De hele geweldpleging heeft in een tijdsbestek van iets meer dan één minuut plaatsgevonden.
3.3
Het hof heeft de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van een poging tot doodslag. Daarbij heeft het hof in zijn bewijsoverwegingen specifiek overwogen dat het geweld dat een risico op de dood van de aangever in het leven heeft geroepen, heeft bestaan uit steken in de nek van de aangever door de [medeverdachte 1] . Ten aanzien van de verdachte heeft het hof geoordeeld dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de medeverdachte dit potentieel dodelijke geweld zou plegen. Gelet op het forse geweld dat verdachte ook zelf met een hard voorwerp op een kwetsbaar onderdeel van het lichaam, namelijk het hoofd van de aangever heeft uitgeoefend, is het hof van oordeel dat zijn voorwaardelijk opzet op de samenwerking zich mede uitstrekte tot de geweldshandelingen die beide medeverdachten hebben verricht, waaronder het steken in de nek door [medeverdachte 1] . Gelet op het verstrekkende geweld dat verdachte ook zelf heeft gebruikt, moet worden geoordeeld dat ook dit steken mede voor zijn rekening dient te komen en dat hij de aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer als gevolg daarvan ook, willens en wetens heeft aanvaard, aldus het hof.
3.4
Voor een veroordeling als medepleger aan een strafbaar feit, geldt dat het zogenoemde dubbel opzet-vereiste. In zijn conclusie voorafgaand aan HR 20 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0267 heeft mijn voormalig ambtgenoot Hofstee het volgende geconcludeerd over de contouren van dit vereiste. [3]
“Voor medeplegen geldt een dubbel opzetvereiste: het opzet op de onderlinge samenwerking en opzet op de verwezenlijking van het grondfeit. Dit één en ander ligt gezamenlijk reeds besloten in de voor medeplegen geldende voorwaarde dat sprake moet zijn van een "bewuste en nauwe samenwerking" met betrekking tot - en dit kan niet anders - het begaan van het grondfeit. Dit opzet kan volgens De Hullu vrij globaal zijn; een wat andere afloop en invulling van het grondfeit dan de medepleger voor ogen stond, zit in het opzet van de medepleger ingebakken. Voorts is niet vereist dat de verdachte op de hoogte is van de precieze gedragingen van zijn mededaders. Zo kunnen verschillen worden weggewerkt via het voorwaardelijk opzet en de medepleger strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor de handeling van de feitelijk pleger voor zover deze binnen het gezamenlijk opzet kan worden gebracht. Indien echter het opzet onderling teveel of wezenlijk uiteenloopt en de feitelijk pleger substantieel verder gaat dan waarop het opzet van de medepleger is gericht, kan de medepleger daarvoor niet strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld en moet de medepleger naar zijn eigen opzet worden beoordeeld en gekwalificeerd. Alsdan kan geen 'bewuste en nauwe samenwerking' worden aangenomen en bepaalt het eigen opzet van de medepleger, en niet het opzet van de ander, de eigen aansprakelijkheid.”
3.5
Een verdachte kan dus niet steeds strafrechtelijk aansprakelijk worden gehouden voor alles wat zijn medeverdachte bij de uitvoering van een gezamenlijk plan doet, op de enkele grond dat zij
aanvankelijkeen samenwerking zijn aangegaan. Met name als de medeverdachte afwijkt van het gezamenlijke plan, of de uitvoering van dat plan anders loopt dan verwacht, kan de vraag aan de orde komen of de gedragingen van de medeverdachte – zoals in dit geval het plegen van potentieel dodelijk geweld – binnen het hiervoor door Hofstee geduide bereik van het opzet van de verdachte vallen. Vaak zal ook niet bekend zijn wat de precieze reikwijdte van het aanvankelijke gezamenlijk opzet was, of vond de samenwerking min of meer spontaan plaats en was van concrete afstemming tussen de medeverdachten geen sprake. Ook dan kan de vraag zich aandienen of de bewijsvoering de conclusie toelaat dat de gedragingen van de medeverdachte(n) onder het voorwaardelijk opzet van de verdachte zijn te scharen.
3.6
Van belang daarbij is ook dat volgens de rechtspraak van de Hoge Raad niet alleen de delictsomschrijving, maar in het concrete geval ook de tenlastelegging bepaalt waarop het opzet van de verdachte moet zijn gericht. Dat is niet anders ingeval medeplegen is tenlastegelegd. [4] Dat betekent in dit geval, dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte niet alleen gericht moet zijn geweest op de dood van de aangever, maar ook op de wijze waarop de poging tot doodslag volgens de tenlastelegging en bewezenverklaring heeft plaatsgevonden. Het hof heeft dit in zijn uitspraak overigens niet miskend. In dit geval houdt de bewezenverklaring in dat de poging tot doodslag eruit bestond dat de aangever meermalen met een mes in zijn nek is gestoken, maar ook dat hij met een tondeuse en meermalen met bezems en vuisten op het hoofd is geslagen/gestompt. [5] Het hof heeft echter in zijn bewijsoverwegingen nader geconcretiseerd dat het geweld dat daadwerkelijk een risico op de dood van de aangever vormde, heeft bestaan uit het tweemaal steken met het mes door de [medeverdachte 1] , en dus niet zozeer uit het slaan/stompen op het hoofd met vuisten en voorwerpen. Bijgevolg, heeft het hof zich ook bij de vraag of het opzet van de verdachte was gericht op het medeplegen van de poging tot doodslag, gericht op de vraag of het steken door de medeverdachte onder het bereik van verdachtes opzet viel. Daarmee staat ook in cassatie dit oordeel centraal.
3.7
Als het gaat om het medeplegen van (de dreiging met) geweld dat feitelijk door de mededader wordt begaan, kan uit de rechtspraak van de Hoge Raad een aantal omstandigheden worden afgeleid die van betekenis zijn voor het antwoord op de vraag of de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans hierop heeft aanvaard. Allereerst is van belang dat dit oordeel gedragen moet worden door de concrete omstandigheden van het geval. Dat in bepaalde situaties in algemene zin geweld een risico is, is op zichzelf niet steeds voldoende. Mijn ambtgenoot Keulen verwoordde het aldus, dat voorzichtigheid geboden is bij het uit meer algemene karakteristieken van een situatie afleiden van opzet in het concrete geval. [6] Zo casseerde de Hoge Raad een veroordeling voor het medeplegen van diefstal met bedreiging met geweld van een verdachte die buiten was blijven wachten terwijl zijn medeverdachten inbraken in een woning en daarbij de bewoner hadden bedreigd. Het vereiste opzet van de verdachte op de bedreiging met geweld kon volgens de Hoge Raad niet uitsluitend worden aangenomen op de gronden dat de verdachte wist dat de woning werd bewoond en dat er een aanmerkelijke kans was dat er een bewoner thuis was en dat de mededaders in de woning gezichtsbedekking droegen (waarbij ook niet vaststond dat de verdachte van deze gezichtsbedekking wist). [7] In een andere zaak wilde de verdachte met zijn medeverdachte een partij hennep afnemen met nepgeld. Toen de tegenpartij argwaan kreeg en de verdachten vluchtten, is er door de medeverdachte meerdere keren gericht geschoten. Het hof hield de verdachte als medepleger aansprakelijk voor deze poging tot doodslag. Het oordeel dat zijn voorwaardelijk opzet op het schieten gericht was, was echter niet toereikend gemotiveerd. De Hoge Raad overwoog dat uit de bewijsmiddelen niet bleek dat in enigerlei vorm een afspraak was gemaakt over het gebruik van een wapen, dan wel dat de verdachte wist dat de medeverdachte een wapen had geleend of zich bewust was van de mogelijkheid van het gebruik van een wapen door de medeverdachte. Anders dan het hof had geoordeeld kon volgens de Hoge Raad het voor medeplegen vereiste opzet van de verdachte niet uitsluitend kon worden aangenomen op de gronden dat bij het dwingen van personen om waardevolle spullen af te staan dan wel het daartoe oplichten van personen binnen een crimineel milieu het in de lijn der verwachting ligt dat over en weer wapens worden meegebracht en zo nodig worden ingezet en dat het niet voor de hand ligt dat het meebrengen van een wapen niet bekend is bij of bekend wordt gemaakt aan een mededader. [8]
3.8
In deze laatstgenoemde zaak wijst de Hoge Raad duidelijk aan waar het in de bewijsvoering van het hof aan schortte. Er mag bij ripdeals dan wel
in abstractoeen mogelijkheid zijn dat er wapens aanwezig zijn, de bewijsvoering moet concrete omstandigheden bevatten die grond bieden aan het oordeel dat ook in het voorliggende geval sprake is van een reële, door de verdachte bewust aanvaarde mogelijkheid dat de medeverdachte een wapen meeneemt. In die zaak bleek echter niet, zo overweegt de Hoge Raad, dat er afspraken waren over het gebruik van wapens, dat de verdachte wist dat zijn medeverdachte een wapen had of hij zich bewust van de mogelijkheid dat zijn medeverdachte een wapen zou gebruiken.
3.9
Dit laatste – bewustheid van een reële kans op wapengebruik – lijkt mij in algemene zin minst genomen vereist om voorwaardelijk opzet te kunnen aannemen. De overwegingen van de Hoge Raad laten daarmee ook zien wanneer de bewijsvoering op dat punt mogelijk wél toereikend is voor de vaststelling dat het geweldgebruik door een medeverdachte onder het bereik van het opzet van de verdachte valt. Dat zal het geval kunnen zijn als uit bepaalde omstandigheden kan blijken dat de verdachte wél bewust is van zo’n mogelijkheid, bijvoorbeeld doordat hij weet dat de medeverdachte een wapen bij zich draagt en hun gezamenlijke plan een niet onwaarschijnlijk risico in zich draagt dat dit wapen gebruikt zal worden. Ook als de verdachte zelf dacht dat dit wapen slechts diende ter afschrikking of afdreiging kan, zo volgt uit de rechtspraak van de Hoge Raad, in zo’n geval het gebruik van het wapen onder omstandigheden onder het voorwaardelijk opzet van de verdachte worden gebracht. [9]
3.1
Voor het bewijs dat de verdachte er in het concrete geval minst genomen rekening mee heeft gehouden dat zijn medeverdachte een wapen zou kunnen hanteren, kan ook van belang zijn hoe de verdachte zich verhoudt tot het geweld dat zijn mededader met het wapen pleegt. Als de verdachte zich niet distantieert op het moment dat dergelijk geweld wordt gepleegd, maar doorgaat met de uitvoering van het delict, kan dat een aanwijzing zijn dat wat gebeurd is, het resultaat is van een bewuste samenwerking. [10] Daar kan immers uit spreken dat het geweld doelbewust onderdeel was van het gezamenlijke plan van de verdachte, maar ook – als dat niet het geval was – dat de verdachte zich wel bewust was van het gepleegde geweld door middel van dit wapen en dit heeft aanvaard. Dan moet er wel gelegenheid zijn geweest om zich tijdig te distantiëren van het door de mededader gebruikte geweld. [11]
3.11
Bij de vraag welke betekenis kan worden toegekend aan het feit dat de verdachte zich niet distantieert van de verdere voltooiing van een plan, kan ook van belang zijn of de verdachte daar een verklaring voor geeft. Een recente zaak waarin beide aspecten een rol speelden lag ten grondslag aan HR 26 maart 2024 (ECLI:NL:HR:2024:439). [12] In die zaak pleegden twee verdachten een woningoverval op een bejaarde man, waarbij zij het slachtoffer aan zijn bed vastbonden. Beide verdachten sloegen hem met vuisten op het hoofd. Eén van de verdachten – onbekend bleef wie van de twee – stak hem meerdere keren met een mes in zijn hoofd, hals en handen. Daarna hebben de verdachten het slachtoffer vastgebonden achtergelaten. Het oordeel van het hof dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel heeft aanvaard, zodat hij voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad, was volgens de Hoge Raad toereikend gemotiveerd. Daarbij nam de Hoge Raad in aanmerking dat uit de vaststellingen van het hof voortvloeit dat de verdachte heeft deelgenomen aan het tegen het slachtoffer uitgeoefende geweld en dat het mes voorafgaand aan het toebrengen van de messteken ook zichtbaar moet zijn geweest voor de aanwezige (mede)verdachte die niet zelf de messteken heeft toegebracht. In dit verband was volgens de Hoge Raad verder van belang dat het hof in zijn oordeel had betrokken dat niet was gebleken dat de (mede)verdachte zich heeft teruggetrokken op het moment dat de messteken werden toegebracht, en dat de verdachte en de medeverdachte geen verklaringen hadden afgelegd die een aanknopingspunt konden bieden voor een andere uitleg van de door het hof vastgestelde gezamenlijke gedragingen van de verdachte en de medeverdachte.
3.12
Waartoe brengt mij dit in de onderhavige zaak? Het hof baseert het voorwaardelijk opzet van de verdachte op het dodelijk letsel door het steken met het mes op het feit dat de verdachte zelf ook grof geweld heeft toegepast op een kwetsbaar onderdeel van het lichaam van de aangever. Dat geweld bestond eruit dat de verdachte de aangever met vuisten en een stok/bezem op het hoofd heeft geslagen. Ik meen echter dat deze omstandigheid onvoldoende is om aan te nemen dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn [medeverdachte 1] de aangever met een mes mogelijk dodelijk letsel zou toebrengen. De verdachte, maar ook [medeverdachte 2] , waren kennelijk zonder wapens de kapperszaak binnengegaan, hebben in de kapperszaak gegrepen naar voorwerpen (een stok/bezem en een tondeuse) en daarmee – althans, het hof heeft niet anders vastgesteld – geen geweld toegepast dat een direct risico op de dood van het slachtoffer in het leven heeft geroepen. Daarmee wijst het door de verdachte toegepaste geweld mijns inziens op niet méér dan dat de verdachte de aangever in groepsverband heeft willen mishandelen. Het voert mijns inziens dan ook te ver om op grond van het geweld dat de verdachte heeft toegepast aan te nemen dat zijn voorwaardelijk opzet ook gericht was op het toebrengen van een potentieel dodelijk letsel door [medeverdachte 1] die de aangever in de nek heeft gestoken. Onduidelijk is waarom dit volgens het hof volgt uit het door de verdachte zelf toegepaste geweld.
3.13
Ook uit de overige bewijsmiddelen die het hof heeft gebruikt, kan mijns inziens niet zonder meer worden afgeleid dat het voorwaardelijk opzet van de verdachte op de dood van het slachtoffer gericht was. Het hof heeft kennelijk niet kunnen vaststellen wat er tussen de verdachten is besproken voordat zij de kapperszaak binnengingen, of daarbij is gesproken over het gebruik van dodelijke wapens, of dat tijdens de geweldpleging de verdachte gezien heeft dat [medeverdachte 1] een mes voorhanden had en desalniettemin is doorgegaan met de gezamenlijke mishandeling. Daarbij betrek ik dat uit de bewijsvoering volgt dat sprake was van een kortstondige hevige geweldseruptie, waarbij de verdachte kennelijk een stok/bezem heeft gepakt, zodat zonder nadere motivering niet kan worden aangenomen dat de verdachte zich ook bewust was van het steken in de nek door [medeverdachte 1] .
3.14
Ik rond af. De bewijsvoering van het hof sluit niet uit dat de medeverdachte wat betreft het steken met het mes in de nek ‘op eigen houtje’ heeft gehandeld, zonder dat de verdachte bewust was van de aanwezigheid van een mes of van een mogelijkheid dat [medeverdachte 1] bij de groepsmishandeling een mes zou gebruiken. Dit laatste kan in ieder geval niet zonder meer volgen uit de omstandigheid dat de verdachte zelf fors geweld heeft gepleegd door met een stok/bezem en vuisten op het hoofd van de aangever te slaan. Het daarop gestoelde oordeel van het hof dat de verdachte medepleger is van de bewezenverklaarde poging tot doodslag, is mijns inziens ontoereikend gemotiveerd.

4.Slotsom

4.1
Het cassatiemiddel slaagt.
4.2
Ambtshalve merk ik op dat de redelijke termijn in cassatie zal worden overschreden indien de Hoge Raad uitspraak doet na 16 januari 2026. Verder heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Hier is kennelijk weggevallen dat [slachtoffer] op het hoofd is
2.Bewijsmiddel 13.
3.ECLI:NL:PHR:2012:BY0267 (met weglating van voetnoten).
4.Vgl. HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3099.
5.Dat met de tondeuse, bezems en vuisten is ‘geslagen/gestompt’ is in de bewezenverklaring kennelijk per abuis weggevallen.
6.De conclusie van advocaat-generaal Keulen (ECLI:NL:PHR:2022:589, onder 19) voorafgaand aan HR 20 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1265, NJ 2022/386 m.nt. H.D. Wolswijk.
7.HR 20 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1265, NJ 2022/386 m.nt. H.D. Wolswijk.
8.HR 18 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:281, NJ 2020/174 m.nt. Vellinga.
9.Vgl. HR 18 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:407 onder verwijzing naar de voorafgaande conclusie van advocaat-generaal Parideans (ECLI:NL:PHR:2025:25), HR 19 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:452 (art. 81 lid 1 RO) en de voorafgaande conclusie van advocaat-generaal Aben (ECLI:NL:PHR:2024:107), en HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3099.
10.In de woorden van toenmalig advocaat-generaal Fokkens in zijn (ECLI:NL:PHR:2001:AB1472) voorafgaand aan HR 8 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1472. Vgl. ook HR 26 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:439, NJ 2024/191, m.nt. A.J. Machielse.
11.Vgl. voor een geval waarin het bestaan van die gelegenheid er niet was omdat het geweld het product was van een plotselinge escalatie die leidde tot een kortdurende schietpartij, HR 26 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR2187 NJ 2004, 682, m.nt. P.A.M. Mevis
12.HR 26 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:439, NJ 2024/191, m.nt. A.J. Machielse.