ECLI:NL:PHR:2025:1227

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
10 november 2025
Zaaknummer
23/04870
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grootschalige oplichting van beleggers en witwassen; meermalen gepleegd met betrekking tot vorderingen van benadeelde partijen

In deze zaak, behandeld door de Hoge Raad op 11 november 2025, gaat het om een grootschalige oplichting van beleggers en witwassen, gepleegd door de verdachte, die is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 41 maanden. De zaak is een vervolg op een eerder arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 5 december 2023 het vonnis van de rechtbank Amsterdam heeft bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging en de vorderingen van benadeelde partijen. De verdachte is ontzet van het recht om als aanbieder van financiële producten te opereren voor een periode van vijf jaar. De vorderingen van benadeelde partijen zijn in deze zaak van groot belang, waarbij het hof heeft geoordeeld dat de vorderingen geen onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd voor een bedrag van € 3.148.734,60, ter compensatie van de geleden schade door de benadeelde partijen. De verdediging heeft echter betoogd dat de vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat de omvang van de schade niet eenvoudig te bepalen is en er mogelijk civiele procedures lopen. Het hof heeft geoordeeld dat de vorderingen van de benadeelde partijen ontvankelijk zijn, maar dat niet alle vorderingen kunnen worden toegewezen, gezien de complexiteit en de grote hoeveelheid vorderingen. De Hoge Raad heeft de conclusie van de advocaat-generaal gevolgd, met een partiële vernietiging van de uitspraak van het hof, en heeft bepaald dat de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in bepaalde gevallen de verplichting tot betaling aan de Staat doet vervallen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/04870
Zitting11 november 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
Bij arrest van 5 december 2023 heeft het gerechtshof Amsterdam [1] het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 juni 2019 onder aanvulling van gronden bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging, de vorderingen van de benadeelde partijen en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het hof heeft de verdachte wegens 1 primair en 2 eerste cumulatief/alternatief “medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd” en 3 “plegen en medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 41 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft het hof de verdachte ontzet van het recht tot uitoefening van het beroep van aanbieder van een financieel product of financieel instrument, dan wel financiële dienstverlener, telkens zoals bedoeld in de Wet op het financieel toezicht, voor de duur van vijf jaren. Verder heeft het hof beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen en in verband daarmee aan de verdachte ten behoeve van in een bijlage bij het arrest nader genoemde slachtoffers een schadevergoedingsmaatregel tot betaling van een bedrag van € 3.148.734,60 aan de Staat opgelegd.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaken 23/04826, 23/04893, 23/04938 en 23/04940. [2] In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Namens de verdachte heeft J. Kuijper, advocaat in Amsterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
1.4
Namens een van de benadeelde partijen heeft C.W. Noorduyn, advocaat te Den Haag, een verweerschrift ingediend.

2.Het eerste middel

2.1
Het eerste middel richt zich tegen de toewijzingen van vorderingen van benadeelde partijen. Het klaagt dat het oordeel van het hof dat die vorderingen geen onevenredige belasting van het strafgeding opleveren en/of dat het impliciete oordeel van het hof dat de verdachte in voldoende mate in de gelegenheid is geweest zijn stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de toewijsbaarheid van de vorderingen van de benadeelde partijen genoegzaam naar voren te brengen, mede omdat het gaat om een veelheid aan substantiële vorderingen van complexe aard waarvan de totale omvang zich niet eenvoudig laat vaststellen. Dit brengt volgens de steller van het middel mee dat de toewijzingen van de vorderingen van benadeelde partijen en de in verband daarmee opgelegde schadevergoedingsmaatregel onbegrijpelijk is en/of ontoereikend is gemotiveerd en/of getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.
2.2
In hoger beroep is door de verdediging ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen aangevoerd:

Benadeelde partijen
23. Van de advocaat-generaal heb ik een e-mailbericht ontvangen op 19 oktober 2023 met bijgevoegd een Excel-sheet waarin de (nog overgebleven) vorderingen van de benadeelde partijen overzichtelijk onder elkaar zijn gezet voor een totaalbedrag van € 5.071.063,-.
24. Allereerst wijst de verdediging uw hof op een (zeer) ongelukkige typefout ten aanzien van de vordering van [A] B.V. waarmee zomaar € 900.000 euro bij het totaalbedrag wordt opgeteld. 996.754 moet immers zijn 96.754, waarmee het totaalbedrag neerkomt op € 4.171.063.
25. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partijen ook in hoger beroep niet- ontvankelijk moeten worden verklaard.
26. Uit het overzicht volgt wel, zoals dat in eerste aanleg ontbrak, hoeveel er inmiddels door de curator is uitgedeeld en welke benadeelde partijen (een deel van) hun inleg, eventueel inclusief rente, retour hebben gekregen. Volgens het OM zijn de vorderingen daarmee voldoende bepaalbaar en leidt dit niet tot een onevenredige belasting van het strafproces.
27. Voor de verdediging is echter onbekend of, en in hoeverre er onder de vorderingen benadeelde partij reeds een beoordeling heeft plaatsgevonden door de civiele rechter.
[…]
30. Nu het voor de verdediging onbekend is of er evenredig aan onderhavig strafproces ook procedures bij de civiele rechter zijn gevoerd en dit niet terug te zien is in de door het Openbaar Ministerie toegestuurde Excel-overzicht is het daadwerkelijke totale vorderingsbedrag onvoldoende bepaalbaar.
31. Ook eventueel fiscaal genoten voordeel dat benadeelden door hun verlies in mindering op fiscale verplichtingen konden brengen is niet verdisconteerd in het opgestelde overzicht. Deze omstandigheid doet zich met name voor bij vennootschappen welke door de verdediging in alfabetische volgorde worden opgesomd:
- 212. [B] B.V., vordering € 84.134,-;
- 198. [betrokkene 1] / [C] B.V., vordering € 12.620,-;
- 163. [D] B.V., vordering € 74.617,-;
- 162. [E] B.V., vordering € 17.500.-;
- 68. [A] B.V., vordering € 96.754,- ( [K] );
- 68. [A] B.V., vordering € 143.250,- ( [G] );
- 72. [H] B.V., vordering € 83.888,-;
- 82. [I] B.V., vordering € 9.701,-;
- 118. [J] , vordering € 92.547,-.
32. In de vorderingen komt niet naar voren of en in hoeverre er eventueel fiscaal is genoten door de betreffende vennootschappen. Het gaat hier immers om het verlies van een vennootschap en niet dat van een natuurlijke persoon, waarbij verliezen van een vennootschap fiscaal kunnen worden verrekend met winst uit voorgaande jaren en verschuldigde vennootschapsbelasting op die manier kan worden gedrukt.
33. De situatie waarin dit nu op zitting voor alle benadeelde partijen duidelijk zal moeten worden geldt als een onevenredige belasting van het strafproces en maakt dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen moeten worden verklaard.
34. Subsidiair is het standpunt van de verdediging dat voor zover meer of anders is gevorderd dan het ingelegde geldbedrag de verdediging ook van oordeel is dat de behandeling hiervan zou leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding.”
2.3
Het hof heeft ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel als volgt overwogen en beslist.

Vorderingen van de benadeelde partijen
Inleiding
De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen die zich in het strafgeding hebben gevoegd niet-ontvankelijk verklaard vanwege het faillissement van de verdachte op 19 december 2017. Voorafgaand aan de terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat het faillissement van de verdachte is opgeheven bij gebrek aan baten. Deze opheffing betekent niet dat schulden die ‘in het faillissement vallen’ daarmee zijn komen te vervallen. Zij blijven, ook na opheffing van het faillissement, bestaan. De opheffing heeft tot gevolg dat het faillissement is geëindigd en dat de situatie van vóór het faillissement weer intreedt, zo blijkt uit artikel 16 van de Faillissementswet. Het hof stelt voorop dat het faillissement van de verdachte, dat inmiddels is opgeheven, niet langer een belemmering vormt voor de ontvankelijkheid van de vorderingen.
Standpunten partijen
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de omvang van de vorderingen van de benadeelde partijen eenvoudig kan worden vastgesteld en dat de vorderingen geen onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De advocaat-generaal verwijst voor haar standpunt per benadeelde partij naar het door het openbaar ministerie opgemaakte overzicht, beknopt weergegeven in
bijlage IIbij dit arrest. Zij heeft aangevoerd dat de benadeelde partijen die zich niet opnieuw hebben gevoegd, niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Ook de benadeelden die niet duidelijk zijn geweest bij het indienen van hun vordering moeten niet-ontvankelijk worden verklaard. De overige benadeelde partijen dienen wel ontvankelijk te worden verklaard en hun vorderingen kunnen worden toegewezen conform het overzicht, tot een totaalbedrag van € 5.092.183,00.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat sprake is van een onevenredige belasting van het strafgeding. De raadsman stelt daartoe dat de vorderingen onvoldoende bepaalbaar zijn omdat onbekend is of, en in hoeverre, deze vorderingen al door de civiele rechter zijn beoordeeld. Eventueel fiscaal genoten voordeel dat benadeelden door hun verlies in mindering op fiscale verplichtingen konden brengen, is bovendien niet verdisconteerd in het overzicht van het openbaar ministerie.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat, voor zover meer of anders is gevorderd dan het ingelegde geldbedrag, de behandeling ervan leidt tot een onevenredige belasting van het strafgeding.
Oordeel van het hof
In deze strafzaak zijn veel slachtoffers betrokken. Niet alle slachtoffers hebben (op de juiste wijze) een vordering tot schadevergoeding in het strafgeding ingediend. Met het oog op de overzichtelijkheid voor alle partijen zal het hof hierna de verschillende situaties bespreken evenals, voor zover aan de orde, de van toepassing zijnde (beoordelings)kaders. In de aan dit arrest gehechte bijlagen Ia en Ib is een schematisch overzicht opgenomen, waarin tevens de beslissingen op de te beoordelen vorderingen afzonderlijk zijn vermeld.
Categorie: geen beslissing
Een aantal slachtoffers heeft geen vordering in de strafzaak ingediend. Daarbij bevinden zich ook slachtoffers die reeds in een eerder stadium hun obligatie (vrijwel volledig) terug hebben ontvangen en dus (zo goed als) schadeloos zijn gesteld. Hier ligt uiteraard geen vordering en daarmee ook geen beslissing voor. Deze categorie wordt vermeld in bijlage Ib (vijfde kolom).
Een aantal slachtoffers heeft een vordering ingediend in eerste aanleg, maar zich niet opnieuw gevoegd in hoger beroep. Verwezen wordt naar bijlage Ib (vierde kolom). Deze vorderingen liggen in hoger beroep evenmin ter beoordeling voor, reden waarom het hof ook hier geen beslissingen neemt.
Categorie: niet-ontvankelijk vanwege het eerst in hoger beroep indienen van een vorderingSlachtoffers die in eerste aanleg geen vordering hebben ingediend, maar zich wel in hoger beroep hebben gevoegd door het indienen van een schadevergoedingsverzoek, kunnen niet worden ontvangen in hun vorderingen.
Op grond van artikel 421, eerste lid, Sv is de benadeelde partij die zich niet conform artikel 51g, eerste of derde lid Sv, in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, onbevoegd in het geding in hoger beroep. Deze slachtoffers worden opgesomd in bijlage Ib (derde kolom) bij dit arrest en worden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.
Categorie: in hoger beroep gehandhaafde vorderingen
Benadeelde partijen die zich in eerste aanleg in het strafproces hebben, gevoegd en zich in hoger beroep opnieuw hebben gevoegd (zie bijlage Ia bij dit arrest) kunnen in hun vorderingen worden ontvangen, voor zover die vorderingen betrekking hebben op de inleg van gelden van die benadeelde partijen in [K] en [G] . In zoverre zijn de vorderingen eenvoudig van aard en kunnen die worden toegewezen als rechtstreekse schade als gevolg van het onder 1 primair respectievelijk 2 eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde handelen, met aftrek van (van de curator) teruggekregen inleg en ontvangen rente. Indien die teruggekregen inleg en ontvangen rente niet op de vorderingen in mindering zijn gebracht, zullen de vorderingen voor dat deel worden afgewezen.
Voor zover de hoogte van deze vorderingen de inleg overstijgt, door aanvullende materiële schade of immateriële schade, leveren de vorderingen voor dat deel - gezien de zeer grote hoeveelheid vorderingen en de complexiteit van die delen van de vorderingen - een onevenredige belasting van het strafgeding op en zullen die in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Aanhouding van de behandeling van de strafzaak, die onderdeel is van een megazaak met meerdere verdachten, om opheldering te verkrijgen over een veelvoud aan civiele kwesties, gaat naar het oordeel van het hof ten koste van een tijdige afdoening van de strafzaak.
Ook vorderingen die in het geheel niet zien op de inleg, maar enkel op daarmee samenhangende schade als misgelopen rente en (on)kosten, zullen om die reden in het geheel niet-ontvankelijk worden verklaard (bijlage Ib, kolom 1).
Voor wat betreft het toegewezen deel van de vorderingen is de verdachte samen met zijn mededaders hoofdelijk tot vergoeding van de schade gehouden.
Vorderingen genoemd in bijlage Ib, tweede kolom, die onvoldoende duidelijk zijn of verwarring oproepen kunnen niet worden behandeld in deze strafprocedure omdat zij een onevenredige belasting opleveren. Dit geldt (onder meer) als niet is vast te stellen wat de hoogte van het gevorderde bedrag is of welke persoon/partners de vordering heeft/hebben ingediend (zowel in eerste aanleg als in hoger beroep). Ook hier is het hof van oordeel dat aanhouding van de behandeling van de strafzaak, die onderdeel is van een megazaak met meerdere verdachten, teneinde opheldering te verkrijgen omtrent een veelvoud aan civiele kwesties, ten koste zou gaan van een tijdige afdoening van de megazaak.
De stellingen van de verdediging dat sprake zou kunnen zijn van eerdere toewijzingen van vorderingen door de civiele rechter en dat eventueel fiscaal genoten voordeel door benadeelde partijen niet in hun vorderingen is verdisconteerd, zijn niet geconcretiseerd. Deze stellingen worden als onvoldoende onderbouwd verworpen.
Schadevergoedingsmaatregel
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd voor (in totaal) een bedrag van € 5.092.183,00.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de schadevergoedingsmaatregel niet moet worden opgelegd. Het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel en de daarbij horende vervangende hechtenis komt neer op een extra straf. Gezien de omvang van het te betalen bedrag aan schadevergoeding zal executie in de praktijk het uitzitten van de vervangende hechtenis betekenen, zeker omdat de vonnissen in de zaken van de mededaders, waarbij de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn verklaard en geen schadevergoedingsmaatregel is opgelegd, onherroepelijk zijn en de verdachte daardoor de schade alleen zal moeten dragen. Het uitgangspunt dient te zijn dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd ter bescherming tegen betalingsonwil, niet betalingsonmacht.
Oordeel van het hof
Anders dan de raadsman meent, wordt gijzeling niet toegepast als een veroordeelde aannemelijk maakt dat hij niet in staat is te voldoen aan de verplichting tot betaling. Het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel leidt daarom niet zonder meer tot het uitzitten van een vervangende hechtenis.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed. Het hof neemt als schade in aanmerking de toegewezen bedragen aan de benadeelde partijen, zoals opgenomen in bijlage la bij dit arrest, met een totaalbedrag van € 3.148.734,60.
Het hof bepaalt dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van de in de bijlage genoemde benadeelde partijen met toepassing van artikel 6:4:20 Sv gijzeling van de aldaar berekende duur kan worden toegepast.
[…]
BESLISSING
[…]
Vorderingen van de benadeelde partijen
Wijst toe de vorderingen tot schadevergoeding van de in bijlage la bij dit arrest opgenomen benadeelde partijen tot de bedragen als genoemd in die bijlage (onder het kopje “toegewezen bedrag”), waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de in die bijlage opgenomen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart die benadeelde partijen ter zake van het meer of anders gevorderde niet-ontvankelijk in hun vorderingen en bepaalt dat die benadeelde partijen dat deel van hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door die benadeelde partijen gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partijen genoemd in bijlage Ib bij dit arrest, kolom één tot en met drie, niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat die benadeelde partijen hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Bepaalt dat laatstgenoemde benadeelde partijen en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de slachtoffers zoals vermeld in bijlage Ia en tot de bedragen als genoemd in die bijlage (onder het kopje “toegewezen bedrag”), ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.148.734,60 (drie miljoen honderdachtenveertigduizend zevenhonderdvierendertig euro en zestig eurocent) vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 360 (driehonderdzestig) dagen conform bijlage la bij dit arrest. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting per gedupeerde telkens vervangen door gijzeling van het aantal dagen dat in bijlage Ia is vermeld. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
- 4 juli 2016 ( [G] en [L] );
- 15 juni 2016 ( [M] ), en:
- 16 december 2016 ( [K] ).
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.”
2.3
In de toelichting op het middel wordt
ten eersteaangevoerd dat het hof niet uitdrukkelijk heeft beslist op het verweer van de verdediging dat behandeling van de vorderingen van de benadeelde partijen een onevenredige belasting van het geding opleveren. Volgens de steller van het middel lijdt het arrest reeds daarom aan nietigheid. Deze klacht faalt, nu zo’n uitdrukkelijke beslissing niet is vereist. [3]
2.4
Ten tweedewordt aangevoerd dat voor zover in het arrest besloten ligt dat van een onevenredige belasting geen sprake is, dit oordeel onbegrijpelijk is, dan wel onvoldoende met redenen is omkleed, met name, omdat de omvang van de geleden schade naar het oordeel van de steller van het middel niet een simpele rekensom is waarbij de inleg van de benadeelde partijen minus de som van het geld dat van de curator is teruggekregen en de ontvangen rente de geleden schade oplevert. Er moet namelijk ook rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat benadeelde partijen inmiddels een civiele procedure zijn gestart waarin schadevergoeding van dezelfde gebeurtenissen is gevorderd. Verder moet, ten aanzien van de benadeelde B.V.’s, rekening worden gehouden met genoten fiscaal voordeel.
2.5
In het overzichtsarrest vordering benadeelde partij van 2019 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen over de procedure betreffende de vordering van benadeelde partijen binnen het strafproces.
“Met de mogelijkheid tot het instellen van een vordering door benadeelde partijen heeft de wetgever beoogd binnen het strafproces te voorzien in – kort gezegd – een eenvoudige en laagdrempelige procedure die ertoe leidt dat personen die schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit zoveel mogelijk schadeloos worden gesteld. Indien echter de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechter een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de rechter bepalen dat die vordering in het geheel of ten dele niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering, of het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen (art. 361, derde lid, Sv).
De aldus voorziene eenvoudige procedure biedt aan de benadeelde partij en de verdachte niet dezelfde processuele waarborgen als een gewone civielrechtelijke procedure, onder meer omdat in de context van de strafrechtelijke procedure ingevolge art. 334 Sv slechts in beperkte mate plaats is voor bewijslevering. Dit bezwaar wordt echter in afdoende mate ondervangen door voornoemd art. 361, derde lid, Sv, welke bepaling mede in het licht van art. 6, eerste lid, EVRM aldus moet worden uitgelegd dat zij de strafrechter tot niet-ontvankelijkverklaring verplicht indien hij niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidenlijk tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren.” [4]
2.6
In zijn arrest van 23 april 2024 [5] heeft de Hoge Raad over deze verplichting voor de rechter nadere algemene opmerkingen gemaakt:
“3.3.2
Dat in het strafproces enkele processuele waarborgen van de gewone civielrechtelijke procedure ontbreken, brengt mee dat de strafrechter zich ervan moet vergewissen dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij genoegzaam naar voren te brengen. Gelet op de eigen verantwoordelijkheid van de partijen voor het naar voren brengen en onderbouwen van hun stellingen, vergt deze verplichting doorgaans geen zelfstandige aandacht (in de motivering) van de strafrechter, maar dat kan onder omstandigheden anders zijn, bijvoorbeeld als het gaat om een substantiële vordering van complexe aard waarvan de omvang zich niet eenvoudig laat vaststellen.”
2.7
In de voorliggende zaak heeft het hof beslist tot toewijzing van een omvangrijk aantal vorderingen van benadeelde partijen die door het hof als van eenvoudige aard zijn aangemerkt. Het gaat om vorderingen waarbij de gevorderde schade bestaat uit de inleg van de benadeelde partijen in [K] en [G] minus het geld dat van de curator is teruggekregen en de ontvangen rente. Het gaat daarmee om reeds in het verleden geleden schade, zodat bij het vaststellen hiervan geen rekening hoeft te worden gehouden met een toekomstig en derhalve nog onzeker element, hetgeen meebrengt dat – anders dan in het hiervoor geciteerde arrest van 23 april 2024 – geen sprake is van een “een substantiële vordering van complexe aard waarvan de omvang zich niet eenvoudig vast laat stellen”.
2.8
De verdediging had ten aanzien van deze vorderingen ter terechtzitting in hoger beroep het standpunt ingenomen dat mogelijk inmiddels civiele vorderingen door de benadeelde partijen zijn ingediend alsmede dat sprake zou kunnen zijn van ‘fiscaal voordeel’. De verdediging heeft in het verlengde daarvan betoogd dat het verduidelijken van deze aspecten een onevenredige belasting van het strafproces oplevert en maakt dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen moeten worden verklaard.
2.9
Het hof heeft geoordeeld dat de stellingen van de verdediging dat sprake zou kunnen zijn van eerdere toewijzingen van vorderingen door de civiele rechter en dat eventueel fiscaal genoten voordeel door benadeelde partijen niet in hun vorderingen is verdisconteerd, niet zijn geconcretiseerd en daarom als onvoldoende onderbouwd worden verworpen. In dit oordeel ligt besloten dat het hof zich verzekerd heeft geacht dat de verdediging in voldoende mate in de gelegenheid is geweest om haar standpunten omtrent deze vorderingen naar voren te brengen. Dit oordeel acht ik niet onbegrijpelijk en getuigt ook niet van een onjuiste rechtsopvatting. Ik licht dit toe.
2.1
Wat betreft de door de verdediging geopperde mogelijkheid dat inmiddels civiele procedures door de benadeelde partijen zijn gestart waarin ter zake van dezelfde gebeurtenissen schade wordt gevorderd, merk ik op dat de strafrechter tot niet-ontvankelijkheid
kan [6] beslissen als vaststaat dat een dergelijke vordering aanhangig is bij de civiele rechter. Verplicht is hij daartoe evenwel niet. [7] In de onderhavige zaak is alleen de mogelijkheid dat dit het geval is geopperd, maar verder is dit niet geconcretiseerd. Als deze civiele procedures zich tegen de verdachte zouden richten, zou de verdachte hiervan op de hoogte moeten zijn. Ingeval deze ‘parallelle’ civiele procedures tegen een van de medeverdachten worden gevoerd, zie ik niet in waarom dit voor de verdachte direct relevant zou zijn. Dit wordt noch in de pleitnota noch in de cassatieschriftuur op enigerlei wijze onderbouwd, zodat ik dit verder laat rusten.
2.11
Wat betreft het fiscale voordeel merkt de steller van het middel terecht op dat oplichting van een B.V. gevolgen kan hebben voor de door deze B.V. af te dragen vennootschapsbelasting. Wanneer de door oplichting verloren gelden worden afgewaardeerd, leidt dit er immers toe dat de winst over dat jaar afneemt, hetgeen leidt tot een lager bedrag aan vennootschapsbelasting dat dient te worden betaald. [8] Dit geldt ook ingeval het gaat om een B.V. die in het jaar waarin het verlies als gevolg van de oplichting wordt geleden niet winstgevend is, maar in de jaren daarvoor of daarna wel winst maakt. In beide gevallen is, onder voorwaarden, verrekening van het geleden verlies met de eerder (zogenoemde achterwaartse verliesverrekening) of later (zogenoemde voorwaartse verliesverrekening) gemaakte winst mogelijk. [9] Een dergelijke toelichting is in hoger beroep evenwel niet door de verdediging gegeven.
2.12
Ik meen overigens dat de rechter hiermee bij de toewijzing van de vorderingen van de benadeelde B.V.’s geen rekening hoefde te houden. Toewijzing van de vordering aan de benadeelde B.V. leidt immers tot waardering van de vordering door de B.V. en daarmee een in dat belastingjaar hoger eindvermogen en dus een hogere winst waarover belasting moet worden afgedragen, hetgeen het eerdere belastingvoordeel tenietdoet. Wél rekening houden met het ‘belastingvoordeel’ van de afwaardering, maar níét met het ‘belastingnadeel’ van toewijzing van de vordering is onevenwichtig en zou ertoe leiden dat de schade geleden door de benadeelde partij niet volledig wordt vergoed. [10]
2.13
Het middel faalt in al zijn onderdelen.

3.Het tweede middel

3.1
Het tweede middel bevat allereerst de klacht dat het hof heeft verzuimd in het dictum te bepalen dat de verdachte is gekweten van zijn plicht tot schadeloosstelling van het slachtoffer indien en voor zover hij aan een van de opgelegde wijzen van vergoeding van de door de benadeelde partijen geleden schade heeft voldaan.
3.2
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld, maar dit hoeft niet tot terugwijzing te leiden. De Hoge Raad kan een dergelijk verzuim zelf herstellen. [11]
3.3
Daarnaast wordt geklaagd dat het hof, nu het heeft geoordeeld dat de verdachte samen met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor de geleden schade, had moeten bepalen dat voor zover zijn mededaders aan de betalingsverplichtingen hebben voldaan, deze voor hem vervallen.
3.4
Omtrent hoofdelijke aansprakelijkheid heeft de Hoge Raad in het al eerder genoemde overzichtsarrest vordering benadeelde partij van 2019 het volgende overwogen:
“2.6
Hoofdelijke aansprakelijkheid bestaat indien en voor zover meerdere personen verplicht zijn tot vergoeding van dezelfde schade (art. 6:102 BW), hetgeen doorgaans het geval is indien de schade is ontstaan door onrechtmatige gedragingen van twee of meer personen. […]
Indien de rechter oordeelt dat sprake is van hoofdelijkheid moet hij dit bij de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en bij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel tevens in het dictum tot uitdrukking brengen. Aldus wordt duidelijk dat de door de wet aan hoofdelijkheid verbonden gevolgen — waaronder de bevrijding van de schuldenaar in geval van betaling door een medeschuldenaar (art. 6:7, tweede lid, BW) — intreden.
(…)
2.9.4
Indien sprake is van hoofdelijke aansprakelijkheid kan ook de schadevergoedingsmaatregel voor het totale schadebedrag worden opgelegd. Zoals hiervoor onder 2.6 is overwogen dient eventuele hoofdelijke aansprakelijkheid bij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel tot uitdrukking te worden gebracht.”
3.5
In zijn arrest van 10 januari 2023 heeft de Hoge Raad aanvullend opgemerkt dat “indien en voor zover meerdere personen verplicht zijn tot vergoeding van dezelfde schade, hun hoofdelijke aansprakelijkheid en de gevolgen daarvan voortvloeien uit de wet (artikel 6:102 van het Burgerlijk Wetboek)”, zodat ingeval “de rechter in de vordering en de door hem daarover vastgestelde omstandigheden aanleiding vindt die hoofdelijkheid in de beslissing vast te stellen” hij daartoe kan overgaan op de in het overzichtsarrest onder 2.6 beschreven wijze (te weten door bij de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en bij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel op te nemen dat sprake is van hoofdelijkheid), maar dat hij daartoe (ik begrijp: tot vaststelling van die hoofdelijkheid) niet ambtshalve is verplicht. [12]
3.6
Het hof heeft in het dictum ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen opgenomen dat de verdachte “met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is”. Nu de gevolgen van hoofdelijke aansprakelijkheid uit de wet volgen, was het hof niet gehouden om daarnaast ook in het dictum op te nemen dat indien (en voor zover) een van de mededaders aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan (in zoverre) zal zijn bevrijd.
3.7
Het middel faalt in zoverre.

4.Het derde middel

4.1
Het derde middel bevat de klacht dat het oordeel van het hof dat de benadeelde partijen die niet in de bewezenverklaring worden genoemd ontvankelijk zijn in hun vorderingen tot vergoeding van de geleden schade, dan wel dat die vorderingen als rechtstreekse schade als gevolg van de bewezenverklaarde feiten kunnen worden toegewezen, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting althans op onbegrijpelijke wijze is gemotiveerd. Ten gevolge hiervan is de toewijzing van de vorderingen en het opleggen van schadevergoedingsmaatregelen voor hetzelfde bedrag onbegrijpelijk dan wel ontoereikend gemotiveerd en/of getuigende van een onjuiste rechtsopvatting.
4.2
De door het hof bevestigde bewezenverklaring uit het vonnis van de rechtbank Amsterdam luidt ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 eerste cumulatief/alternatief als volgt:

Feit 1 primair
In de periode van 1 juli 2016 tot en met 31 december 2016 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zichzelf en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
de hierna genoemde personen en andere personen en/of rechtspersonen heeft bewogen tot afgifte van geldbedragen van in totaal ongeveer EUR 2.753.500, te weten onder meer:
- [betrokkene 9] tot afgifte van EUR 10.000omstreeks 25 augustus 2016 en
- [betrokkene 10] tot afgifte van EUR 10.000omstreeks 31 augustus 2016 en
- [betrokkene 6] tot afgifte van -in totaal- EUR 150.000 in of omstreeks de periode van 5 september 2016 tot en met 22 september 2016 en
- [betrokkene 11] tot afgifte van EUR 3.500 op of omstreeks 2 november 2016 en.
- [betrokkene 8] tot afgifte van EUR 25.000 op 23 november 2016,
immers hebben hij en mededaders met voornoemd oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aan bovengenoemde personen en/of aan een of meerdere andere personen en/of rechtspersonen,
telefonisch en/of per e-mail en/of middels het internet en/of middels een (glossy) brochure en/of middels informatiemateriaal, medegedeeld en/of voorgewend dat,
- [N] B.V. handelde onder / gebruik maakt van de naam [K] en/of
- [N] B.V. / [K] een bonafide / betrouwbare beleggingsmaatschappij / beleggingsfonds is/was en/of
- [N] B.V. / [K] (al jaren) succesvol was en/of één of meerdere project(en) (succesvol) had afgerond en/of
- werd belegd / geïnvesteerd en/of zou worden belegd / geïnvesteerd in windenergie en/of een groenfonds en/of duurzame energie en/of duurzame projecten en/of
- een (hoog) rendement (van 7,1% tot 9,6%) behaald en/of uitgekeerd zou (kunnen) worden en/of
- een (hoog vast) rendement behaald en/of uitgekeerd zou worden (van 5,2% of 6,2%) en/of
- een (winstafhankelijk) rendement (van 2,5% of 3,5%) behaald en/of uitgekeerd zou (kunnen) worden en/of
- een (fiscaal) belastingvoordeel (van 1,9%)) zou worden verkregen en/of dat gesprekken en/of overleg met de Belastingdienst plaatsvond(en) over belastingvoordeel,
waardoor bovengenoemde personen en andere personen en/of rechtspersonen werden bewogen tot afgifte van (bovengenoemde) geldbedragen;
Feit 2, eerste cumulatief/alternatief
in de periode van 1 september 2015 tot en met 31 augustus 2016 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zichzelf en/of anderenwederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
de hierna genoemde personen en andere personen en/of rechtspersonen heeft bewogen tot afgifte van geldbedragen van in totaal:
- EUR 2.891.107 (op een bankrekening van [O] ) en
- EUR 1.971.575 (op een bankrekening van [P] ) en
- EUR 888.500 (op een bankrekening van [Q] ) en
- EUR 176.875 (op bankrekeningen van [verdachte] of [R] B.V.),
te weten onder meer:
- [betrokkene 3] tot afgifte van EUR 5.000 op 2 november 2015 en EUR 15.000 op 29 maart 2016 en
- [betrokkene 4] tot afgifte van -in totaal- EUR 300.000 in de periode van 1 december 2015 tot en met 21 januari 2016 en
- [betrokkene 5] tot afgifte van EUR 25.000 op 17 december 2015 en
- [betrokkene 6] tot afgifte van EUR 100.000 op 29 januari 2016 en
- [betrokkene 7] tot afgifte van EUR 15.000 op 18 december 2015 en EUR 40.000 op 15 maart 2016 en
- [betrokkene 8] tot afgifte van -in totaal- EUR 107.500 in de periode van 26 januari 2016 tot en met 20 juli 2016
immers hebben hij en één mededader met voornoemd oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aan bovengenoemde personen en/of aan een of meerdere andere personen en/of rechtspersonen,
telefonisch en/of per e-mail en/of middels het internet en/of middels een (glossy) brochure en/of middels een fondsenoverzicht en/of middels een trackrecord en/of middels informatiemateriaal, medegedeeld en/of voorgewend dat
- werd belegd / geïnvesteerd en/of zou worden belegd / geïnvesteerd in (veilig en/of hoogwaardig) vastgoed / onroerende zaken en/of in een supermarkt (filiaal in Duitsland) en/of
- een hoog rendement behaald en/of uitgekeerd zou (kunnen) worden (te weten
* een gegarandeerd / vast rendement van 9,12% of 10% en/of
* een rendement van 6% vast plus 6% tot 14,2% winstafhankelijk en/of
* een (vaste) couponrente van 5% plus bonusrente van 4,5%) en/of
- [S] een bonafide / betrouwbare beleggingsmaatschappij en/of beleggingsfonds is en/of
- [S] al jaren succesvol was en/of hoge rendementen had behaald (vanaf 2004 tot en met 2015) en/of één of meerdere project(en) (succesvol) had afgerond en/of
- een voormalig directeur / specialist van de [T] Bank was benoemd en/of was toegetreden (als commissaris bij [S] ) en/of
- de beleggingen onder (extern) toezicht (van de AFM) stonden en/of
- [S] en [O] (zogenaamd ter zekerheid van de beleggers) uit afgescheiden entiteiten bestond en/of
- beleggers / obligatiebehouders en/of de [O] en/of de [P] en/of de [Q] (eerste) recht van hypotheek en/of zekerheden, had(den) en/of zouden (ver)krijgen op de (gekochte en/of aan te kopen) (onroerende) zaken en/of op de (verrichte en/of te verrichten) investeringen,
waardoor bovengenoemde personen en andere personen en/of rechtspersonen werden bewogen tot afgifte van (bovengenoemde) geldbedragen;”
4.3
In de kern wordt in de toelichting op het middel aangevoerd dat nu de bewezenverklaring van feit 1 primair en feit 2 eerste cumulatief/alternatief slechts vijf respectievelijk zes slachtoffers worden genoemd, alleen deze personen dan wel B.V.’s in aanmerking komen om als benadeelde partij hun schade op de verdachte te verhalen.
4.4
Voorop moet worden gesteld dat uit het overzichtsarrest vordering benadeelde partij volgt dat een benadeelde partij in het strafproces vergoeding kan vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden als voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde partij geleden schade. Hierbij zijn de regels van het materiële burgerlijk recht van toepassing, zodat alleen voor vergoeding in aanmerking komt de schade die het gevolg is van de onrechtmatige gedragingen van de verdachte, voor zover deze schade op de voet van art. 6:98 BW aan de verdachte kan worden toegerekend. [13] Dit betekent dat zowel sprake moet zijn van een condicio sine qua non-verband [14] tussen de gedragingen van de verdachte en de ingetreden schade en de schade ook redelijkerwijs aan hem moet kunnen worden toegerekend. [15] Verder geldt dat benadeelde partijen niet bij naam in de tenlastelegging en in de bewezenverklaring hoeven te zijn genoemd. [16]
4.5
Tegen deze achtergrond meen ik dat het middel faalt. De door het hof toegewezen schade bestaat immers, zoals gezegd, uit de inleg van de benadeelde partijen verminderd met hetgeen zij reeds terug hebben gekregen van de curator en de eventuele rente uitkeringen die zij hebben ontvangen. Uit het door het hof ten aanzien van de bewezenverklaring en bewijsvoering bevestigde vonnis van de rechtbank volgt dat de verdachte als medepleger “alle” investeerders in zowel [G] als [K] heeft opgelicht, welk oordeel in cassatie niet is betwist. Dit betekent dat het oordeel van het hof dat de in bijlage Ia genoemde benadeelde partijen rechtstreeks schade hebben geleden, telkens tot het bedrag waartoe de vordering is toegewezen, door het onder 1 primair respectievelijk 2 eerste cumulatief/alternatief ten laste van verdachte bewezenverklaarde handelen, ook voor zover de benadeelde partijen niet bij naam in de tenlastelegging en in de bewezenverklaring zijn genoemd, niet onbegrijpelijk is, noch ontoereikend is gemotiveerd of getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.

5.Slotsom

5.1
Het eerste en derde middel falen. Het tweede middel is ten dele terecht voorgesteld, maar leidt niet tot cassatie.
5.2
Ambtshalve merk ik op dat de redelijke termijn in cassatie verloopt op 13 december 2025. Als deze termijn met meer dan één maand wordt overschreden, dient dit te leiden tot strafvermindering. [17] Verder heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
5.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover deze niet een alternatieve vergoedingsplicht bevat, tot bepaling dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij doet vervallen, en dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij in zoverre de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen doet vervallen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Parketnummer: 23-002620-19. Dit arrest is op rechtspraak.nl gepubliceerd onder ECLI:NL:GHAMS:2023:3641.
2.In de samenhangende zaak 23/04933 zijn geen cassatiemiddelen ingediend en is reeds arrest gewezen (peek).
3.Vgl. HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:889, r.o. 2.2. Zie ook mijn conclusie van 13 mei 2025, ECLI:NL:PHR:2025:534, randnummer 2.14 (HR: art. 81 RO).
4.HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793,
5.HR 23 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:646,
6.HR 19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9031, r.o. 3.4-3.5.
7.Zie HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1279, r.o. 2.5. Zie ook de conclusie van AG Aben van 21 mei 2019, ECLI:NL:PHR:2019:476, randnummer 18 (HR: geen bespreking van dit middel).
8.Art. 8 lid 1 Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (verder: Wet Vpb 1969) bepaalt dat winst wordt bepaald op basis van onder meer art. 3.8 Wet op de inkomstenbelasting 2001 (verder: Wet IB 2001). In die bepaling wordt de totaalwinst omschreven als het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit een onderneming. De vennootschapsbelasting wordt jaarlijks geheven. De jaarwinst wordt bepaald aan de hand van art. 3.25 Wet IB 2001. Kort gezegd is de totaalwinst het eindvermogen belastingplichtige -/- beginvermogen belastingplichtige + onttrekkingen -/- stortingen. Een verlies als gevolg van oplichting in een bepaald jaar leidt tot een lager eindvermogen en dus tot een lagere winst. Zie uitgebreid wat betreft berekening van de winst van een bv W.R. Kooiman & C.J. van Hoek,
9.W.R. Kooiman & C.J. van Hoek,
10.Dit kan met een rekenvoorbeeld worden geïllustreerd, waarbij gemakshalve een vennootschapsbelastingtarief van 25% wordt gebruikt. Stel dat een bv een vordering hield ad € 100. Door de oplichting wordt deze met € 100 afgewaardeerd, wat - in principe - een ‘belastingvoordeel’ van € 25 oplevert. Als nu een vordering van niet € 100, maar slechts € 75 wordt toegewezen, dan wordt daarover 25% vennootschapsbelasting gerekend en eindigt de bv na belasting met slechts € 56,25, in plaats van de € 75 die hij na belasting had verloren.
11.Zie HR 10 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:3.
12.HR 10 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:3, r.o. 2.9.
13.HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793,
14.HR 9 april 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO3170,
15.Zie de conclusie van voormalig AG Spier van 20 juni 2014, ECLI:NL:PHR:2014:704, randnummer 5.4.1. Zie ook het arrest van de Hoge Raad in deze zaak (HR 3 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2895, r.o. 3.5).
16.Vgl. HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF5074, r.o. 5.4.
17.HR 26 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:492, r.o. 3.2.