Conclusie
1.Inleiding
2.Feiten en procesverloop
[betrokkene 2] (fon) het al weet, ze vroegen ook naar hem.
ging verzinnen en op het laatste zei ze [betrokkene 3] en toen ze de leeftijd erbij zei
wilde ze alleen van hem weten toen zei ze dat die iets van 15 of 16 is.
dit en dat woellah..ik..me moeder en ik hebben het zo goed gedaan hehe, ze
denken nu zo erg dat m’n vader het heeft verzonnen.”
“
overwegende, dat [ [verweerster] , hof] wordt verdacht van:
overwegende, dat het bestaan van deze grond blijkt uit de volgende omstandigheden:
- de noodzaak van een (nader/verder) verhoor verdachte:
- Tussen 17:09 en 17:29 uur is [verweerster] bezocht door een onderzoeker van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de RvdK). Het rapport van de RvdK van 8 maart 2012 bevat een passage over dat bezoek waarin de toenmalige gemoedstoestand van [verweerster] is beschreven en wordt vermeld dat zij erg bang is en sombere en zelfs soms suïcidale gevoelens heeft. Medewerkers van de RvdK hebben na dit bezoek met de politie gebeld met het dringende advies om [verweerster] vrij te laten wegens haar kwetsbaarheid.
- Tussen 19:12 en 19:39 is [verweerster] bezocht door haar moeder. Dat bezoek heeft plaatsgevonden in een ruimte waarin [verweerster] van haar moeder werd gescheiden door een glaswand.
- Om 11:14 uur is [verweerster] verplaatst naar een observatiecel. In die cel brandde het licht voortdurend en werd zij voortdurend door middel van camera’s geobserveerd.
Het logboek van het politiebureau vermeldt:
“oplast van [betrokkene 4] dit i.v.m. suïcidale uitspraken gehoord v. rec”; en
“Omdat be tijdens verhoor suïcidale neigingen heeft geuit ”.
Vanaf dat moment is [verweerster] behalve de hierna beschreven verhoren en bezoeken steeds in deze observatiecel ingesloten.
- Tussen 14:50 en 16:52 uur is [verweerster] in aanwezigheid van haar moeder als verdachte verhoord.
- Tussen 20:23 en 20:24 uur is [verweerster] bezocht door een arts.
- Tussen 20:39 en 20:40 uur is [verweerster] door haar moeder bezocht, wederom in een ruimte met glaswand.
- [verweerster] de kleding en studieboeken die haar moeder voor haar heeft afgegeven aan de politie, pas op de tweede dag heeft gekregen (rov. 6.43-6.44);
- [verweerster] en haar moeder tijdens de bezoeken van deze laatste waren gescheiden door een glazen wand (rov. 6.45-6.46);
- [verweerster] bij plaatsing in het politiecellencomplex geen informatiefolder heeft ontvangen (rov. 6.47-6.48);
- [verweerster] tijdens haar insluiting geen halalvoedsel heeft gekregen (rov. 6.49-6.50);
- de politie [verweerster] niet twee keer per dag heeft laten luchten (rov. 6.53-6.57) en
- onvoldoende medische zorg is ingeschakeld (rov. 6.61-6.63).
- niet is afgescheiden van volwassenen (rov. 6.51-6.52) en
- in een observatiecel is geplaatst (rov. 6.58-6.63).
3.Bespreking van het middel in het principale beroep
deeerste overweging’ kan een onzorgvuldige vertaling worden genoemd van “the best interests of the child shall be
aprimary consideration” in de Engelse tekst van de bepaling. Een correcte vertaling is immers dat die belangen ‘
eeneerste overweging’ zijn. [36] De belangen van het kind gaan niet vóór, maar dienen steeds als eerste te worden meegewogen, zo is bedoeld te bepalen. Zowel in de parlementaire geschiedenis van de goedkeuringswet van het IVRK, als in de rechtspraak over het IVRK is dan ook uitgangspunt dat het ‘belang van het kind’ geen absolute voorrang heeft boven andere belangen. Andere belangen kunnen zwaarder wegen. [37]
(…)
b. geen enkel kind op onwettige of willekeurige wijze van zijn of haar vrijheid wordt beroofd. De aanhouding, inhechtenisneming of gevangenneming van een kind geschiedt overeenkomstig de wet en wordt slechts gehanteerd als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke passende duur;
c. ieder kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd, wordt behandeld met menselijkheid en met eerbied voor de waardigheid inherent aan de menselijke persoon, en zodanig dat rekening wordt gehouden met de behoeften van een persoon van zijn of haar leeftijd. Met name wordt ieder kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd, gescheiden van volwassenen tenzij het in het belang van het kind wordt geacht dit niet te doen, en heeft ieder kind het recht contact met zijn of haar familie te onderhouden door middel van correspondentie en bezoeken, behalve in uitzonderlijke omstandigheden;
d. ieder kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd het recht heeft onverwijld te beschikken over juridische en andere passende bijstand, alsmede het recht de wettigheid van zijn vrijheidsberoving te betwisten ten overstaan van een rechter of een andere bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige autoriteit, en op een onverwijlde beslissing ten aanzien van dat beroep.”
Begaclaim-arrest heeft de Hoge Raad deze gronden als volgt omschreven in rov. 3.3:
Begaclaim-arrest onder meer nader overwogen:
onder (a)aan dat indien en voor zover dit oordeel berust op het oordeel dat in strijd is gehandeld met enig toepasselijk wettelijk voorschrift, dat oordeel ontoereikend gemotiveerd is, omdat het arrest geen (voldoende duidelijke) overwegingen bevat waaruit blijkt welk voorschrift zou zijn geschonden en waarom dat zo zou zijn.
onder (b)dat het hof heeft miskend dat de beslissing tot het geven van een bevel tot inverzekeringstelling slechts terughoudend door de burgerlijke rechter kan worden getoetst aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit, en uitsluitend onrechtmatig kan worden bevonden indien de officier van justitie of de hulpofficier in redelijkheid niet tot die beslissing kon komen. Volgens de klacht heeft het hof zelf de afweging gemaakt tussen het belang van [verweerster] en het aan de orde zijnde onderzoeksbelang.
onder (c)dat het hof voorts heeft miskend dat de beslissing tot het geven van een bevel tot inverzekeringstelling ex tunc moet worden getoetst, en dus uitsluitend op basis van de op het moment van het geven van het bevel beschikbare informatie, en niet mede op basis van later blijkende feiten en omstandigheden. Het hof heeft immers aan zijn oordeel ten grondslag gelegd hoe vaak en hoe lang [verweerster] feitelijk is verhoord tijdens de inverzekeringstelling.
onder (a)dat eerstgenoemd oordeel onbegrijpelijk is in het licht van de stellingen van de Staat dat de hulpofficier van justitie zich voorafgaand aan het geven van het bevel tot inverzekeringstelling heeft afgevraagd (i) of inverzekeringstelling van [verweerster] geboden was en (ii), zo ja, of die inverzekeringstelling – vanwege de minderjarigheid van [verweerster] – ook thuis kon worden doorgebracht. [55] Onder (b)voert het subonderdeel aan dat het oordeel van het hof dat het belang van [verweerster] duidelijk geen eerste overweging is geweest, eveneens onbegrijpelijk is, nu uit de beslissing van de (hulp) officier van justitie – die impliceert dat hij het belang van het onderzoek zwaarwegender achtte dan het genoemde belang van [verweerster] – niet (zonder meer) volgt dat dit laatste belang niet een eerste overweging is geweest.
in dit gevalte lang is gewacht met geven van de kleding en de studieboeken. Bij dat oordeel heeft het hof in aanmerking genomen dat de Staat ter verklaring van het feit dat [verweerster] pas in de middag van de volgende dag de kleding en de boeken heeft gekregen, slechts heeft aangevoerd dat een veelheid van zaken op een politiebureau moet worden afgehandeld (oftewel: dat het nu eenmaal druk is op een politiebureau).
- de verplichting van art. 37 aanhef en onder c, eerste volzin, IVRK en art. 10 lid 1 IVBP, om een kind dat van zijn vrijheid is beroofd te behandelen met menselijkheid en met eerbied voor de waardigheid inherent aan de menselijke persoon, en zodanig dat rekening wordt gehouden met (de behoeften van een persoon van) zijn of haar leeftijd; en
- art. 37 aanhef en onder c, tweede zin, IVRK, dat voorschrijft dat het ingesloten kind recht heeft op contact met zijn of haar familie door middel van onder andere bezoeken.
Het hof neemt bij zijn oordeel in aanmerking dat uit regel 18 van de Havanaregels volgt dat de behandeling van kinderen die voorafgaand aan hun berechting zijn ingesloten, onder andere in overeenstemming moet zijn met het vermoeden van onschuld en de juridische status van de ingeslotene. Met dat vermoeden en met de status van [verweerster] als slechts inverzekeringgestelde is volgens het hof in beginsel onverenigbaar dat zij en haar moeder bij bezoeken van die moeder door een glazen wand werden gescheiden. De Staat heeft volgens het hof niet toegelicht waarom die wand in dit geval noodzakelijk was. Het hof overweegt voorts dat art. 4.2.7 Huishoudelijk Reglement, waarop de Staat bij zijn verweer op dit punt heeft gewezen (en dat een glazen wand in beginsel voorschrijft), niet dwingend een glazen wand eist, en dat deze bepaling bovendien wegens strijd met art. 37 aanhef en onder c IVRK hoe dan ook buiten toepassing had moeten worden gelaten.
onder (d)aan dat het oordeel van het hof in rov. 6.61.5 dat onrechtmatig is gehandeld doordat de
bevindingenvan de arts niet in het logboek zijn geregistreerd, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting omdat volgens art. 33 Ambtsinstructie PMAO alleen de
aanwijzingenvan de arts moeten worden geregistreerd.
onder (e)dat het oordeel van het hof in rov. 6.16.6 dat [verweerster] langer dan 24 uur in de observatiecel is gehouden zonder dat zij na het bezoek van de arts op 18 januari 2012 om 20.23 uur nog een keer door een arts is bezocht, onbegrijpelijk is, omdat uit de eigen vaststellingen van het hof (in rov. 3.11; hiervoor in 2.1 onder (xi) weergegeven) volgt dat [verweerster] binnen 24 uur na het genoemde bezoek van de arts in vrijheid is gesteld, namelijk op 19 januari 2012 om 19.20 uur.
4.Bespreking van het middel in het incidentele beroep
subonderdeel 1Cvalt zonder nadere motivering niet in te zien waarom [verweerster] bij de strafrechter kenbaar zou hebben gemaakt dat zij haar vordering bij de burgerlijke rechter wilde beperken tot alleen de materiële schade als gevolg van de PTSS, en waarom het oordeel van de strafrechter zo moet worden uitgelegd dat deze niet de ruimte liet om immateriële schade in verband met de PTSS bij de burgerlijke rechter te vorderen.
Kudla-rechtspraak en, wat minderjarigen betreft, artikel 37 aanhef en onder c IVRK, gelezen in het licht van punt 89 derde streepje van General Comment No 10 en regel 13.5 van de Beijingregels, volgt dat de Staat verantwoordelijk is voor de gezondheid van een minderjarige ingeslotene en waar nodig de juiste geneeskundige hulp moet (laten) verlenen. Als iemand een gevaar voor zichzelf vormt of dreigt te vormen, bijvoorbeeld als hij of zij meldt last te hebben van suïcidale gevoelens, is plaatsing in een observatiecel een geschikt middel daartoe. Op grond van artikel 31 leden 1 en 2 Ambtsinstructie PMAO kan de politieambtenaar een ingeslotene na toestemming van de hulpofficier van justitie aan permanente camera-observatie onderwerpen indien sprake is van een zodanige dreiging van gevaar voor het leven of de veiligheid van de betrokkene dat doorlopende controle ter afwending van dit gevaar noodzakelijk is. Artikel 7.1 Huishoudelijk Reglement bepaalt ter uitvoering hiervan dat een ingeslotene onmiddellijk in een observatiecel wordt geplaatst indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij of zij een poging tot zelfdoding zal ondernemen.
toestemmingnodig is van de hulpofficier van justitie (dus niet een bevel), als strekking heeft om onnodige en lichtvaardige plaatsingen in een dergelijk cel te voorkomen, door de toetsing door de functionaris die een hulpofficier van justitie is. Zijn oordeel komt immers erop neer dat art. 31 lid 1 Ambtsinstructie PMAO in dit geval niet is geschonden, nu niet aannemelijk is dat de hulpofficier van justitie de toestemming in dit geval zou hebben geweigerd. Anders dan het onderdeel tot uitgangspunt neemt, heeft het hof dus niet geoordeeld dat de plaatsing van [verweerster] in een observatiecel niet in overeenstemming met de wet was, wegens het ontbreken van een daartoe strekkend bevel, in welk geval op grond van art. 5 lid 5 EVRM recht bestaat op schadevergoeding. De klacht kan derhalve niet tot cassatie leiden. Overigens geeft het oordeel van het hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.