ECLI:NL:PHR:2025:170

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
24/03940
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot rechtshulp en risico op mensenrechtenschendingen in Turkije

In deze zaak gaat het om een beklag ex artikel 552a jo. 5.1.11 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) tegen het beslag op een telefoon in het kader van een rechtshulpverzoek van de Turkse autoriteiten. De klager, geboren in 1984, werd op 4 december 2023 in Nederland aangehouden en zijn telefoon werd in beslag genomen. De Turkse autoriteiten verzochten op 13 mei 2024 om de overdracht van deze telefoon. De klager stelde dat de overdracht zou leiden tot een flagrante schending van zijn mensenrechten, met name het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM) en het verbod op foltering (artikel 3 EVRM). De rechtbank Den Haag verklaarde het klaagschrift op 22 oktober 2024 ongegrond, wat leidde tot het cassatieberoep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de klager door de uitvoering van het rechtshulpverzoek zou worden blootgesteld aan een risico van flagrante mensenrechtenschendingen. De rechtbank oordeelde dat de klager onvoldoende had onderbouwd dat de Turkse rechterlijke macht niet onafhankelijk functioneert en dat er geen effectief rechtsmiddel beschikbaar zou zijn. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/03940 Br
Zitting4 februari 2025
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[klager] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de klager.

1.Het cassatieberoep

1.1
Bij beschikking van 22 oktober 2024 heef de rechtbank Den Haag het op grond van art. 552a jo. 5.1.11 Sv ingediende klaagschrift, strekkende tot teruggave van de in beslag genomen telefoon, ongegrond verklaard.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager. F.T.C. Dölle, advocaat in Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

2.Aanleiding en verloop van de procedure

2.1
De klager is op 4 december 2023 in Nederland aangehouden en daarbij is een telefoon in beslag genomen. De Turkse autoriteiten hebben met een rechtshulpverzoek van 13 mei 2024 verzocht om de overdracht van deze telefoon.
2.2
Op 15 juli 2024 is namens de klager een op art. 552a jo. 5.1.11 Sv gebaseerd klaagschrift ingediend dat strekt tot teruggave van de telefoon. Daarin wordt gesteld dat de overdracht van de telefoon aan de Turkse autoriteiten een risico op een flagrante schending van de mensenrechten met zich brengt, omdat door de verlening van deze rechtshulp de klager in Turkije geen ‘fair trial’ meer krijgt (art. 6 EVRM) en wordt blootgesteld aan foltering (art. 3 EVRM). De meervoudige raadkamer van de rechtbank Den Haag heeft dit standpunt in zijn beschikking van 22 oktober 2024 gemotiveerd verworpen en het beklag ongegrond verklaard.
2.3
Overigens liep er (ongeveer) parallel aan de onderhavige procedure ook nog een uitleveringsprocedure waarin de uitlevering van de klager aan Turkije is verzocht. Dat verzoek werd door de Turkse autoriteiten op 14 december 2023 gedaan, waarna de rechtbank de uitlevering vervolgens op 15 maart 2024 toelaatbaar verklaarde. In die uitspraak verwierp de rechtbank het verweer van de raadsvrouw dat sprake was van een dreigende flagrante schending van klagers recht op een eerlijk proces. Op 24 september 2024 adviseerde mijn ambtgenoot Hofstee het tegen deze uitspraak gerichte cassatieberoep te verwerpen. [1] Hij concludeerde dat het oordeel van de rechtbank dat geen sprake was van een dreigende flagrante schending van art. 6 EVRM en dat de uitlevering toelaatbaar was, niet onjuist of onbegrijpelijk was. [2] De Hoge Raad deed de zaak op 22 oktober 2024 af met een aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering. [3]
2.4
Het middel in de onderhavige zaak richt zich tegen de ongegrondverklaring van het klaagschrift en bevat in het bijzonder de klacht dat de rechtbank op onjuiste, althans onbegrijpelijke gronden heeft geoordeeld dat niet is vast komen te staan dat de klager door de uitvoering van het rechtshulpverzoek wordt blootgesteld aan dreigende flagrante mensenrechtenschendingen.

3.De beschikking

3.1
In het klaagschrift van 15 juli 2024 wordt onder meer het volgende aangevoerd (de voetnoten heb ik weggelaten):

Dreigende mensenrechtenschending en politieke inmenging
3. Verlening van deze rechtshulp zorgt ervoor dat cliënt in Turkije geen ‘fair trial’ meer krijgt (art. 6 EVRM) en wordt blootgesteld aan foltering (art. 3 EVRM).
4. Allereerst creëert de overdracht van de telefoon een risico op een flagrante schending van art. 6 EVRM, omdat hierin meer informatie te vinden is over de banden van cliënt met de Gülenbeweging. Cliënt heeft een belangrijke oud-aanklager die onderdeel uitmaakt van de Gülenbeweging onderdak verleend. Hij heeft deze man, [betrokkene 1], in zijn huis verborgen toen hij politiek voortvluchtig was. Daarom werd er later een FETÖ-onderzoek tegen cliënt geopend, op basis van de verklaringen van anonieme getuigen. In de uitleveringsprocedure is door cliënt een brief van [betrokkene 1] overgelegd die dit bevestigt (
bijlage 2).
5. In de telefoon van cliënt staat nog meer informatie over de Gülenbeweging. Daarnaast staan hier ook contactgegevens in van personen die aan de Gülenbeweging gelinkt zijn. Zodra de Turkse autoriteiten dit ontdekken, zal dit invloed hebben op het proces tegen cliënt. Bovendien zullen ook derden hierdoor direct gevaar lopen.
6. In het arrest van 31 oktober 2017 wees het Gerechtshof Den Haag al op de ontwikkelingen in Turkije sinds de mislukte staatsgreep van 15 juli 2016. Hierdoor staat het rechtssysteem in Turkije onder (grote) druk. Volgens het Hof bevinden meer in het bijzonder bepaalde personen zich in een kwetsbare positie, zoals (vermeende) aanhangers van de Gülenbeweging, personen die betrokken zijn (geweest) bij het corruptieonderzoek tegen (familie van) overheidsdienaren van de regering Erdogan en personen met een Koerdische achtergrond en (vermeende) banden met de PKK.
7. Ten tweede werkte cliënt, zoals ook in de uitleveringsprocedure aan de orde kwam, voor een van de bedrijven van de omgebrachte Falyali. Voorafgaand aan de uitleveringszitting heb ik een aantal artikelen opgestuurd uit de Turkse media (
bijlage 3). Hieruit blijkt dat de banden tussen de geruchtmakende Falyali en Turkse prominente AK-politici, vlak voor zijn dood openbaar zijn gemaakt. Erdogan en zijn ministers zijn hierdoor in grote verlegenheid gebracht.
8. Falyali had zowel met de politici van UBP in de Turkse Republiek Noord-Cyprus als met politici van de AK-partij in Turkije nauwe betrekkingen. Hierdoor kon hij zijn rijkdom vergroten. Sedat Peker, een leider van een rivaliserende criminele organisatie, onthulde dit vlak voor de dood van Falyali. Uit de artikelen blijkt voorts dat de zonen van de hoofdadviseur van Erdogan (een van hen was tevens viceminister van Buitenlandse Zaken) zakenpartners van Falyali waren. Ook toen al een arrestatiebevel tegen Falyali was uitgevaardigd. Daarnaast zou de minister van Binnenlandse Zaken via Falyali bij grootschalige drugshandel betrokken zijn.
9. Na de arrestatie van Falyali kwam naar voren dat hij over chantagemateriaal beschikte. Dit materiaal zou hij hebben ingezet toen hij naar de gevangenis moest. Vanuit de gevangenis chanteerde hij politici en ambtenaren. Vervolgens werd hij vrijgelaten en werden de aanklachten tegen hem ingetrokken. Falyali bezat ‘chantagetapes’ met betrekking tot zowel Turkse als Cypriotische politici. Door met deze tapes druk uit te oefenen op politici en bureaucraten, breidde Falyali zijn drugshandel en illegale gokactiviteiten uit. Sommige van deze tapes vielen in handen van Peker en werden gepubliceerd.
10. De nieuwssite
Boldmedyaschrijft dat alle namen van personen die Sedat Peker onthulde – en die banden hebben met de AKP – één voor één worden vermoord.
Boldmedyaschrijft dat opvalt dat de moord op Falyali plaatsvond op een klein eiland, op een centrale locatie vol beveiligingscamera’s. De moord op Falyali wordt nauwelijks genoemd in media die dichtbij de AKP-regering staan.
Boldmedyaschrijft dat de moord op Falyali een van de meest duistere kanten van het systeem toont van de regering Erdogan. De moord beoogde te voorkomen dat meer informatie naar buiten kwam. De recente aanslagen en moord op Falyali worden geïnterpreteerd als een zuiveringsoperatie binnen de regering. Personen die gaan praten worden één voor één vermoord, aldus
Boldmedya.
Boldmedyais een kanaal van de in Duitsland gevestigde
International Journalists Association eV (IJA)en is sinds enkele jaren door de Turkse regering uit de lucht gehaald. De IJA is opgericht door verbannen Turkse journalisten die Turkije moesten ontvluchten om vervolging en opsluiting te ontlopen.
Boldmedya, een van de belangrijkste initiatieven van de vereniging, was een platform waar onafhankelijke journalisten hun professionele activiteiten konden uitoefenen.
11. In Turkije is de rechterlijke macht niet onafhankelijk. De afgelopen jaren is de Turkse rechtsstaat door Erdogan steeds verder uitgehold. Kritische rechters zijn weggestuurd en vervangen door pro AKP-rechters. In 2017 heeft Turkije 107 kritische rechters en aanklagers uit hun functie ontheven. In de jaren daarvoor (na de couppoging) waren al duizenden rechters en openbaar aanklagers uit hun ambt gezet. In 2018 schreef
Trouwal dat individuele Turkse burgers zware straffen kunnen krijgen voor hun internetgedrag. Een voor de president beledigende tweet kan leiden tot tussen de twee en tien jaar celstraf. Tot slot constateert ook
Human Rights Watcheen steeds groter wordende achteruitgang van politieke vrijheden en de mensenrechtensituatie in Turkije.
12. Volgens de Turkse Vereniging voor Vrijheid van Meningsuiting (IFÖD) zijn circa 450 duizend websites in Turkije geblokkeerd. De nieuwe wet op sociale media werd eind juli 2020 door de regering ingediend. Drie weken nadat Erdogan publiekelijk zijn woede had geuit over ‘beledigende’ berichten op sociale media over zijn dochter Esra. Hij zei dat ‘snelle stappen zullen worden gezet’ om de platforms ‘onder controle te brengen of geheel en al te sluiten’. In 2019 werden 12.298 mensen aangeklaagd wegens ‘belediging van de president’. In 2020 schreef
Freedom Housedat de
'Turkish judiciary has never been free of political interference’.Het Europees Parlement uitte in de Resolutie van 8 juni 2022 over het Commissieverslag 2021 over Turkije, zijn zorgen over het gebrek aan onafhankelijkheid van de Turkse rechterlijke macht. In januari 2022 schreven Rechters voor Rechters een brandbrief aan de Europese Commissie en de Europese Raad waarin staat dat in Turkije geen onafhankelijke rechtspraak is.
13. In 2022 sloot
Article 19zich aan bij 29 organisaties die Turkije opriepen alle verdachten van het Gezi-proces vrij te spreken en vrij te laten, de nodige maatregelen te nemen om de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen en onmiddellijk een einde te maken aan de systematische mishandeling, opsluiting en vervolging van maatschappelijke organisaties in Turkije. Vorig jaar schreef
Al-Monitordat er steeds meer tekenen zijn dat Erdogan de Turkse rechterlijke macht gebruikt om zijn tegenstanders de mond te snoeren. In 2023 deelt ook de International
Commission of Juristseen rapport met de Raad van Europa waarin staat dat in Turkije geen sprake is van een onafhankelijk rechtssysteem. Vorige maand benadrukten de
Magistrals Européens pour la Démocratie et les Libertéshun grote zorgen over de ‘erosie van de rechtsstaat’ in Turkije. Zij wijzen op recente zaken die een systematisch patroon laten zien bij Turkse rechtbanken (op elk niveau) van het veronachtzamen van de beginselen van een eerlijk proces.
14. Cliënt werkte voor het bedrijf van een belangrijke maffiabaas, die Turkse politici op het hoogste niveau chanteerde en (vermoedelijk als gevolg daarvan) is vermoord. De Turkse autoriteiten proberen cliënt nu te laten opdraaien voor deze moord. De vervolging van cliënt is ingegeven door politieke motieven. Op de telefoon van cliënt staat informatie die zijn standpunt nader kan onderbouwen. Bijvoorbeeld gesprekken met Turkse autoriteiten die hem proberen te overtuigen zijn gegevensdragers af te geven (omdat zij vermoeden dat hierop een kopie van de ‘chantagetapes’ staat). Gelet op de hiervoor geschetste geschiedenis, is de kans aanzienlijk dat de Turkse autoriteiten deze informatie zullen vernietigen en dat cliënt hierdoor geen eerlijk proces meer krijgt. Gelet op de – hiervoor genoemde – politieke inmenging in de Turkse rechtelijke macht, biedt de Turkse gerechtelijke procedure voor cliënt onvoldoende waarborgen.
15. Voorts maakt de verdediging zich ernstig zorgen over het leven en de gezondheid van cliënt als zijn telefoon overgedragen wordt aan de Turkse autoriteiten. In zijn telefoon staat meer informatie over de Gülenbeweging en over de door de Turkse autoriteiten gevreesde Falyali. Als de Turkse autoriteiten hiervan op de hoogte raken is de kans groot dat cliënt – mocht hij worden uitgeleverd – in Turkije gemarteld wordt (om de pincode te bemachtigen) of zelfs overlijdt. Een Belgische NGO –
Solidarity with OTHERS– documenteerde in 2020 25 abrupte verdwijningen van regeringscritici in Turkije in een omvangrijk rapport. Ook
Human Rights Watchschreef in 2020 al over ‘
enforced disapperances and torture’in Turkse detentie.”
3.2
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 8 oktober 2024 heeft de raadsvrouw van de klager namens hem het volgende aangevoerd:
“Het is een bijzondere zaak. In het klaagschrift is al vrij uitgebreid onderbouwd waarom de telefoon teruggegeven dient te worden aan mijn cliënt. Het draait hier – net zoals in de uitleveringszaak – om twee belangrijke punten. Allereerst de banden die cliënt heeft met de Gülen-beweging. Hij heeft eerder onderdak verleend aan een oud-aanklager die voortvluchtig was. Sindsdien maakt hij zich ook zorgen om zijn eigen situatie. De telefoon is van belang voor anderen, omdat deze contactgegevens en informatie bevat over de Gülen-beweging. Als de Turkse autoriteiten deze telefoon in handen krijgen, zal dit invloed hebben op zijn proces. Hij zal gevaar lopen.
Daarnaast draait het om de relatie tussen mijn cliënt en Falyali. Er is hierover al veel geschreven in de media, waaronder door het onderzoeksplatform ‘
Follow the money'. Het blijkt dat er banden zijn tussen Falyali en diverse prominenten binnen de AK-partij. Dit is van belang, omdat dit net voordat Falyali is omgebracht naar buiten is gekomen. Onder andere diverse ministers zijn in grote verlegenheid gebracht. Falyali had materiaal in handen waarmee hij deze prominenten chanteerde Hij is hierom naar de gevangenis gestuurd. Kort na zijn vrijlating is hij vermoord. Dit is ook met andere betrokkenen bij dit schandaal gebeurd. Mijn cliënt was de financiële man van Falyali. Hij werkte in één van de casino’s. Hij is bang geworden en gevlucht naar Nederland, waar hij asiel heeft aangevraagd. Dit is de achterliggende reden waarom de Turkse autoriteiten de telefoon in handen willen hebben, vanwege het chantagemateriaal. Als de telefoon in hun handen is, zullen ze deze waarschijnlijk laten vernietigen. Dit bemoeilijkt het proces van cliënt. Normaliter zou de rechterlijke macht hier een stokje voor kunnen steken, maar gelet op de informatie in de media over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Turkije is dat niet reëel.
Het klopt dat de haam van mijn cliënt niet voorkomt in de stukken uit de media, maar het gaat erom dat iedereen die nauw bij Falyali betrokken was één voor één is omgebracht.
Mijn kantoorgenoot heeft tijdens de vorige zitting gevraagd om een afschrift van het rechtshulpverzoek. Journalisten lijken hier wel inzage in te hebben gehad. Ik heb hier nog niets over gehoord. Niet of er een beslissing is genomen op dit verzoek, maar ook niet of überhaupt aan Turkije is gevraagd of inzage mogelijk is. Ik verzoek u daarom subsidiair de zaak aan te houden totdat dit gevraagd is aan Turkije. Ik hoor de officier van justitie zeggen dat de vraag aan Turkije gesteld is, maar dat er nog geen antwoord is gekomen van de Turkse autoriteiten.
De overdracht van de telefoon aan Turkije zou niet plaats moeten vinden, nu er sprake is van een flagrante inbreuk. Ten aanzien van de rechtsmiddelen in Turkije merk ik op dat cliënt afhankelijk is van Turkse rechters. Ik verwijs naar de stukken die nader ingaan op het niet onafhankelijk functioneren van de rechterlijke macht. Er zijn geen effectieve rechtsmiddelen voor cliënt, ook niet bij het EHRM. Zij kunnen namelijk niet ingrijpen in Turkije zelf.”
3.3
De rechtbank heeft door de klager ingenomen standpunt als volgt samengevat:
“Klager stelt zich op het standpunt dat het klaagschrift gegrond dient te worden verklaard en verzoekt teruggave te gelasten van de in beslag genomen telefoon. Daarbij voert klager aan – kort gezegd – dat uitvoering van dit rechtshulpverzoek een flagrante schending van de artikelen 3 en 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) oplevert.
Ter onderbouwing is namens klager het volgende aangevoerd.
De rechterlijke macht in Turkije is niet onafhankelijk. Op de telefoon van klager staat informatie over diens banden met de Gülen-beweging, alsmede informatie over anderen die betrokken zijn bij deze beweging. Inzage in deze informatie door de Turkse autoriteiten zal van invloed zijn op het proces van klager. Daarnaast bevat de telefoon informatie over de banden van klager met verschillende Turkse politici. Klager werkte voor een inmiddels omgebrachte crimineel, die politici op het hoogste niveau chanteerde. De telefoon van klager bevat informatie hieromtrent. Als de telefoon wordt overgedragen, dan is de kans op vernietiging van de informatie aanzienlijk, waardoor klager geen eerlijk proces meer krijgt. Gelet op deze politieke inmenging biedt de Turkse gerechtelijke procedure onvoldoende waarborgen voor een eerlijk proces. Klager voert aan dat in geval van een flagrante schending van artikel 6 EVRM er geen effectief rechtsmiddel voor hem openstaat, omdat de Turkse rechters niet onafhankelijk functioneren en het EHRM niet daadwerkelijk kan ingrijpen in Turkije.
Daarnaast bestaat de vrees dat indien klager wordt uitgeleverd aan Turkije, hij gemarteld zal worden (teneinde de pincode van de telefoon te bemachtigen) of zelfs overlijdt.”
3.4
De rechtbank heeft dit standpunt als volgt verworpen:
“Vooropgesteld wordt dat indien een rechtshulpverzoek is gegrond op een verdrag zoveel mogelijk aan dat verzoek gevolg dient te worden gegeven. Er kan slechts van inwilliging van het verzoek worden afgezien als zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag dan wel de wet (in het bijzonder de weigeringsgronden die zijn genoemd in het verdrag en artikel 5.1.5 Sv) of indien door inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van het Nederlandse strafprocesrecht (vgl. HR 19 maart 2002, ECLI:NL:HR:2003:AF6604). Uit artikel 5.1.11, derde lid, Sv volgt verder dat de beklagrechter geen onderzoek doet naar de gronden voor het uitvaardigen van het rechtshulpverzoek.
Nederland en Turkije zijn beide partij bij het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken en het daarbij behorende Aanvullend Protocol.
Op grond van het Nederlandse voorbehoud bij artikel 5 van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, worden verzoeken om doorzoeking en inbeslagname alleen uitgevoerd voor zover het gaat om strafbare feiten die tot uitlevering kunnen leiden ingevolge het Europees Verdrag betreffende uitlevering en voor zover een Nederlandse rechter de uitvoering heeft toegestaan in overeenstemming mét het Nederlands recht.
Uit artikel 5.1.8 Sv volgt dat de ter uitvoering van een verzoek om rechtshulp in beginsel dezelfde opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen kunnen worden gebruikt als in een Nederlands strafrechtelijk onderzoek naar dezelfde strafbare feiten als waarop het verzoek om rechtshulp is gebaseerd.
Het rechtshulpverzoek is door de bevoegde autoriteiten van Turkije gedaan in verband met een strafrechtelijk onderzoek tegen de klager ten aanzien van wie de verdenking bestaat dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan misdrijven, die naar Nederlands recht misdrijven als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv opleveren. Door de verzoekende staat is in het kader van dat strafrechtelijk onderzoek verzocht om een gegevensdrager, zijnde een telefoon. De officier van justitie heeft naar aanleiding van het rechtshulpverzoek gebruik gemaakt van de bevoegdheid neergelegd in artikel 46 Uitleveringswet. De telefoon was eerder in beslag genomen op grond van artikel 94 jo artikel 95 Sv. Aan de wettelijke vereisten voor de inzet van deze bevoegdheid naar Nederlands recht is voldaan.
Volgens de klager is, zo begrijpt de rechtbank sprake van een situatie die, in het licht van de fundamentele rechten vervat in de artikelen 3 en 6 EVRM, leidt tot de weigeringsgrond ex artikel 5.1.5, derde lid, Sv.
De weigeringsgrond volgend uit artikel 5.1.5, derde lid, Sv ziet op dreigende flagrante mensenrechtenschendingen, in casu het recht op een eerlijk proces en het verbod van foltering.
De rechtbank overweegt dat deze weigeringsgrond slechts aan de orde is indien aannemelijk wordt dat klager door de uitvoering van het rechtshulpverzoek zou worden blootgesteld aan een zodanig risico van een flagrante inbreuk op enig hem volgens artikel 6 EVRM toekomend recht, dat de verdragsrechtelijke plicht van Nederland om dat recht te verzekeren in de weg staat aan de tenuitvoerlegging van het rechtshulpverzoek. Voor zover klager heeft aangevoerd dat hem in Turkije geen eerlijk proces te wachten staat, omdat de rechterlijke macht niet onafhankelijk zou zijn, acht de rechtbank dit onvoldoende concreet onderbouwd. Uit de bij het klaagschrift gevoegde bijlagen is het de rechtbank onvoldoende duidelijk geworden dat de Turkse overheid structureel invloed uitoefent op de rechterlijke macht in commune strafzaken waarbij personen met mogelijke banden met de Gülen-beweging betrokken zijn. Dat er sprake zou zijn van politieke inmenging vanwege mogelijke informatie omtrent chantage die zich op de telefoon van klager zou bevinden, is onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank concludeert dat niet is vast komen te staan dat klager het risico loopt op een flagrante inbreuk op het recht op een eerlijk proces.
Evenmin is komen vast te staan dat klager geen effectief rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM ten dienste staat ter zake van een mogelijke inbreuk.
De rechtbank acht eveneens onvoldoende onderbouwd dat er sprake zou zijn van een dreigende schending van het verbod op foltering. De rechtbank verwijst in dit verband voorts naar de eerder door de uitleveringskamer van deze rechtbank in haar beslissing van 15 maart 2024 gedane overweging om – indien de minister besluit tot uitlevering van klager – aanvullende garantie te vragen aan de Turkse autoriteiten dat de opgeëiste persoon niet zal worden blootgesteld aan een met artikel 3 EVRM strijdige behandeling.”

4.De bespreking van het middel

4.1
Het middel klaagt – als gezegd – over het oordeel van de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat de klager door de uitvoering van het rechtshulpverzoek wordt blootgesteld aan dreigende flagrante mensenrechtenschendingen. In de toelichting op het middel wordt een aantal stellingen en omstandigheden genoemd die in het klaagschrift of op de zitting van 8 oktober 2024 naar voren zijn gebracht. Volgens de steller van het middel heeft de rechtbank de juistheid daarvan ten onrechte in het midden gelaten en zijn zij tevens niet bij de beoordeling van het verweer betrokken, althans is daaraan ten onrechte geen betekenis toegekend.
4.2
Bij de bespreking van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Bij een rechtshulpverzoek dat is gegrond op een verdrag (zoals in de onderhavige zaak het geval is), geldt als uitgangspunt dat aan dat verzoek zoveel mogelijk het verzochte gevolg wordt gegeven. Dat uitgangspunt is gecodificeerd in art. 5.1.4 lid 2 Sv. Dat betekent dat alleen dan van inwilliging van het verzoek kan worden afgezien als zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag dan wel de wet, of als door de inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht. [4] Eén van de hiervoor bedoelde belemmeringen voor de inwilliging van een rechtshulpverzoek staat in art. 5.1.5 lid 3 Sv. Die bepaling luidt:
“Aan het verzoek wordt geen gevolg gegeven indien een op feiten en omstandigheden gebaseerd gegrond vermoeden bestaat, dat inwilliging van het verzoek zou leiden tot flagrante schending van de fundamentele rechten van de betrokken persoon, zoals die worden gewaarborgd door het op 4 november 1950 te Rome tot stand gekomen Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.”
4.3
Hoewel er – voor zover mij bekend – geen rechtspraak van de Hoge Raad is over hoe de toetsing aan deze specifieke weigeringsgrond moet plaatsvinden, zie ik niet in waarom die toetsing wezenlijk zou verschillen van de toetsing die plaatsvindt in het kader van het uitleveringsrecht. [5] Dat betekent dat ook in het kader van een rechtshulpverzoek in beginsel moet worden uitgegaan van het vertrouwen dat de verzoekende Staat de fundamentele rechten die zijn neergelegd in het EVRM zal respecteren. Dit vertrouwensbeginsel kan slechts terzijde worden geschoven als komt vast te staan dat de klager door het verlenen van de rechtshulp zal worden blootgesteld aan het risico van een flagrante inbreuk op zijn mensenrechten. [6]
4.4
Zoals gezegd, wordt in de toelichting op het middel een aantal omstandigheden genoemd die de rechtbank ten onrechte in het midden heeft gelaten en niet heeft betrokken bij de beoordeling van het klaagschrift. Het gaat in de eerste plaats om de stelling dat de klager aanhanger is van de Gülenbeweging, dat deze groep zich in Turkije in een bijzonder kwetsbare positie bevindt en dat de klager een Turkse oud-aanklager, die een actieve rol speelde in de corruptiezaak tegen Erdogan, in zijn huis heeft verborgen. Ook zouden er op de in beslag genomen telefoon persoonsgegevens staan van mensen die bij de Gülenbeweging betrokken zijn en loopt de klager het risico gefolterd te worden, zodat de Turkse autoriteiten de pincode van zijn telefoon kunnen bemachtigen. Daarnaast is aangevoerd dat de klager werkte voor een bedrijf van een belangrijke maffiabaas in Noord-Cyprus, die Turkse politici op het hoogste niveau chanteerde en vermoedelijk daarom is vermoord. Nu de klager beschikt over gevoelige kennis die zich tevens op de telefoon bevindt, willen de Turkse autoriteiten hem neutraliseren en laten opdraaien voor de moord. Tot slot is aan de hand van openbare bronnen betoogd dat de Turkse rechterlijke macht in politiek gevoelige zaken niet onafhankelijk is.
4.5
Naar mijn oordeel geeft de hiervoor onder 3.4 geciteerde overweging er geen blijk van dat de rechtbank de juistheid van deze omstandigheden in het midden heeft gelaten en blijkt daaruit evenmin dat de rechtbank deze omstandigheden niet in zijn beoordeling heeft betrokken. De rechtbank heeft – in overeenstemming met het hiervoor onder 4.2 en 4.3 weergegeven kader – beoordeeld of de klager door het verlenen van de rechtshulp zal worden blootgesteld aan het risico van een flagrante inbreuk op art. 3 en 6 EVRM.
4.6
Uit deze overwegingen blijkt naar mijn oordeel dat de rechtbank naar aanleiding van hetgeen door klager is aangevoerd, heeft onderzocht of sprake was van een risico op een flagrante inbreuk op art. 3 en 6 EVRM. De rechtbank heeft kennelijk geoordeeld dat hetgeen door en namens de klager naar voren is gebracht, onvoldoende concreet op zijn situatie is toegespitst, om daarvan te kunnen spreken. Het op deze overwegingen gebaseerde oordeel van de rechtbank dat daarmee geen sprake is van een situatie die, in het licht van de fundamentele rechten van art. 3 en 6 EVRM, leidt tot de weigeringsgrond van art. 5.1.5 lid 3 Sv, is dan ook niet onjuist of onbegrijpelijk.

5.Slotsom

5.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
5.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
5.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

2.ECLI:NL:PHR:2024:968, onder 12 en 13.
3.HR 22 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1500.
4.HR 28 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:772, rov. 2.4.3, waarin wordt verwezen naar HR 19 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:ZD2927.
5.Zie Verrest, in:
6.HR 21 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:463,