Voetnoten
2.Dit is ook het geval in de zaak van belanghebbende 2.
4.Dit vierde middel is niet voorgesteld in de zaak van belanghebbende 2.
5.Besluit van 14 april 2020, nr. 2020-6767, Strct. 2020, 22293.
6.Kamerstukken II 2019/20, nr. 35 420, nr. 23, p. 1.
7.Kamerstukken II 2019/20, nr. 35 420, nr. 23, p. 4.
8.Besluit van 20 maart 2015, nr. BLKB2015/0188M, Stcrt. 2015, 8385.
9.Zie het Besluit van 22 april 2020, nr. 2020-8499, Stcrt. 2020, 23814, het Besluit van 6 mei 2020, nr. 2020-9594, Strct. 2020, 26066 (waarbij de goedkeuring in par. 6.2 is terechtgekomen) en het Besluit van 19 mei 2020, Stcrt. 2020, 28349.
10.Besluit van 16 juni 2020, nr. 2020-12560, Strct. 2020, 33211.
11.Besluit van 26 juni 2020, nr. 2020-13425, Stcrt. 2020, 35260, het Besluit van 5 augustus 2020, nr. 2020-16809, Stcrt. 2020, 42647, het Besluit van 29 september 2020, nr. 2020-19833, Stcrt. 2020, 50987, het Besluit van 4 november 2020, nr. 2020-23597, Stcrt. 2020, 58748, het Besluit van 21 december 2020, nr. 2020-247116, Stcrt. 2020, 68989, het Besluit van 28 januari 2021, nr. 2021-13914, Stcrt. 2021, 5354, het Besluit van 3 maart 2021, nr. 2021-38397, Stcrt. 2021, 11856, het Besluit van 13 april 2021, nr. 2021-71082, Strct. 2021, 19870, het Besluit van 28 juni 2021, nr. 2021-121258, Stcrt. 2021, 33903, het Besluit van 24 september 2021, nr. 2021-191442, Stcrt. 2021, 42308 en het Besluit van 16 december 2021, nr. 2021-258581, Stcrt. 2021, 50389.
12.Besluit van 29 september 2020, nr. 2020-19833, Stcrt. 2020, 50987, het Besluit van 21 december 2020, nr. 2020-247116, Stcrt. 2020, 68989, het Besluit van 28 januari 2021, nr. 2021-13914, Stcrt. 2021, 5354, het Besluit van 28 juni 2021, nr. 2021-121258, Stcrt. 2021, 33903, en het Besluit van 24 september 2021, nr. 2021-191442, Stcrt. 2021, 42308.
13.Besluit van 26 januari 2022, nr. 2022-20850, Stcrt. 2022, 3142.
14.V-N 2020/19.3 en NTFR 2020/1119.
15..G.H. Albert, Besluit noodmaatregelen coronacrisis, NTFRB 2020/12.
16.F. Werger in: NLF 2020/1014.
17.A.L. Mertens, ‘Coronacrisis: gevolgen voor de loonheffingen’, FBN 2020/26.
18.V-N 2020/31.3 en NTFR 2020/1924.
19.N. Hendrik en C.J.D. van Parijs, Vaste kostenvergoedingen in coronatijd, Loonzaken 2020/5.
20.Te vinden op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/woo-besluiten/2022/07/05/besluit-op-woo-verzoek-over-coronagoedkeuring-van-reiskostenvergoedingen-besluiten-en-aanpassing-gepubliceerde-tekst-op-forum-salaris.
21.E. Swavink Dijkstra in NTFR 2023/1498.
22.Redactie FutD in FutD 2023/2018.
24.B. Didden in NLF 2023/2338.
25.P.R.M. Bierlaagh in NTFR 2023/1769.
26.E. Swaving Dijkstra in NTFR 2023/1848.
28.G. Benning in NTFR 2024/480.
29.F.W. Wiggers in NTFR 2024/1174.
30.HR 28 maart 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC4258, BNB 1990/194. Vgl. R.H. Happé, Drie beginselen van fiscale rechtsbescherming (Fiscale monografieën, nr. 77), Deventer: Kluwer 1996, p. 127, die de voorwaarden overigens net wat anders rubriceert. 31.Bijv. R.H. Happé in BNB 2005/195.
33.Zie in deze zin bijv. R.H. Happé, Drie beginselen van fiscale rechtsbescherming (Fiscale monografieën, nr. 77), Deventer: Kluwer 1996, p. 122.
35.HR 9 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:216, BNB 2024/46. Andere arresten waarin deze maatstaf wordt gehanteerd zijn bijv. HR 2 maart 1983, ECLI:NL:HR:1983:AW8970, BNB 1983/150, HR 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:185, BNB 2017/80, rov. 2.3.2, HR 13 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2598, BNB 2018/20, rov. 2.5.2 en HR 1 december 2023, ECLI:NL:HR: 2023:1566, BNB 2024/22, rov. 4.7.3. 41.J.P. Scheltens in BNB 1986/302.
42.J.A. Smit, Vertrouwen op een beleidsregel, WFR 1986/1386.
47.P.J. Wattel in BNB 1993/272.
49.HR 1 december 2023, ECLI:NL:HR: 2023:1566, BNB 2024/22.
55.Bijv. R.H. Happé, Drie beginselen van fiscale rechtsbescherming (Fiscale monografieën, nr. 77), Deventer: Kluwer 1996, p. 122.
56.Bijv. Ch.J. Langereis in BNB 2001/315 en R.H. Happé in BNB 2007/223, punt 2. Vgl. ook HR 4 april 1981, ECLI:NL:HR:1981:AW9743, BNB 1981/90: “dat een zodanig, door een ieder aan die - kennelijk met medewerking of goedvinden van de belastingdienst gepubliceerde en aldus ter kennis van het publiek gekomen - toelichting te ontlenen, vertrouwen niet ten nadele van een belastingplichtige mag worden opgeheven (…) door een kennisgeving van de Staatssecretaris van Financien uitsluitend aan die belastingplichtige”. 57.Vgl. HR 4 mei 1983, ECLI:NL:HR:1983:AW8885, BNB 1983/216: “dat, zo het Hof mocht hebben bedoeld (…) ook de aanschrijving van 16 maart 1972 uit te leggen, het ten onrechte niet (…) tot uitdrukking heeft gebracht hoe het Hof dit stuk naar zijn objectieve beschouwing opvatte, doch slechts hoe de Inspecteur redelijkerwijs omtrent die uitlegging heeft kunnen oordelen, zodat - na vernietiging van 's Hofs uitspraak - die uitlegging alsnog dient plaats te vinden;”. 58.Vgl. conclusie A-G Wattel van 25 augustus 2020, ECLI:NL:PHR:2020:740, BNB 2021/116, punt 11.4: “Niet zozeer de bedoeling van de beleidsregelgever of de strekking van de regeling is beslissend, maar het vertrouwen dat een belastingplichtige, objectief bezien, aan de beleidsregel ontleent.” 59.T.A. Cramwinckel, Voorlichting door de Belastingdienst in rechtsstatelijke context. Een juridisch en communicatiewetenschappelijk onderzoek naar gewekt vertrouwen (Fiscale Monografieën nr. 177), Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 301. Zie ook de conclusie van A-G Ettema van 21 juli 2023, ECLI:NL:PHR:2023:692, punt 5.14. 60.Ch.P.A. Geppaart, Fiscale rechtsvinding (diss. Leiden), Amsterdam: FED 1965, p. 10.
61.P. Scholten, Mr. C. Asser's handleiding tot de beoefening van het Nederlandsch Burgerlijk Recht: Algemeen deel. (Handleiding tot de beoefening van het Nederlandsch burgerlijk recht), Zwolle: Tjeenk Willink 1931, p. 44, legt het onderscheid tussen de objectieve en de subjectieve leer als volgt uit: “[M]en stelt de theorie van den subjectieven zin tegenover die van den objectieven; de eerste hecht vooral waarde aan wat de geschiedenis van het tot stand komen der wet leert, de tweede meent, dat alle nadruk op de woorden der wet en hun beteekenis moet worden gelegd.” Zie in vergelijkbare zin: J.M. Polak, Theorie en practijk der rechtsvinding, Zwolle: Tjeenk Willink 1953, p. 58.
62.Vgl. J.A. Smit, Vertrouwen op een beleidsregel, WFR 1986/1386.
63.R.H. Happé, Drie beginselen van fiscale rechtsbescherming (Fiscale monografieën, nr. 77), Deventer: Kluwer 1996, p. 123, die verwijst naar J.H. van Kreveld, Doorbraakarresten, in: F.H. van der Burg e.a. (red.), AB klassiek: standaardarresten bestuursrecht opnieuw geannoteerd, Zwolle 1994, p. 109 (NB nog duidelijker is Van Kreveld op dit punt in de in 2000 verschenen vierde druk van dit boek, zie p. 122 (punt 4.4)), en F.H. Kistenkas, Contra-legemjurisprudentie en anterieure beleidsregels, WFR 1993/1145. Zie ook P.G.M. Jansen, Beginselen van behoorlijk bestuur in het belastingrecht, Den Haag: Sdu Uitgevers 2013, p. 32.
64.Bijv. S.C.W. Douma e.a., Algemene wet inzake rijksbelastingen (FED fiscale studieserie, 5), Deventer: Wolters Kluwer 2023, p. 283, E. Poelmann in Cursus Belastingrecht FBR.4.3.2.D, De uitleg en de reikwijdte van beleidsregels (“actueel t/m 26-01-2024”), E.C.G. Okhuizen en L.J.A. Pieterse (red.), Hoofdzaken formeel belastingrecht, Boom 2024, p. 210 (waarin uit HR BNB 1980/218 wordt afgeleid: “Waar mogelijk moet de rechter zelfs de beleidsregel zo interpreteren, dat die niet in strijd komt met de wet.”) en T.A. Cramwinckel, Voorlichting door de Belastingdienst in rechtsstatelijke context. Een juridisch en communicatiewetenschappelijk onderzoek naar gewekt vertrouwen (Fiscale Monografieën nr. 177), Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 301 (voetnoot 391).
65.Vgl. R.H. Happé, Drie beginselen van fiscale rechtsbescherming (Fiscale monografieën, nr. 77), Deventer: Kluwer 1996, p. 123.
68.Met ‘toegekend’ wordt niet bedoeld dat ook moet zijn uitbetaald. Het gaat erom of de reiskostenvergoeding al was overeengekomen.
69.Die gedachtegang spoort bovendien met de gangbare praktijk dat vóór toekenning van een vergoeding, moet worden nagegaan of zij gedragen wordt door de (verwachte) feiten. Als reeds voorzienbaar is dat kosten niet worden gemaakt, dan is er geen aanleiding voor zo’n kostenvergoeding.
70.Vgl. het commentaar in NTFR 2020/1119 op de goedkeuring voor vaste reiskostenvergoedingen in het besluit van 14 april 2020: “Met de onduidelijkheid die bestond over het al dan niet onbelast mogen blijven uitkeren van de vaste reiskostenvergoeding vanwege de coronamaatregelen, maakt de staatssecretaris in dit besluit korte metten. Dit betekent niet nóg meer extra administratieve lasten voor werkgevers, die op dit moment toch al een behoorlijke administratieve kluif hebben aan het regelen van alle noodmaatregelen”.
71.Rechtbank Gelderland 5 september 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:4992, rov. 20 komt overigens in een tot op zekere hoogte vergelijkbare zaak tot een ander oordeel dan het Hof. Daarbij lijkt echter een rol te hebben gespeeld dat “de werknemers voorafgaand aan het jaar van uitruil, in dit geval 2019, een verklaring in Youforce [hebben] ondertekend waarin staat dat de werknemer in het jaar van uitruil, in dit geval 2020, akkoord gaat met de uitruil van de reiskosten woon-werkverkeer”. Overigens is P.R.M. Bierlaagh in NTFR 2023/1769 kritisch op dit punt: “Men kan zich natuurlijk afvragen of, indien daar (nog) niet specifiek voor is gekozen en het budget ook nog anders kan worden ingezet, in hoeverre dat recht ‘onvoorwaardelijk’ vaststaat.” 72.Vgl. HR 22 juli 1994, ECLI:NL:HR:1994:BI4632, BNB 1994/296. Zie relatief recent over dit thema onderdeel 11 van de onder ECLI:NL:PHR:2022:701 gepubliceerde bijlage van 29 juni 2022 van A-G Wattel bij diverse conclusies van die datum. 73.Besluit van 16 juni 2020, nr. 2020-12560, Strct. 2020, 33211.
74.Dit vierde middel is alleen voorgesteld in de zaak van belanghebbende 1.