3.3Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
“
5.3.2 Medeplegen van voorbereiding van moord
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 3 oktober 2015 voorbereidingshandelingen zijn verricht om [slachtoffer] op die dag van het leven te beroven. Het hof dient de vraag te beantwoorden of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen hiervan en overweegt hiertoe als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. (vgl. Hoge Raad 20 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2126, NJ 2016/420, met noot N. Rozemond) Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast.
Op 3 oktober 2015 had [medeverdachte 3] contact met een persoon in de Sporthallen Zuid te Amsterdam, alwaar [slachtoffer] aanwezig was. [medeverdachte 3] gaf aan de schutter, die op een brug stond, meerdere keren door hoe [slachtoffer] gekleed was en dat hij bijna naar buiten zou komen. Ook gaf hij aan de schutter door dat [slachtoffer] niet met de brommer/scooter, maar lopend zou zijn. [medeverdachte 3] had hierover contact met [medeverdachte 2] en hield hem op de hoogte. Ook de verdachte communiceerde met [medeverdachte 2] . Aan de schutter was een motorscooter afgegeven.
Om 22.14 uur stuurt de verdachte een mailwisseling door aan [medeverdachte 2] . Uit deze mailwisseling blijkt dat de verdachte contact heeft met ‘ [betrokkene 2] ’. Het hof stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat ‘ [betrokkene 2] ’ de beoogd schutter is.
Om 21.04 uur stuurt [medeverdachte 2] een signalement (blauw Adidastrainingspak, Adidasschoen en een Louis Vuittontasje) dat hij even daarvoor van [medeverdachte 3] heeft gekregen door aan ‘ [naam 9]’.
‘ [betrokkene 2] ’ stuurt om 21.38 uur aan de verdachte dat hij risico voor niets neemt, dat hij de motor helemaal naar oost moet brengen en zo niet meer gaat werken. Verder stuurt hij dat hij werkt op honderd procent en geen risico voor niets neemt. ‘ [betrokkene 2] ’ stuurt een berichtenwisseling met [medeverdachte 3] door aan de verdachte. Het hof leidt uit het dossier af dat ‘ [betrokkene 2] ’ in de telefoon van [medeverdachte 3] stond opgeslagen als ‘ [naam 9]’. Uit deze berichtenwisseling, vanaf 21.18 uur, blijkt dat ‘ [naam 9]’ op dat moment voor de deur op de brug stond en iedereen zag die naar buiten kwam. [medeverdachte 3] gaf aan dat hij niet te missen is en dat hij dik is, met een trainingspak. ‘ [naam 9]’ vraagt aan [medeverdachte 3] of hij zijn vriend kan vragen of hij er nog is. [medeverdachte 3] geeft daarop aan dat zijn vriend (het hof begrijpt: de persoon in de sporthal) al weg is, maar dat hij had gezegd dat ‘die bolle’ nog binnen is. [medeverdachte 3] schrijft aan ‘ [naam 9]’ dat hij nog even moet wachten en dan maar weg moet gaan.
[medeverdachte 2] stuurt de verdachte om 22.25 uur een berichtenwisseling door tussen [medeverdachte 3] (‘ [naam 8] ’) en ‘ [naam 9]’. Uit deze berichtenwisseling, vanaf 21.08 uur, blijkt dat [medeverdachte 3] – die in de telefoon van ‘ [naam 9]’ staat opgeslagen als ‘ [naam 10] ’ – aan ‘ [naam 9]’ een signalement (blauw Adidastrainingspak, Adidasschoen, een Louis Vuittontasje en dik) heeft doorgegeven en heeft aangegeven goed op te letten omdat hij ieder moment naar buiten kan komen. ‘ [naam 9]’ antwoordt dat hij die bolle niet ziet.
[medeverdachte 2] stuurt om 22.27 uur een bericht aan de verdachte waarvan de vertaling luidt: “vaak tegen hem uitgelegd/gezegd om niet op scooter te letten. Dus vertel aan haar om niet alleen bitch te lopen doen. Huilen bij jou(w) blood wat is dat? Wat wilt ze/hij nog meer dat wij de kerel buiten zetten en hem ook bellen/roepen?”. De verdachte antwoordt “Ik heb gelezen ook hem gezegt”.
Op 4 oktober 2015 communiceren de verdachte en [medeverdachte 2] weer met elkaar. Ook uit deze communicatie blijkt dat de verdachte contact heeft met de beoogde schutter die op de brug heeft gestaan. Volgens de verdachte heeft deze persoon gezegd dat hij alles kon zien. [medeverdachte 2] reageert met boze berichten. Volgens [medeverdachte 2] kan je op die brug niemand zien “om te vegen”. Vanaf die brug zie je niemand naar buiten lopen. De verdachte moet tegen die man zeggen dat als hij wil werken, hij moet werken en niet met shit moet komen. De verdachte geeft aan [medeverdachte 2] aan dat hij heeft gezegd “hoe kan die man weg gaan zonder dat je hem hebt gezien”.
Op 5 oktober 2015 stuurt ‘ [naam 9]’ om 14.12 uur aan [medeverdachte 2] : “ben je nog dan kom ik met [naam 2] maar jou dan praatte we beeter bro”. [medeverdachte 2] stuurt terug dat hij er is, dat hij die man zo ziet en dat ze straks gaan praten. [medeverdachte 3] vraagt om 22.21 uur aan [medeverdachte 2] wat [naam 2] zegt en vraagt hem wat [naam 2] wel en niet wil. [medeverdachte 2] stuurt terug dat hij hem (het hof begrijpt: [naam 2] ) morgen ziet.
Op 6 oktober 2015 stuurt ‘ [naam 9]’ een bericht aan [medeverdachte 2] waarin hij meedeelt dat hij vandaag bij ‘ [...] ’ die ‘pipas’ (het hof begrijpt: vuurwapens) op heeft gehaald en van hem hoorde dat die auto, die BMW, door de politie is meegenomen. Eerder, op 3 oktober 2015 om 18.32 uur, had ‘ [naam 9]’ aan [medeverdachte 2] bericht: “zo ga ik die auto zette en daarna na oost die motro (motor) hallen”. Het hof leidt hieruit af dat er naast een motor – waarvan verdere gegevens onbekend zijn gebleven – ook een BMW voorhanden was om bij de liquidatie te worden gebruikt. In de nacht van 3 op 4 oktober 2015 is in Amsterdam een BMW met valse kentekenplaten inbeslaggenomen.
Het hof stelt op basis van het voorgaande het volgende vast.
Zowel de beoogd schutter als [medeverdachte 2] houden tijdens de op [slachtoffer] gerichte observatie op 3 oktober 2015 contact met de verdachte. De schutter beklaagt zich tegen de verdachte over hoe de observatie loopt en meldt dat hij zo niet wil werken. [medeverdachte 2] stuurt de verdachte een bericht waaruit blijkt dat hij “hem” (het hof begrijpt: de schutter) heeft gezegd dat hij niet op de scooter moet letten en vraagt de verdachte wat het is dat hij bij de verdachte komt uithuilen. De verdachte geeft aan dat hij het “hem” ook heeft gezegd. Ook op 4 oktober 2015 zijn er berichten verstuurd waaruit blijkt dat de verdachte contact heeft met de beoogd schutter. De verdachte zegt tegen [medeverdachte 2] dat hij heeft gezegd “hoe kan die man weg gaan zonder dat je hem hebt gezien”. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte verantwoording verwachtte van de schutter. Op 5 oktober 2015 hebben de schutter en [medeverdachte 2] vervolgens contact over een ontmoeting met elkaar en ‘ [naam 2] ’, de verdachte. Het hof leidt hieruit af dat de schutter, [medeverdachte 2] en de verdachte met elkaar zouden gaan praten over de mislukte liquidatie.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte als tussenpersoon een coördinerende rol heeft gehad in het contact met de schutter, waarmee hij een substantiële en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer] . Hiermee is de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van de verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van het hof van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht het hof het primair tenlastegelegde bewezen.
Het hof overweegt ten overvloede – anders dan het Openbaar Ministerie – van oordeel te zijn dat op basis van de berichten niet valt vast te stellen dat de verdachte de beoogd schutter heeft geregeld. Dit maakt het oordeel van het hof evenwel niet anders.”