ECLI:NL:PHR:2025:519

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
23/03087
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over belaging en ondervragingsrecht in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over een cassatieberoep van de verdachte, die was veroordeeld voor belaging van zijn ex-schoonbroer. De verdachte had in de periode van 18 oktober 2016 tot en met 15 januari 2018 herhaaldelijk brieven en e-mails gestuurd naar de aangever, zijn advocaat, accountant en andere derden, wat leidde tot een veroordeling voor belaging. De verdachte voerde aan dat zijn ondervragingsrecht was geschonden, omdat de raadsheer-commissaris relevante vragen had belet tijdens het getuigenverhoor van de aangever. De advocaat-generaal concludeerde dat de verdachte niet effectief had kunnen ondervragen, wat de Hoge Raad als een schending van de procesorde beschouwde. De Hoge Raad oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om de aangever opnieuw te horen niet terecht was, omdat de verdediging niet in staat was geweest om de getuige adequaat te ondervragen. De Hoge Raad heeft de zaak gedeeltelijk vernietigd en de opgelegde taakstraf verminderd, maar het beroep voor het overige verworpen. De uitspraak benadrukt het belang van het ondervragingsrecht in strafzaken en de noodzaak voor een eerlijke procesgang.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/03087
Zitting13 mei 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft bij arrest van 26 juli 2023 (20-000670-21) het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant bevestigd met uitzondering van de opgelegde straffen en maatregel. [1] Het hof heeft de verdachte wegens “belaging” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis. Daarnaast heeft het hof aan de verdachte een contactverbod met het slachtoffer opgelegd gedurende een periode van vijf jaren, overtreding waarvan met vervangende hechtenis is bedreigd, zoals nader beschreven in het arrest, en de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel bevolen.
1.2
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte zich gedurende een periode van 15 maanden schuldig gemaakt aan belaging van de aangever, zijnde de ex-partner van zijn (inmiddels overleden) zus, door brieven en e-mailberichten te sturen naar zowel de aangever als personen in zijn (directe) leef- en werkomgeving. Daarnaast heeft de verdachte foto’s van bezittingen van de aangever, zijn woning en een helikopter, op de Facebookpagina van zijn bedrijf geplaatst, alsmede berichten die (indirect) naar de aangever verwezen. Volgens het hof heeft de verdachte dit gedaan, omdat hij niet kan berusten in de manier waarop de echtscheiding tussen zijn zus en de aangever jaren geleden is afgewikkeld. In 2012 was de verdachte ook al door dit hof veroordeeld, toen wegens belaging en bedreiging van de aangever. De Hoge Raad heeft in 2014 het door de verdachte tegen dat arrest van het hof ingestelde cassatieberoep verworpen. [2]
1.3
Namens de verdachte hebben R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.

2.Het eerste middel

2.1
Het eerste middel klaagt dat “de raadsheer-commissaris bij het verhoor van de aangever van 21 juni 2022 relevante vragen heeft belet, waardoor er geen sprake is geweest van een effectieve uitoefening van het ondervragingsrecht.” Het middel voldoet daarmee niet aan de eis dat een cassatiemiddel zich moet keren tegen een verzuim van vormen en/of schending van het recht door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen en zou daarom buiten behandeling moeten blijven. [3] Gelet op de toelichting daarop zal ik evenwel het middel zeer welwillend anders lezen, te weten dat het klaagt over het gebruik voor het bewijs door het hof van de door de aangever bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring zonder dat de verdediging ten aanzien van deze getuige zijn ondervragingsrecht heeft kunnen effectueren.
2.2
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
“hij in de periode van 18 oktober 2016 tot en met 15 januari 2018 te [plaats] / [plaats] , in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangever] , in elk geval van een ander, met het oogmerk die [aangever] , in elk geval die ander, te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen,
immers heeft hij, verdachte onder meer:
- gedurende het jaar 2017 in een periode van vier maanden, vijf, althans meerdere brieven en/of faxen en/of emails gestuurd naar die [aangever] , (onder meer) betrekking hebbende op – zakelijk weergegeven – de vermeende zaakswaarneming van [zus verdachte]
[met voetnoot: De zus van verdachte, D.P.]door verdachte en/of de financiële compensatie door [aangever] ten aanzien van [zus verdachte] en/of de echtscheidingsconvenant tussen [aangever] en [zus verdachte] . en/of - gedurende de maanden oktober tot en met december van het jaar 2016, twaalf, althans meerdere, brieven en/of faxen en/of emails gestuurd naar diverse personen en/of organisaties en/of instellingen, (onder meer) betrekking hebbend op – zakelijk weergegeven – de financiële compensatie door [aangever] ten aanzien van [zus verdachte] en/of de echtscheidingsconvenant tussen [aangever] en [zus verdachte] en/of de aangifte welke [aangever] heeft gedaan en/of de tuchtklacht welke verdachte ten aanzien van [betrokkene 1] heeft gedaan en/of
- gedurende het jaar 2017, zesendertig, althans meerdere, brieven en/of faxen en/of emails gestuurd naar diverse personen en/of organisaties en/of instellingen, (onder meer) betrekking hebbend op – zakelijk weergegeven- de financiële compensatie door [aangever] ten aanzien van [zus verdachte] en/of de echtscheidingsconvenant tussen [aangever] en [zus verdachte] en/of de aangifte welke [aangever] heeft gedaan en/of de tuchtklacht welke verdachte ten aanzien van [betrokkene 1] heeft gedaan en/of
- gedurende de maand januari van het jaar 2018, negen, althans meerdere, brieven en/of faxen en/of emails gestuurd naar diverse personen en/of organisaties en/of instellingen, (onder meer) betrekking hebbend op – zakelijk weergegeven – de financiële compensatie door [aangever] ten aanzien van [zus verdachte] en/of de echtscheidingsconvenant tussen [aangever] en [zus verdachte] en/of de aangifte welke [aangever] heeft gedaan en/of de tuchtklacht welke verdachte ten aanzien van [betrokkene 1] heeft gedaan en/of
- gedurende de jaren 2016 en 2017 meerdere berichten en/of foto’s op facebook geplaatst waarbij de helikopter en/of de woning van [aangever] zichtbaar waren en/of waarbij indirect verwezen werd naar [aangever] .”
Procesverloop ten aanzien van het getuigenverzoek
2.3
Het proces-verbaal van het getuigenverhoor van de aangever bij de raadsheer-commissaris van 21 juni 2022 luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Proces-verbaal van verhoor op 21 juni 2022 in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
[…]
Aanwezig:
mr. P.J. Hödl, raadsheer-commissaris
E.E.S. Becks, griffier
Als getuige wordt gehoord:
[aangever] .
[…]
Aanvang verhoor: 15:03 uur
Opmerkingen raadsheer-commissaris:
In het grievenformulier d.d. 23 maart 2021 tegen het vonnis heeft de verdachte o.a. genoteerd:
Achtergrond strafdossier vormt het onder behandeling GGz- [naam] staan van de v/m echtgenote van [aangever] voor m.n. gevolgen van “huiselijk geweld”. Aldus maakte het haar, op de éénzijdige verlaging van de door haar te ontvangen alimentatie 16 september 2016, bijstaan met “rechtshulp” medisch noodzakelijk. (...) EHRM “Keskin/ Nederland" (19 Januari 2021, appl.no. 2205/16) verplicht etc. tot horen van “belastend” [aangever] .
Namens verdachte heeft mr. T. Kemper zich op 6 april 2021 gesteld. Nadien heeft mr. M.H.H. Meulemeesters zich als raadsman van verdachte gesteld.
Bij beslissing van 17 maart 2022 van de poortraadsheer van het gerechtshof is het verzoek van de verdachte om de getuige te horen toegewezen. In overleg met de raadsman Meulemeesters is het verhoor (dat plaats vindt bij de raadsheer-commissaris) gepland.
Op 18 juni 2022 heeft de verdachte aan zijn raadsman en aan het kabinet van de raadsheer-commissaris per e-mail het volgende bericht gestuurd:
Geachte Griffie, heer Meulemeesters,
Gezien misverstand "raadsman": reeds 2019 zijn vanuit de met name als rechtshulpverlener/ gemachtigde v/m echtgenote [aangever] opgebouwde "dossiers" de [aangever] te stellen vragen geformuleerd waarop opgaves [aangever] als te horen getuige; "antwoord(en)" versus "dossiers" = "onbetrouwbaarheid.
Gezien diens deze week gebleken "misverstand", wordt "raadsman" afgemeld voor bijwonen "21 juni 2022".
De raadsman, naar aanleiding van bovenstaand bericht gevraagd naar zijn aanwezigheid tijdens het verhoor, heeft vervolgens aan het kabinet laten weten (e-mail 20 juni 2022 te 09.03 uur):
Hierbij bericht ik u dat ik niet langer gemachtigd ben om voor de [verdachte] op te treden.
Ik zal de griffie van uw hof per heden separaat berichten dat ik mij onttrek aan deze zaak.
De raadsman dan wel de verdachte zijn in voormelde e-mail door de raadsheer-commissaris in de gelegenheid gesteld schriftelijke vragen voor de getuige in te dienen, met verzoek die tijdig aan te leveren.
Op 20 juni 2022 te 09.26 uur heeft de verdachte het kabinet van de raadsheer-commissaris per e-mail laten weten:
Geachte Griffie,
Met nadruk wordt verzocht verhoor [aangever] ongewijzigd -i.c. zónder "raadsman"!!- doorgang te doen vinden: ander dan kennelijke "raadsman" wordt dezerzijds wél vertrouwd op "raadsheer-commissaris".
Op 20 juni 2022 te 11.30 uur heeft de verdachte het kabinet van de raadsheer-commissaris per e-mail laten weten:
Geachte Griffie,
Reeds in de aanloop tot het "raadsman verdediging uitzetten" in diens van deze inkomend telefoontje hedenochtend, zijn zowel aan u als (nog) "raadsman" een drietal aan vragen onderliggende bescheiden verzonden; daarnaast aan alleen aan "raadsman" aanschrijving mr. Schippers van [aangever] : bijgaand.
Mijn "voorzet" voor [aangever] te stellen "vragen" zal komende nacht/morgenochtend volgen.
De verdachte stuurde hierbij een viertal bijlagen mee, te weten RHC-06, 07, 08 en 09. Deze bijlagen worden aan dit proces-verbaal gehecht.
De verdachte heeft de aan de getuige te stellen vragen ingestuurd naar het kabinet van de raadsheer-commissaris bij e-mail van heden te 06.04 uur (bijlage bij dit proces-verbaal). De te stellen vragen zijn hierna opgenomen in het proces-verbaal.
De raadsheer-commissaris zegt de getuige aan dat hij de gehele waarheid en niets dan de waarheid moet zeggen.
Op de vragen van de raadsheer-commissaris antwoord ik als volgt:
Ik overhandig u hier een verklaring die ik heb opgesteld voor dit verhoor. U mag deze houden en hechten aan het verslag van dit verhoor. U leest de verklaring even door.
De verdachte valt mij al 20 jaar lastig. Stuurt naar iedereen brieven, tot aan mijn buren, de kranten, de notaris en de huisarts. Mijn vrouw is ernstig ziek. Dat maakt het extra pijnlijk. Ik was zeer teleurgesteld over de 80 uur taakstraf die hij kreeg, terwijl er wel gevangenisstraf was geëist.
Notaris mr. [betrokkene 2] :
(...)
Vraag: als notaris van mijn beide Ouders, had mr. [betrokkene 2] een “geheimhoudingsverplichting”; van wie en hoe heeft “klager” [aangever] kopie van mijn tóch “vertrouwelijke ” brief verkregen?
Opmerking:de raadsheer-commissaris belet het antwoord op deze vraag op grond van art. 187b Wetboek van Strafvordering. Hij is van oordeel dat de beantwoording van deze vraag niet relevant is voor de beoordeling door het hof van de vragen op grond van de art. 348 en 350 Wetboek van Strafvordering.
Alimentatie "perikelen”:
(...)
Vraag-1: ingeleid zijn de aangiftes waarop vonnis middels éénzijdige verlaging van “alimentatie-verplichting” [aangever] (productie RHC-06), waarop -op aandrang cliënte- “overleg” met [betrokkene 3] , mét “inkomend” (tel./mail/bezoek) van [betrokkene 3] zelf Verklaring aangifte “stalking”??
U houdt mij voor dat ik aangifte heb gedaan van stalking in de periode 2016 tot eind 2017 op 27 december 2017 op het politiebureau in [plaats] . U vraagt mij of ik bij deze aangifte blijf. Ik heb verschillende aangiftes gedaan. Ik blijf bij deze aangifte van 27 december 2017, als u dat zo vraagt. U vraagt mij of ik naar waarheid heb verklaard. Ja. Ik heb mogelijk wel een kopie van die aangifte, maar heb die niet doorgelezen voorafgaand aan dit verhoor. Ik heb mij verder ook niet voorbereid op dit verhoor, wist ook niet wat ik moest verwachten.
Tijdens de behandeling van deze strafzaak in [plaats] gebeurde er nog iets pijnlijks. De verdachte wist niet dat zijn zus al een half jaar daarvoor overleden was, dat hoorde hij tijdens de zitting van mijn raadsman. Het contact tussen broer en zus was er kennelijk niet meer en ook niet meer met zijn ouders. Misschien dat hem dat ook steekt, ik had namelijk nog wel contact met zijn ouders (mijn ex-schoonouders). Wat mij betreft heeft hij alleen maar levens geruïneerd. Mijn vrouw heeft er flink last van gehad, dat ik werd geraakt.
Vraag-2: het overleg met “ [A] ”, heeft de advocaat mr. P.A. Schippers namens (mijn) cliënte op 7 december 2016 [aangever] doen aanschrijven (productie RHC-07), met bepalingen Rechtbank-Breda bij echtscheiding samengevat. Uitleg [aangever] achterstand?
Opmerking:de raadsheer-commissaris belet het antwoord op deze vraag op grond van art. 187b Wetboek van Strafvordering. Hij is van oordeel dat de beantwoording van deze vraag niet relevant is voor de beoordeling door het hof van de vragen op grond van de art. 348 en 350 Wetboek van Strafvordering.
Vraag-3: afgerond zijn de aangiftes waarop vonnis met het op machtiging cliënte reageren op de “inbreuk” mr. [betrokkene 1] (productie RHC-08) met vervolg tot aan einduitspraak Raad van Discipline waarin “gemachtigde” waarop ontkenning [betrokkene 1] “belaging”. Uitleg [aangever] ?
Opmerking: de raadsheer-commissaris belet het antwoord op deze vraag op grond van art. 187b Wetboek van Strafvordering. Hij is van oordeel dat de beantwoording van deze vraag niet relevant is voor de beoordeling door het hof van de vragen op grond van de art. 348 en 350 Wetboek van Strafvordering.
Helikopter “ [nummer] ":
Althans aldus het op www.rechtspraak.nl gepubliceerde vonnis zou de helikopter “ [nummer] ” des [aangever] , terwijl in huwelijk aangekocht door uitsluitend (v/m) echtgenote als alleen haar “eigendom”:
Vraag: blijkens “echtscheidingsdossier” is het eigen vermogen (v/m) echtgenote op “huwelijkse voorwaarden”, w.o. “ [nummer] ", onaangetast; hoe verklaart [aangever] “ [nummer] ” zijn helikopter ??
Opmerking: de raadsheer-commissaris belet het antwoord op deze vraag op grond van art. 187b Wetboek van Strafvordering. Hij is van oordeel dat de beantwoording van deze vraag niet relevant is voor de beoordeling door het hof van de vragen op grond van de artt. 348 en 350 Wetboek van Strafvordering.
Verdere “vragen ”:
In 2019 zijn vanuit de ruim drie meter “boekenplank” vullende (proces-)dossiers nog meerdere vragen geformuleerd; bij deze is beperkt tot hetgeen naar huidige inzichten wél “noodzakelijk/zinvol” voorkomt; gezien erkenning [aangever] (“Kantonrechter ”) in strafdossier van juist belaging - “Ouders... ”- zijnerzijds.
Opmerking:de raadsheer-commissaris beschouwt dit niet als vraag, maar als opmerking van de verdachte.
Eindtijd verhoor: 15:27 uur
[…]”
2.4
Het proces-verbaal van de terechtzitting op 2 en 16 november 2022 luidt, voor zover hier van belang:
“[…]
De voorzitter houdt kort voor het proces-verbaal van het verhoor van getuige [aangever] bij de raadsheer-commissaris op 21 juni 2022, inclusief de daarbij gevoegde bijlagen.
Desgevraagd geeft de verdachte te kennen dat hij dit proces-verbaal inclusief de daarbij gevoegde bijlagen heeft ontvangen.
Desgevraagd deelt de advocaat-generaal mede dat ook zij over alle voormelde stukken beschikt.
Desgevraagd verklaart de verdachte het volgende.
Het klopt dat ik getuigen wil horen. Ik zou nog willen horen:
1. [aangever] , zodat ik hem zelf kan bevragen over waarom hij aangifte heeft gedaan en zodat ik hem de vragen kan stellen die door de raadsheer-commissaris op 21 juni 2022 belet zijn.
2. accountant [betrokkene 3] , zodat ik hem kan vragen naar de inleidende brief die hij aan mij verzonden heeft en naar een e-mail, in welke correspondentie ik werd uitgenodigd om te reageren. 3. advocaat [betrokkene 1] , zodat ik hem kan vragen naar zijn verklaring die in het vonnis van de rechtbank is weggevallen en waaruit blijkt dat hij mijn correspondentie niet als belaging beschouwt. 4. notaris [betrokkene 2] , zodat ik hem kan vragen of [aangever] een cliënt van hem is of is geweest.
Desgevraagd deelt de advocaat-generaal het volgende mede.
Ik acht het horen van [aangever] niet noodzakelijk omdat de vraag waarom hij aangifte heeft gedaan reeds beantwoord is. [aangever] heeft diverse aangiften gedaan. Daarin spreekt hij steeds van ‘stalking’ en niet van 'brieven'. Bovendien heeft hij een klacht ingediend en daarmee zijn wens kenbaar gemaakt om de verdachte te vervolgen wegens stalking. De vraag waarom hij aangifte heeft gedaan is daarmee naar mijn mening voldoende beantwoord; namelijk omdat hij gestalkt werd. Ik verwijs daarvoor naar dossierpagina’s 11 en 12.
[…]
De voorzitter deelt het volgende mede.
Het hof zal de zitting onderbreken en zich beraden over de onderzoekswensen van de verdachte.
Na een korte onderbreking wordt het onderzoek ter terechtzitting hervat.
De voorzitter deelt het volgende mede.
Het hof heeft nagedacht over uw onderzoekswensen en is tot conclusie gekomen dat het nog geen beslissing zal nemen omdat het zich daar nog nader over wil beraden. De onderhavige zaak zal daarom vandaag niet verder inhoudelijk worden behandeld.
U, verdachte, hebt helder weergegeven wat uw wensen zijn. De advocaat-generaal heeft zich daarover uitgelaten. Het hof wil de tijd nemen daar goed over na te denken.
Het hof zal het onderzoek ter terechtzitting onderbreken tot de zitting van 16 november 2022 te 09.00 uur van de tiende meervoudige strafkamer van dit hof.
[…]
De voorzitter deelt mede.
Het hof zal de zitting onderbreken tot woensdag 16 november 2022 te 09.00 uur. Op die datum zal het hof de beslissingen op de onderzoekswensen uitspreken.
Het onderzoek ter terechtzitting wordt vervolgens onderbroken tot de terechtzitting van dit hof op 16 november 2022 te 09.00 uur (MK10).
[…]
Op 16 november 2022 wordt het onderbroken onderzoek ter terechtzitting hervat.
[…]
De voorzitter deelt het volgende mede.
De verdachte heeft verzocht de volgende personen als getuigen te horen.
A. [aangever]
B. Advocaat [betrokkene 1]
C. Accountant [betrokkene 3]
D. Notaris [betrokkene 2]
A. Het hof zal het verzoek tot het horen van [aangever]
afwijzen. De vraag of aangever slechts aangifte wilde doen van de hoeveelheid brieven die de verdachte hem zou hebben gestuurd en niet van (de door de politie getrokken conclusie dat sprake is van) belaging gaat voorbij aan het feit dat niet alleen aangifte is gedaan van belaging, maar dat bovendien een klacht ter zake van belaging door de hulpofficier is opgenomen. Een klacht behelst nu juist de uitdrukkelijk uitgesproken wens om te vervolgen ter zake van dit delict. Het horen van getuige [aangever] kan dan ook worden aangemerkt als onmiskenbaar irrelevant of overbodig (“manifestly irrelevant or redundant”), zodat het horen van [aangever] als getuige niet noodzakelijk is.
[…]”
2.5
Het proces-verbaal van de terechtzitting op 12 juli 2023 luidt, voor zover hier relevant:
“De voorzitter deelt mede:
Ter terechtzitting van 2 november 2022 zijn de onderzoekswensen van de verdachte besproken en de beslissing daarop is op de terechtzitting van 16 november 2022 medegedeeld. Het horen van advocaat mr. [betrokkene 1] en accountant [betrokkene 3] als getuigen is toegewezen en zij zijn inmiddels ook door de raadsheer-commissaris gehoord. De processen-verbaal van die verhoren zijn in het dossier gevoegd. Het hof heeft sindsdien nog veel correspondentie van de verdachte ontvangen, onder andere een brief met daarin een handhaving van het verzoek tot het horen van [aangever] als getuige.
De verdachte verklaart:
Ik kan dat verzoek toelichten. Ik ga daarbij uit van de Keskin-jurisprudentie, het arrest van het Hof van Justitie en de Memorie van Toelichting. Daarin staat nadrukkelijk dat verwacht mag worden dat een klager ter terechtzitting wordt gehoord als getuige. Dat heeft een afschrikkende werking en daarom is het tenlastegelegde feit ook een klachtdelict.
Ik zit met het volgende probleem. Ik kan vandaag een heel verhaal ophangen, maar [aangever] is niet als getuige gehoord. Hij is wel bij de raadsheer-commissaris verschenen, dus dat houdt in dat stap A van de Keskin-criteria geen probleem oplevert. De getuige is verschenen. Ik heb het strafdossier op 15 maart 2023 van mijn
(het hof begrijpt: voormalige)advocaat mr. M.H.H. Meulemeesters gekregen. Ik heb daaruit begrepen dat [aangever] als slachtoffer is uitgenodigd voor het bijwonen van deze terechtzitting. Als hij als slachtoffer kan komen, waarom dan niet ook als getuige?
U, voorzitter, deelt mede dat [aangever] reeds als getuige is gehoord op 21 juni 2022. Hij is die dag inderdaad bij de raadsheer-commissaris verschenen en hij heeft daar een verhaal opgehangen, maar hij heeft geen antwoord gegeven op mijn vragen, want dat heeft de raadsheer-commissaris belet. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat dit geen effectieve ondervraging van een getuige is. Mijn verdediging zou gediend zijn met het horen van [aangever] als getuige. Ik heb begrepen dat wanneer het Openbaar Ministerie voor het bewijs een belastende getuigenverklaring opvoert, daaruit de verplichting volgt om de getuige te horen ter terechtzitting. Ik kan een heel verhaal ophangen vandaag, maar ik wil liever eerst [aangever] als getuige horen. Omdat ik de rechtshulpverlener van mijn overleden zus, de voormalige echtgenote van [aangever] , ben geweest, heb ik twee meter aan dossiers thuis. Ik kan die krat met dossiers mee naar de terechtzitting nemen, maar ik denk niet dat het hof daar blij van zal worden.
De voorzitter deelt mede:
Het hof dient kennis te nemen van alle stukken die relevant zijn en de waarheid dienen. Het hof begrijpt dat het de wens van de verdachte is om [aangever] nogmaals als getuige te horen, omdat de verdachte het ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen.
De verdachte verklaart:
Ik was niet blij met het verhoor van [aangever] . Ik had vragen geformuleerd en daarop is geen antwoord gegeven. Ik kan de raadsheer-commissaris niet volgen in die blokkering van mijn ondervragingsrecht. De verklaring die [aangever] wel heeft afgelegd heeft geresulteerd in een aangifte van mijn kant. Naar aanleiding daarvan loopt nu een artikel 12 Sv-procedure bij het hof. [aangever] zal toch een keer naar waarheid moeten verklaren.
De voorzitter deelt mede:
Het is duidelijk dat de verdachte het niet eens is met de door [aangever] afgelegde verklaring en het op 16 november 2022 afgewezen verzoek tot het nogmaals horen van de getuige. In dat kader heeft de verdachte een brief d.d. 10 juli 2023 aan het hof gestuurd, inhoudende dat de verdachte erop vertrouwt dat de raadsheren zich verschonen. Hoe moeten wij die mededeling begrijpen?
De verdachte verklaart:
Ik ben niet gelukkig met het verloop van de vorige terechtzitting. Ik zit zwaar in mijn maag met de redenering van het hof, zoals opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 november 2022, over het niet horen van [aangever] als getuige.
In eerste aanleg heb ik de rechtbank gewraakt en toen heb ik voor het eerst een zitting van de wrakingskamer meegemaakt. Hoewel het resultaat daarvan was dat mijn wrakingsverzoek werd afgewezen, was de meervoudige kamer van de rechtbank daardoor wel op de hoogte van mijn knelpunt. De wraking was dus wel effectief. Een wraking is een leuk middel, maar ik heb nu ook het hoger beroep als middel. In deze situatie, als het hof niet wil dat [aangever] wordt gehoord en ik word niet volledig vrijgesproken, dan mag de Hoge Raad zich vrijwel zeker over deze zaak gaan buigen. Dan zijn we echter weer een paar jaar verder.
De voorzitter deelt mede:
Het hof heeft voorafgaand aan deze terechtzitting goed nagedacht over de brief van de verdachte en het daarin opgenomen verschoningsverzoek. Wij zijn tot de slotsom gekomen dat wij geen reden zien om ons te verschonen. De beslissing tot het afwijzen van het verzoek om [aangever] nogmaals te horen geeft daar geen aanleiding toe.
De verdachte verklaart:
Dat is een knelpunt. Ik heb vanochtend een voorwaardelijk verzoek tot wraking van het hof gedaan. Het probleem van het doen van een voorwaardelijk verzoek is het afwachten van het eindarrest, maar dan is het verzoek niet zinvol meer. Ik zit daarom met het probleem dat ik het hof moet wraken op de terechtzitting als mijn herhaalde verzoek tot het horen van [aangever] wordt afgewezen. Daar zit niemand op te wachten.
U, voorzitter, vraagt mij waarom [aangever] nogmaals als getuige gehoord dient te worden. [aangever] noemt zichzelf een ondernemer. Ik wil hem ook best zo noemen, maar dan in negatieve zin. Het hof kent hem niet persoonlijk, dat is een nadeel. Hij is iemand met verkooptalent en niet iemand die de waarheid voorop heeft staan. U, voorzitter, vraagt mij wat in de kern mijn bezwaar is tegen het verhoor dat reeds op 21 juni 2022 bij de raadsheer-commissaris heeft plaatsgevonden en u vraagt mij waarom ik wil dat de getuige opnieuw wordt gehoord. Ik wil dat hij opnieuw wordt gehoord, omdat mijn vragen niet beantwoord zijn. De raadsheer-commissaris heeft het stellen van die vragen geblokkeerd, onder de mededeling dat die vragen niet relevant zijn voor de beantwoording van de vragen ex artikel 348 en artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad en ik zijn het niet met die motivering eens. Het was de bedoeling dat [aangever] antwoord zou geven op mijn vragen en dat ik vervolgens met bewijsstukken zou komen waaruit blijkt dat hij met onwaarheden komt.
De voorzitter deelt mede:
Ik begrijp dat de verdachte geen nieuwe vragen heeft, maar dat de vragen die de verdachte destijds heeft aangeleverd naar zijn mening van belang zijn voor de verdediging in zijn zaak en dat het stellen van die vragen door de raadsheer-commissaris is belet.
De verdachte verklaart:
Sommige vragen zijn inmiddels minder zinvol, maar zwart-wit gezien stel ik dat de Poortraadsheer het verhoor van [aangever] heeft toegewezen en dat de raadsheer-commissaris er kennelijk anders over denkt.
[aangever] heeft om financiële redenen aangifte gedaan. De financiële afwikkeling van zijn echtscheiding met mijn zus is niet rechtvaardig verlopen.
U, voorzitter, merkt op dat de echtscheiding een civiele kwestie is. Nee, ook de familie van [aangever] en zijn huidige echtgenote zitten met hem in de maag. De enige reden dat hij aangifte heeft gedaan is omdat hij niet aan zijn financiële verplichtingen wilde voldoen. Hij heeft mijn ouders en zelfs mijn buren benaderd. Hij is verwijderd door de politie. Hij heeft een kliko van mij geopend en daaruit papier gehaald. Ook heeft hij vier kranten erbij betrokken voor publicaties. Ik ben juist door hem belaagd. Ik heb alleen brieven gestuurd. Correspondentie is uitgezonderd van belaging. Het gaat om vrijheid van meningsuiting. Hij is het daar niet mee eens.
De voorzitter deelt mede:
Ik begrijp dat de verdachte stelt dat niet hij, maar [aangever] degene is die zich schuldig maakt aan belaging en dat de verdachte hem daarover vragen wil stellen. Die vragen zijn aan de raadsheer-commissaris voorgelegd, maar zijn voor het merendeel belet. Daartegen maakt de verdachte bezwaar en daarom wenst hij de getuige opnieuw te horen.
De verdachte verklaart:
Dat is een juiste samenvatting van de situatie.
De voorzitter deelt mede:
Ik geef de advocaat-generaal dadelijk gelegenheid voor het geven van haar standpunt en daarop mag de verdachte vervolgens reageren. Daarna zal het hof zich beraden op het verzoek.
De advocaat-generaal deelt mede:
Ik handhaaf het standpunt van het Openbaar Ministerie dat het verzoek van de verdachte tot het opnieuw horen van [aangever] als getuige moet worden afgewezen. De door de verdachte aangeleverde vragen zijn mijns inziens voldoende door de getuige beantwoord. In het dossier ligt een aangifte en een klacht ter zake van belaging. Het opnieuw horen van de aangever is irrelevant.
De voorzitter deelt mede:
Het standpunt van de verdachte is dat zijn vragen niet belet hadden mogen worden. De reden voor het nogmaals horen van [aangever] , zoals verzocht op 2 november 2022, was gelegen in de vraag of [aangever] wel echt vervolging wenst. Daarover heeft het hof een standpunt ingenomen. De verdachte heeft destijds vragen bij de raadsheer-commissaris ingeleverd en die zijn volgens hem ten onrechte geweigerd.
De advocaat-generaal deelt mede:
Mijn standpunt blijft ongewijzigd. Eigenlijk zijn het retorische vragen. Het is duidelijk waarom door [aangever] aangifte is gedaan en ook dat hij vervolging wenst. Het feit dat de vragen van de verdachte door de raadsheer-commissaris zijn belet is geen reden om de getuige opnieuw te horen. Die vragen zijn naar mijn mening terecht belet.
De verdachte verklaart:
Ik wijs op de Memorie van Toelichting aangaande belaging. Op één van de laatste pagina’s staat dat er personen zijn die zich voordoen alsof ze zijn belaagd. Dat zijn de echte stalkers. Zij brengen de belaagden bijvoorbeeld in een sociaal isolement. In mijn situatie is dat grotendeels gelukt. U, voorzitter, vraagt mij of ik bedoel dat [aangever] mij, door mij aan te merken als belager, in een sociaal isolement heeft gebracht. Hij woont in Zuid Afrika of in België - hij heeft diverse panden - en komt dan naar [plaats] om geruchten over mij te verspreiden. Inmiddels zijn deze van tafel geveegd, omdat zijn huidige echtgenote ook niet blij is met de schets dat zij zwaar ziek is.
Ik wijs ook op de Wet open overheid. Ik heb het hof daarover stukken gestuurd. U, voorzitter, merkt op dat het hof kennis van die stukken heeft genomen. Het standpunt van de advocaat-generaal leidt tot werk voor de Hoge Raad in deze zaak. Ik ben het niet met de advocaat-generaal eens.
De advocaat-generaal deelt mede:
Ik ga niet de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleiten, hoewel er wel iets is misgegaan bij het parket in [plaats] tijdens het vooronderzoek.
De verdachte verklaart:
De verbalisanten en het parket te [plaats] waren bekend met [aangever] . Hij heeft daar een heel verhaal opgehangen. Ik had niet zomaar vervolgd mogen worden. De officier van justitie had daar ook een opinie over. Bij het parket is men niet blij meer. Nogmaals: [aangever] is nog steeds niet echt ondervraagd. Leg dat de maatschappij maar eens uit.
De voorzitter deelt mede dat het standpunt van de verdachte helder is.
Hierop onderbreekt het hof het onderzoek voor beraad.
Na hervatting van het onderzoek, deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede: Op de zitting van 2 november 2022 heeft de verdachte aangegeven dat hij [aangever] graag opnieuw wil horen als getuige over de vraag of [aangever] daadwerkelijk de bedoeling heeft gehad om de verdachte te vervolgen voor belaging. Het hof heeft toen goed over dat verzoek van de verdachte nagedacht en een beslissing genomen. Ook heeft het hof goed gekeken naar het proces-verbaal van de raadsheer-commissaris. Het hof ziet in het verhoor van de getuige [aangever] , zoals dat op 21 juni 2022 heeft plaatsgevonden, geen aanleiding om op die afwijzing terug te komen. Het verzoek wordt afgewezen.
De verdachte verklaart:
Op de zitting van 2 november 2023 is niet ingegaan op de vraag of hij vervolging wenste en dat wilde hij zondermeer. Het is de vraag of hij vervolging voor smaad of belaging wenste. Er is een conclusie van het Parket van de Hoge Raad van vorige maand en dat ging over een persoon die een curator had belaagd had en smaadschrift had gepleegd. Hij had een paar duizend personen aangeschreven. [aangever] heeft aangifte tegen mij gedaan, gericht op mijn correspondentie aan derden. Daarop is vrijspraak gevolgd. Het gaat niet om brieven aan hem, want die gooit hij weg, daar maakt hij zich niet druk om. Het gaat wel over informatie die ik stuurde aan anderen. Hij is 3 weken van slag geweest.
De oudste raadsheer deelt mede:
Ik wil graag iets aanvullen op de mededeling van de voorzitter. De verdachte heeft op de vorige zitting een verzoek gedaan tot het horen van [aangever] . Het hof heeft toen nagedacht en daarop een beslissing genomen. Toen heeft het hof gekeken, in zijn algemeenheid, of er aanleiding was om [aangever] te horen. Het verzoek is toen afgewezen. Nogmaals heeft het hof, zojuist in raadkamer, het proces-verbaal van verhoor van [aangever] door de raadsheer-commissaris bekeken, hoewel het hof daarvan uiteraard al kennis had genomen. Het hof ziet daarin geen aanleiding om op de beslissing van 16 november 2022 terug te komen.
De verdachte verklaart:
Ja, dat wordt dus een wraking.
Op 2 november is een ander verzoek gedaan dan in het proces-verbaal staat vermeld. Het gaat er niet om of [aangever] vervolging wenste, maar of hij weet wat belaging is. De Belgische wetgeving geeft een heel andere definitie van belaging dan de Nederlandse. Bedoelde [aangever] de Nederlandse definitie van belaging en, zo ja, voldeed zijn aangifte dan aan de juridische omschrijving daarvan. [aangever] is juridisch niet thuis. Van hem kan niet worden verwacht dat hij weet wat het inhoudt. Het bestanddeel ‘wederrechtelijk’ zit er in Nederland niet in. Mijn handelen voldoet daar niet aan.
De oudste raadsheer deelt mede:
Wraakt u de voorzitter of het gehele college?
De verdachte verklaart:
Met alle respect, het hele college.
De voorzitter deelt mede:
Dan gaan we nu niet verder en moeten we vaststellen wat de reden voor de wraking is.
De verdachte verklaart:
Ik heb geen bijstand en heb behoefte om daar thuis rustig over na te denken.
De voorzitter deelt mede:
Die ruimte is er nu niet. U heeft het hof gewraakt en wij moeten de gronden vaststellen.
De oudste raadsheer deelt mede:
De verdachte zei net “Dan wordt het een wraking”. Is dat omdat het hof het verzoek tot het horen van [aangever] afwijst? Klopt het dat u zei dat dit de grond is?
De verdachte verklaart:
Doorslaggevend is het herhaald afwijzen van het verzoek. Daar komt nog van alles bij, maar doorslaggevend is het afwijzen van het verzoek. [aangever] moet worden gehoord, dat is mijn mening. Ik zou ook met prejudiciële wensen naar de Hoge Raad kunnen.
De oudste raadsheer deelt mede:
De reden voor de wraking is voor u doorslaggevend gelegen in de afwijzing van het verzoek tot het horen van [aangever] als getuige. We gaan nu de zitting schorsen. Wij zullen de wrakingskamer bijeen roepen.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting.
Tijdens de onderbreking van het onderzoek is het wrakingsverzoek van de verdachte door de wrakingskamer van het hof behandeld. Het verzoek van de verdachte is door de wrakingskamer ongegrond verklaard.
[…]”
2.6
Zoals hiervoor al aangegeven, ga ik ervan uit dat de stellers van het middel beogen te klagen over het gebruik voor het bewijs van de bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van de aangever zonder dat de verdediging ten aanzien van deze getuige zijn ondervragingsrecht heeft kunnen effectueren. Daartoe is aangevoerd dat de aangever is belet het “merendeel” van de vragen die de verdachte heeft ingediend, te beantwoorden, waaronder vragen die betrekking hebben op het doen van de klacht. Dit had niet gemogen, omdat het doen van een klacht de ontvankelijkheid raakt, een vraag van art. 348 Sv, en voorts van belang kan zijn voor de strafoplegging. De andere vragen die de verdachte heeft gesteld, kunnen van belang zijn voor het antwoord op de vraag of hij met opzet heeft gehandeld. Omdat de verdediging het ondervragingsrecht bij de raadsheer-commissaris niet heeft kunnen effectueren, zijn verzoek tot het opnieuw horen ter terechtzitting door het hof is afgewezen, maar de verklaring van de aangever wel tot het bewijs is gebezigd, is sprake van schending van een behoorlijke procesorde en/of art. 6 EVRM. In ieder geval heeft het hof ten onrechte niet doen blijken, te hebben onderzocht in hoeverre verdachte voldoende compensatie is geboden voor het niet hebben kunnen ondervragen van de aangever.
2.7
Allereerst merk ik op dat uit de EHRM-jurisprudentie volgt dat de verdediging de mogelijkheid moet worden geboden op een adequate en juiste wijze [4] een getuige die belastend jegens hem heeft verklaard, te ondervragen. Wat precies als adequate en juiste ondervragingsmogelijkheid kwalificeert, is niet eenvoudig vast te stellen en hangt in hoge mate af van de omstandigheden van het geval. Vaststaat dat het Straatsburgse hof waarde hecht aan een fysieke confrontatie van de verdediging met de getuige, omdat alleen dan mogelijk is om de
demeanourvan de getuige bij beantwoording van vragen waar te nemen, hetgeen van belang is bij het toetsen van de betrouwbaarheid van hun getuigenis. [5] Het is hiervoor niet altijd nodig dat een getuige ter terechtzitting wordt gehoord; ook verhoren die worden afgenomen ten overstaan van een onderzoeksrechter waarbij de verdediging [6] of de verdachte (zonder raadsman) [7] de kans wordt geboden aanwezig te zijn, kunnen als een voldoende ondervragingsmogelijkheid worden aangemerkt.
2.8
De vraag is hoe de mogelijkheid tot beletting van het beantwoorden van bepaalde vragen zich tot het voorgaande verhoudt. Deze mogelijkheid komt de zittingsrechter in hoger beroep ingevolge art. 293 jo. 415 Sv “ambtshalve of op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte” toe. Ook de rechter-commissaris beschikt op grond van art. 187b lid 1 Sv over deze bevoegdheid. Voornoemde bevoegdheid brengt in algemene zin mee dat de rechter of rechter-commissaris beantwoording van vragen kan beletten als deze niet van belang kunnen zijn voor enige in de zaak te nemen beslissing. [8] Dat wil zeggen enige van de in art. 348 en 350 Sv genoemde beslissingen. [9] Hierbij verdient opmerking dat bij de in cassatie aan te leggen begrijpelijkheidstoets inzake het oordeel van de feitenrechter dat beantwoording van de namens de verdachte gestelde vragen geen belang dient, mag worden betrokken hetgeen zich ter terechtzitting heeft afgespeeld, met inbegrip van de motivering die is gegeven omtrent de relevantie van de vragen waarop de verdediging antwoord wenst. [10]
2.9
Van ‘belang’ voor enige in de zaak te nemen beslissing is niet alleen sprake als een directe relatie bestaat tussen de aan de getuige gestelde vraag en het aan de verdachte tenlastegelegde. Ook andere informatie, zoals informatie over de waardering en betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de bewijsmiddelen, kan van belang zijn. Zo was het zonder nadere motivering beletten van de getuige de vraag te beantwoorden of hij eerder was vervolgd voor fraude in goudhandel volgens de Hoge Raad onbegrijpelijk. [11] Ditzelfde gold voor het beletten van beantwoording van de vraag aan een wijkagent of hij eerder was overgeplaatst wegens disfunctioneren. De wijkagent werd door de verdediging beticht van disproportioneel geweld tegen de verdachte bij haar aanhouding, hetgeen relevant was – zo begrijp ik – omdat de belediging die aan de verdachte was tenlastegelegd hiervan volgens de verdediging het directe gevolg was en de verdachte onder die omstandigheden dus niet kon worden aangerekend. De Hoge Raad casseerde het arrest, omdat “de vraag naar een eventuele functieverandering van de verbalisant in het verleden, en de redenen daarvoor, […] — gelet op hetgeen de verdachte heeft aangevoerd en op het feit dat de Officier van Justitie aan de verdachte heeft tegengeworpen dat haar stelling niet op feiten berust doch een suggestie inhoudt — van belang [kan] zijn voor de vaststelling en de waardering van de omstandigheden waaronder het tenlastegelegde feit is begaan”. [12] Ook het beletten van een vraag aan een getuige over een door hem in een andere strafzaak afgelegde verklaring kon de cassatietoets niet doorstaan, nu deze vraag er “onmiskenbaar toe [strekte] informatie te verkrijgen welke van belang kon zijn voor de waardering van de betrouwbaarheid en de bruikbaarheid van de in de onderhavige zaak afgelegde verklaringen van de getuige”. [13]
2.1
Het ten onrechte beletten van vragen door de zittingsrechter leidt tot nietigheid van het onderzoek wegens schending van beginselen van een behoorlijke procesorde. [14] In het verlengde daarvan lijkt mij dat ingeval de rechter-commissaris ten onrechte deze bevoegdheid heeft toegepast, de zittingsrechter een verzoek tot het opnieuw horen van deze getuige niet kan afwijzen met het argument dat deze getuige reeds bij de rechter-commissaris is gehoord. In een dergelijke afwijzingsbeslissing ligt immers besloten dat de rechter zich verenigt met het oordeel van de rechter-commissaris de beantwoording van bepaalde vragen te beletten, hetgeen net zo goed in strijd is met beginselen van een behoorlijke procesorde als wanneer beantwoording van deze vragen door de zittingsrechter zouden zijn belet.
2.11
Wat betreft de verhouding met het geldende EHRM-kader omtrent het horen van belastende getuigen, merk ik op dat het beletten van irrelevante vragen door de rechter-commissaris of de zittingsrechter er niet aan in de weg staat, te oordelen dat de verdediging een adequate en juiste ondervragingsmogelijkheid heeft gehad ten aanzien van de getuige die een belastende verklaring jegens hem heeft afgelegd. Het ligt mijns inziens in de rede dat, naar analogie van de mogelijkheid die het EHRM-kader biedt, af te zien van het horen van een getuige als dit onmiskenbaar irrelevant of overbodig is, [15] de rechter de beantwoording van evident irrelevante dan wel overbodige vragen kan beletten zonder dat dit een schending oplevert van het in art. 6 EVRM gewaarborgde recht een belastende getuige te mogen ondervragen.
2.12
In de onderhavige zaak heeft de verdachte aan de poortraadsheer verzocht de aangever te horen. Dit op art. 411a lid 1 Sv gestoelde verzoek is toegewezen en in overleg met de raadsman van de verdachte, die ingevolge art. 186a jo. 411a lid 2 Sv in beginsel bevoegd is de verhoren van de raadsheer-commissaris bij te wonen, is het verhoor gepland. Op 18 juni 2022, een paar dagen voor dit verhoor, heeft de verdachte een e-mail gestuurd aan het kabinet van de raadsheer-commissaris en aan zijn raadsman waarin zijn raadsman wordt ‘afgemeld’ voor het verhoor van 21 juni 2022. De raadsman heeft op 20 juni 2022 bevestigd dat hij niet langer is gemachtigd voor de verdachte op te treden. Op diezelfde dag heeft de verdachte gebruik gemaakt van de hem door de raadsheer-commissaris geboden mogelijkheid schriftelijke vragen voor de aangever in te dienen. Ook heeft de verdachte aan het kabinet te kennen gegeven dat “met nadruk” wordt verzocht het verhoor van de aangever zónder de raadsman doorgang te doen vinden, omdat anders “dan kennelijke ‘raadsman’ […] wél [wordt] vertrouwd op de ‘raadsheer-commissaris’”.
2.13
Tijdens het verhoor zijn de zes vragen die de verdachte schriftelijk had ingediend aan de aangever voorgelegd. Op de eerste, derde, vierde en vijfde vraag heeft de raadsheer-commissaris de aangever belet antwoord te geven. De zesde vraag werd door de raadsheer-commissaris niet beschouwd als vraag, maar als opmerking. Ter terechtzitting heeft de verdachte verzocht de aangever opnieuw te horen, welk verzoek is afgewezen. In deze afwijzingsbeslissing van het hof ligt besloten het oordeel dat de raadsheer-commissaris zonder miskenning van art. 187b jo. 411a lid 2 Sv de aangever heeft belet de vragen te beantwoorden en dat de verdachte dus reeds een effectieve ondervragingsmogelijkheid heeft genoten ten aanzien van de aangever.
2.14
De vraag of dit oordeel begrijpelijk is en toereikend is gemotiveerd, beantwoord ik bevestigend. Ik zie niet in hoe de vragen die in het onder randnummer 2.3 van deze conclusie geciteerde proces-verbaal van het verhoor van de aangever door de raadsheer-commissaris zijn weergegeven enige relevantie hebben voor enige van de in art. 348 en 350 Sv genoemde beslissingen. Zelfs als de aangever, zoals de verdachte met zijn vragen lijkt te impliceren, een vertrouwelijke brief in handen heeft gekregen, een alimentatieachterstand heeft, zijn advocaat de ‘belaging’ heeft ontkend en de aangever een helikopter in bezit heeft die is aangekocht door zijn voormalig echtgenoot, geeft dit de verdachte niet het recht om stelselmatig inbreuk te maken op het privéleven van de aangever en hem zijn contact te doen dulden. Het is goed en wel mogelijk dergelijke geschillen voor de civiele rechter uit te vechten zonder de aangever en zijn naasten ruim een jaar te bestoken met brieven en e-mails. De enige vraag die wel van belang is voor beoordeling van art. 348 en 350 Sv, namelijk de vraag over de door de aangever gedane aangifte, is, anders dan de stellers van het middel in de cassatieschriftuur suggereren, door de aangever beantwoord.
2.15
De latere door de verdachte ter terechtzitting gegeven toelichting, namelijk dat het de bedoeling was dat de aangever antwoord zou geven op zijn vragen en dat de verdachte “vervolgens met bewijsstukken zou komen waaruit blijkt dat hij met onwaarheden komt” en dat de aangever “om financiële redenen aangifte [heeft] gedaan”, maakt dit niet anders. Anders dan in de hiervoor genoemde jurisprudentie – waarin de belette vragen alle ernstige zaken betroffen die direct relevant waren voor de betrouwbaarheid van de door de getuigen afgelegde verklaringen – zijn de door de verdachte gestelde vragen niet direct relevant voor de betrouwbaarheid van de door de aangever afgelegde verklaringen omtrent de tenlastegelegde belaging. Bovendien zijn de vragen grotendeels onbegrijpelijk en is de verdachte er geenszins in geslaagd de relevantie van deze vragen in enig stadium van zijn strafproces te onderbouwen. Van schending van beginselen van een behoorlijke procesorde is dus geen sprake.
2.16
Het voorgaande brengt wat mij betreft ook mee dat van een schending van art. 6 EVRM geen sprake kan zijn. In het voorgaande ligt immers besloten dat de verdediging een adequate en juiste ondervragingsmogelijkheid heeft gehad. Het hof was daarmee niet gehouden te beoordelen of de verdachte voldoende compensatie is geboden voor het uitblijven van een adequate ondervragingsmogelijkheid.
2.17
Het middel faalt.

3.Het tweede middel

3.1
Het tweede middel bevat de klacht dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt naar welke personen, organisaties of instellingen de verdachte brieven en e-mails heeft gestuurd en waarom deze brieven en e-mails, waarvan de inhoud niet in de bewijsmiddelen is opgenomen, belaging van de aangever opleveren. In de bewijsoverwegingen worden wel de advocaat, de accountant, de notaris en de zoons van de aangever, alsmede de redactie van het Brabants Dagblad en NRC genoemd, maar dat ten aanzien van deze personen en organisaties kan worden gezegd dat zij vanwege de familieband, de (vertrouwelijke) onderlinge relatie met aangever dan wel de aard van deze instellingen als rechtstreekse brengers van nieuws ‘derden’ betreffen die behoren tot de (directe) leef- of werkomgeving van de aangever blijkt nergens uit, aldus de stellers van het middel.
3.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
“in de periode van 18 oktober 2016 tot en met 15 januari 2018 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangever] , met het oogmerk die [aangever] , te dwingen iets te doen en te dulden, immers heeft hij, verdachte onder meer:
- gedurende het jaar 2017 in een periode van vier maanden, meerdere brieven en emails gestuurd naar die [aangever] , (onder meer) betrekking hebbende op - zakelijk weergegeven - de vermeende zaakswaarneming van [zus verdachte] * door verdachte en/of de financiële compensatie door [aangever] ten aanzien van [zus verdachte] en/of de echtscheidingsconvenant tussen [aangever] en [zus verdachte] .
en
- gedurende de maanden oktober tot en met december van het jaar 2016, meerdere, brieven en emails gestuurd naar diverse personen en/of organisaties en/of instellingen, (onder meer) betrekking hebbend op -zakelijk weergegeven)- de financiële compensatie door [aangever] ten aanzien van [zus verdachte] en/of de echtscheidingsconvenant tussen [aangever] en [zus verdachte] en/of de aangifte welke [aangever] heeft gedaan en/of de tuchtklacht welke verdachte ten aanzien van [betrokkene 1] heeft gedaan
en
- gedurende het jaar 2017, zesendertig, althans meerdere, brieven en emails gestuurd naar diverse personen en/of organisaties en/of instellingen, (onder meer) betrekking hebbend op - zakelijk weergegeven- de financiële compensatie door [aangever] ten aanzien van [zus verdachte] en/of de echtscheidingsconvenant tussen [aangever] en [zus verdachte] en/of de aangifte welke [aangever] heeft gedaan en/of de tuchtklacht welke verdachte ten aanzien van [betrokkene 1] heeft gedaan
en
- gedurende de maand januari van het jaar 2018, meerdere, brieven en emails gestuurd naar diverse personen en/of organisaties en/of instellingen, (onder meer) betrekking hebbend op - zakelijk weergegeven- de financiële compensatie door [aangever] ten aanzien van [zus verdachte] en/of de echtscheidingsconvenant tussen [aangever] en [zus verdachte] en/of de aangifte welke [aangever] heeft gedaan en/of de tuchtklacht welke verdachte ten aanzien van [betrokkene 1] heeft gedaan
en
- gedurende de jaren 2016 en 2017 meerdere berichten en foto’s op Facebook geplaatst waarbij de helikopter en de woning van [aangever] zichtbaar waren en waarbij indirect verwezen werd naar [aangever] .”
3.3
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 27 december 2017 (pg. 12), voor zover inhoudende als verklaring van [aangever] :
Ik doe aangifte van Stalking door mijn ex zwager [verdachte] .
Ik word door hem alweer vanaf medio oktober 2016 regelmatig lastig gevallen. Het lastig vallen doet hij door het sturen van brieven naar mij, mijn advocaat, naar mijn accountant en naar mijn twee zonen. Ik heb inmiddels zo'n 30 a 40 brieven ontvangen. Ik ondervindt dus psychisch last van de [verdachte] . Ik heb geen enkele zakelijke relatie met deze man. Ik ben hem niets verschuldigd. Ik heb in het geheel niets met hem te maken. Hij zet verder berichten op zijn open Facebook account [B] . De berichten die hij op dat account zet hebben allemaal te maken met de alimentatie die nog loopt met mijn ex vrouw [zus verdachte] . Hij heeft mijn woning als foto linksboven de Facebook pagina staan. Ik hoop dat u begrijpt dat ik inmiddels de wanhoop nabij ben. Ik wil dat de [verdachte] eindelijk eens stopt met het schrijven van brieven naar mij en mijn kinderen, advocaat en accountant. Ik wil dat hij de foto van mijn huis van zijn Facebook account af haalt en dat hij niets meer over allerlei zaken mbt mij, mijn kinderen en mijn bedrijf plaatst op zijn Facebook account.
2. Het proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 22 januari 2018 (pg.14), voor zover inhoudende als verklaring van [aangever] :
Op woensdag 27 december 2017 heb ik aangifte gedaan tegen mijn ex-zwager [verdachte] . Na deze aangifte is [verdachte] gewoon doorgegaan met het schrijven van brieven. Hij stuurt continue brieven naar mijn advocaat. Mijn advocaat, [betrokkene 1] , leest de brieven niet, maar stuurt ze naar mij door.
3. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 maart 2018 (pg. 21), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant] :
Op 27 december 2017 heeft [aangever] aangifte/klacht gedaan van stalking tegen [verdachte] . Bij deze aangifte heeft [aangever] bijlagen laten toevoegen.
De inhoud van de bijlagen is als volg:
- Brieven verstuurd door [verdachte] gericht aan [A] , [betrokkene 3] op:
18 oktober 2016
3 november 2016
4 november 2016
26 november 2016
-Mails gestuurd door [verdachte] aan [betrokkene 3] van [A] te weten op de volgende data:
31 oktober 2016
7 november 2016
8 november 2016
- Mail verstuurd op 19 november 2016 door [verdachte] aan de redactie van het Brabants Dagblad
- Brief verstuurd op 8 december 2017 door [verdachte] aan [aangever] (huisadres)
- Mails verstuurd door [verdachte] gericht aan advocaat [betrokkene 1] (advocaat van [aangever] ) te weten op:
22 december 2017
27 december 2016
28 december 2016
8 januari 2017
23 januari 2017
24 januari 2017
29 januari 2017
2 februari 2017
2 februari 2017
18 juli 2017
19 juli 2017
11 augustus 2017
25 augustus 2017
29 augustus 2017
10 oktober 2017
28 november 2017
30 november 2017
- Brief verstuurd op 10 maart 2017 door [verdachte] aan advocaat [betrokkene 1] (advocaat [aangever] )
- Mail verstuurd op 21 juli 2017 door [verdachte] aan de redactie van het NRC
- Brief verstuurd op 10 augustus 2017 door [verdachte] aan [aangever] (huisadres)
- Brief verstuurd op 11 september 2017 door [verdachte] aan [aangever] (huisadres)
- Brief verstuurd op 21 september 2017 door [verdachte] aan [betrokkene 4] , zoon van aangever (adres bedrijf aangever)
- Brief verstuurd op 21 september 2017 door [verdachte] aan [betrokkene 5] , zoon van aangever (adres bedrijf aangever)
- Brief verstuurd op 27 september 2017 door [verdachte] aan [betrokkene 4] , zoon van aangever (adres bedrijf aangever)
- Brief verstuurd op 10 november 2017 door [verdachte] aan [betrokkene 4] , zoon aangever (adres bedrijf aangever)
- Brief verstuurd op 10 november 2017 door [verdachte] aan [betrokkene 5] , zoon aangever (adres bedrijf aangever)
- Brief verstuurd op 14 november 2017 door [verdachte] aan [aangever] (huisadres)
- Printscreens van de facebook pagina van [verdachte] , [B] dossiers
Op maandag 22 januari 2018 heeft [aangever] een aanvullende verklaring op de eerder gedane aangifte/klacht van stalking tegen [verdachte] .
Bij deze aanvullende verklaring heeft [aangever] bijlagen laten toevoegen.
De inhoud van de bijlagen is als volgt:
- Mails verstuurd door [verdachte] gericht aan advocaat [betrokkene 1] (advocaat van [aangever] ) te weten op:
22 december 2017
23 december 2017
29 december 2017
2 januari 2018
3 januari 2018
10 januari 2018
- Brief verstuurd op 28 december 2017 door [verdachte] aan [aangever] (huisadres)
- Brief verstuurd op 2 januari 2018 door [verdachte] aan advocaat [betrokkene 1]
- Brief verstuurd op 3 januari 2018 door [verdachte] aan [A] , [betrokkene 3]
- Brief verstuurd op 6 januari 2018 door [verdachte] aan advocaat [betrokkene 1] .
- Brief verstuurd op 10 januari 2018 [betrokkene 1]
- Brief verstuurd op 12 januari 2018 door [verdachte] aan [aangever] (huisadres)
- Mail verstuurd op 15 januari 2018 door [verdachte] aan notaris [betrokkene 2] (notaris van [aangever] )
4. De geschriften, te weten de brieven en/of mails die door verdachte zijn verstuurd aan [aangever] , [betrokkene 1] , [betrokkene 3] , [betrokkene 2] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] , de redactie van het Brabants Dagblad en de redactie van het NRC en de printscreens van de [B] Facebookpagina, ongenummerd opgenomen na pagina 29.
5. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 19 januari 2018 (pg. 16), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3] :
Ik ben werkzaam bij [A] te [plaats] . [aangever] is al heel lang een cliënt van mij. [aangever] is getrouwd geweest met [zus verdachte] . Ongeveer 15 jaar geleden heb ik op verzoek van hun scheidingsadvocaat een financiële berekening gemaakt en financiële informatie vestrekt aan hun advocaat. Dit had alles met de scheiding, het convenant en de alimentatie te maken. Sinds oktober 2016 ontvang ik weer met enige regelmaat brieven van [verdachte] . Ik heb ongeveer acht brieven en mails ontvangen sinds oktober 2016 van dhr. [verdachte] .
6. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 januari 2018 (pg. 18), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant] :
Op woensdag 27 december 2017 heeft [aangever] aangifte gedaan van stalking tegen zijn ex-zwager [verdachte] .
Naar aanleiding van de gedane aangifte heb ik, [verbalisant] , op vrijdag 19 januari 2018 telefonisch contact opgenomen met Mr. [betrokkene 1] . Ik vroeg hem naar de door hem ontvangen brieven en mails van [verdachte] . Ik hoorde [betrokkene 1] zeggen dat hij inderdaad zeer frequent brieven en mails ontvangt van [verdachte] . De frequentie van de brieven en mails is meerdere malen per week/maand.
7. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 juni 2020, voor zover inhoudende:
Ik heb die brieven die in het dossier zitten wel gestuurd.
Die helikopter stond op de [B] pagina op Facebook. Ik was benieuwd wat er zou gebeuren als ik de helikopter op de Facebookpagina zou zetten.”
3.4
Verder zijn door het hof de volgende bewijsoverwegingen van de rechtbank overgenomen:
“Van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is sprake wanneer iemand opzettelijk een ander herhaaldelijk lastig valt waardoor een inbreuk wordt gemaakt op diens persoonlijke levenssfeer. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging, zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Brieven en mails
Verdachte heeft erkend dat hij in de periode van 18 oktober 2016 tot en met 15 januari 2018 de brieven en mails in kwestie heeft verzonden. Het betreffen brieven en/of mails aan [aangever] rechtstreeks en ook aan [betrokkene 1] (de advocaat van [aangever] ), [betrokkene 3] (de accountant van [aangever] ), [betrokkene 2] (notaris van [aangever] ), de zoons van [aangever] , de redactie van het Brabants Dagblad, de redactie van het NRC, de rechtbank Oost-Brabant, de rechtbank Zeeland-West-Brabant, het arrondissementsparket, de Raad van Discipline, de Orde van advocaten en het College van Procureurs-Generaal.
Vaststaat dat niet alle brieven naar [aangever] zelf zijn gestuurd maar ook naar derden. Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging is niet van belang dat niet alle brieven en/of mails naar [aangever] zelf zijn gestuurd. Dit betekent dat ook het sturen van brieven en/of mails aan derden belaging van [aangever] kan opleveren, zeker als die derden personen betreffen uit de (directe) leef- of werkomgeving van [aangever] .
De rechtbank is van oordeel dat de rechtbank Oost-Brabant, de rechtbank Zeeland-West Brabant, het arrondissementsparket, de Raad van Discipline, de Orde van advocaten en het College van Procureurs-Generaal geen instanties zijn die onderdeel uitmaken van de (directe) leef- of werkomgeving van [aangever] . Ook overigens is niet gebleken dat met het sturen van brieven en/of mails aan deze derden inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangever] . Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de tenlastegelegde belaging voor zover dit ziet op het sturen van brieven en/of mails naar bovengenoemde instanties.
Dit is anders ten aanzien van [betrokkene 1] (de advocaat van [aangever] ), [betrokkene 3] (de accountant van [aangever] ), [betrokkene 2] (notaris van [aangever] ), de zoons van [aangever] , de redactie van het Brabants Dagblad en de redactie van het NRC. Deze personen en instanties betreffen vanwege de familieband, de (vertrouwelijke) onderlinge relatie met [aangever] dan wel de aard van deze instellingen als rechtstreekse brenger van nieuws, derden die behoren tot de (directe) leef- of werkomgeving van [aangever] . In dat verband neemt de rechtbank in aanmerking dat [aangever] deze stukken bij het doen van aangifte heeft overgelegd en derhalve ook op enig moment kennis heeft genomen van alle in het dossier aanwezige brieven en mails gericht aan deze derden. En daarnaast heeft zijn advocaat de door hem ontvangen brieven van verdachte aan [aangever] doorgestuurd.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het in de tenlastegelegde periode om in totaal door verdachte 20 verzonden brieven en 29 verstuurde mails gaat.
De rechtbank gaat voorbij aan het door verdachte gevoerde verweer dat de brieven ook ongeopend retour hadden kunnen worden gestuurd, zodat geen sprake is van een inbreuk. Het enkele feit dat dit tot de mogelijkheden van [aangever] behoort, doet niets af aan het feit dat de brieven daadwerkelijk zijn ontvangen door hem en hij dit heeft moeten dulden. De rechtbank passeert ook het verweer dat de brieven die verdachte naar het adres van [aangever] in België heeft verstuurd niet binnen het bereik van de tenlastelegging zouden vallen. Voor de beoordeling van de tenlastegelegde belaging wordt uitgegaan van de plaats waar de gedragingen, zijn verricht en gebleken is dat de brieven vanuit Nederland zijn verstuurd. Ook de stelling van verdachte dat hij met het sturen van de brieven en/of mails enkel heeft gereageerd, en ook gedwongen werd te reageren, op inkomende brieven, mails en gesprekken, waardoor de wederrechtelijkheid van zijn handelen zou ontbreken, volgt de rechtbank niet. Uit het dossier in algemene zin en uit de inhoud van de door verdachte verstuurde correspondentie in het bijzonder, is hiervan immers op geen enkele wijze gebleken. In tegendeel, het komt de rechtbank voor dat verdachte veelal niet reageert op schrijven van de genoemde personen en organisaties of anderszins communiceert in een lopende kwestie, maar dat hij bij herhaling oudere zaken aan de orde wil stellen om, in verdachtes beleving, gerechtigheid te krijgen voor zijn zus. Evenmin blijkt - in de tenlastegelegde periode - van gestelde acties van [aangever] tegen verdachte, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [aangever] de agressor zou zijn en verdachte slechts daarop zou hebben gereageerd door middel van verstuurde correspondentie.
Dat hij dit alles zou hebben gedaan in zijn hoedanigheid als gemachtigde van zijn zus met het doel om eerherstel voor zijn zus en een andere en daarmee betere afwikkeling (van de gevolgen) van de echtscheiding tussen zijn zus en [aangever] te bewerkstelligen, leidt er niet toe dat hij zich niet schuldig kan hebben gemaakt aan belaging. Immers het sturen van brieven en/of mails namens een derde kan onder omstandigheden eveneens een wederrechtelijke stelselmatige inbreuk vormen op de persoonlijke levenssfeer van een ander.
De rechtbank is van oordeel dat hoewel de inhoud van het merendeel van de brieven en/of mails aangemerkt kan worden als "zakelijk", de inhoud toch ook ziet op de persoon van [aangever] . De zakelijke kwesties waarover verdachte schrijft hebben namelijk betrekking hebben op de (financiële) afwikkeling van (de gevolgen van) de echtscheiding tussen de zus van verdachte en [aangever] , waarmee verdachte een persoonlijke kwestie van [aangever] raakt die bovendien al geruime tijd is afgewikkeld. Dat verdachte het niet eens is met de wijze waarop een en ander is afgewikkeld maakt dat niet anders. De rechtbank is van oordeel dat thans niet blijkt van enige zakelijke relatie tussen [aangever] en verdachte die het sturen van de brieven en/of mails rechtvaardigt.
Facebook
Naast het sturen van brieven en mails heeft verdachte ook erkend dat hij een foto van de helikopter met registratienummer “ [nummer] ” op de Facebookpagina van zijn bedrijf [B] heeft geplaatst en ook dat de woning van [aangever] daarop zichtbaar was. Door het plaatsen van een foto van de woning en de helikopter zou [aangever] volgens verdachte veel publiciteit krijgen, zodat hij zou moeten uitleggen hoe hij vier miljoen winst heeft gemaakt door de echtscheiding. Ook blijkt uit het dossier dat verdachte in 2016 en 2017 berichten heeft geplaatst op de Facebookpagina waarin (indirect) werd verwezen naar [aangever] . [aangever] heeft dit ervaren als pijnlijk en naar en voelde zich hierdoor belaagd.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte met zowel de door hem geschreven brieven en mails als het plaatsen van foto’s en berichten op Facebook het opzet had om [aangever] te dwingen iets te doen - namelijk hem te bewegen een en ander op een in de ogen van verdachte goede wijze af te handen - en het contact te dulden.
Voorts is gebleken dat de gedragingen van verdachte het persoonlijke leven van [aangever] hebben beïnvloed en dat hij (psychisch) last hiervan heeft ondervonden. [aangever] heeft in zijn aangifte aangegeven dat hij de wanhoop nabij is.
Gelet op de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven van [aangever] is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een stelselmatige inbreuk en dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van [aangever] .”
3.5
Volgens art. 285b Sr maakt degene die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen zich schuldig aan belaging. Van belaging is dus sprake wanneer iemand opzettelijk een ander herhaaldelijk lastigvalt waardoor een inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer. [16] Of sprake is van belaging hangt af van de aard, duur, frequentie en intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. [17] De belagingshandelingen hoeven niet (enkel) tegen de aangever te zijn gericht, zij kunnen ook zijn gericht tegen derden, zoals bijvoorbeeld familie, vrienden, kennissen, collega’s en de werkgever van de aangever. [18]
3.6
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de tenlastegelegde periode 20 brieven en 29 e-mails heeft verstuurd aan onder meer de aangever, zijn advocaat, accountant, notaris, zoons en de redactie van het Brabants Dagblad en NRC. Deze personen en instanties zijn naar het oordeel van het hof vanwege hun familieband, de (vertrouwelijk) onderlinge relatie met de aangever dan wel de aard van deze instellingen als rechtstreekse brenger van nieuws derden die behoren tot de (directe) leefomgeving van de aangever.
3.7
Wat betreft de door het hof genoemde personen aan wie de verdachte brieven en e-mails heeft verstuurd, merk ik op dat deze, naast de aangever, allen personen zijn die zich in de privé en zakelijke sfeer van de aangever bevinden. In dit verband wijs ik erop dat het feit dat de aangever bij zijn aangifte de brieven en e-mails die de verdachte heeft verstuurd als bijlage heeft bijgevoegd erop duidt dat de ontvangers hiervan deze aan de aangever hebben doorgestuurd of hebben overhandigd, hetgeen indiceert dat zij in (nauw) contact met de aangever stonden. De inhoud van de brieven en e-mails ziet bovendien op een privékwestie in het leven van de aangever, namelijk de afwikkeling van zijn echtscheiding met de zus van de verdachte. Dat de inhoud van deze brieven en e-mails niet is opgenomen in de bewijsmiddelen doet aan het voorgaande niet af. In bewijsmiddel vier is verwezen naar de pagina’s van het politiedossier waar de inhoud is weergegeven. Het is dus zonder meer duidelijk waaraan het hof zijn oordeel heeft ontleend.
3.8
Voor zover de stellers van het middel betogen dat de tuchtklacht die tegen de advocaat van de aangever is ingediend, geen belaging van de aangever kan opleveren, mist de klacht feitelijke grondslag. Bewezen is verklaard dat de brieven en e-mails die de verdachte heeft gestuurd aan de in de bewezenverklaring genoemde personen en organisaties betrekking hebben op onder meer de tuchtklacht die de verdachte tegen aangevers advocaat heeft ingediend. Het versturen van deze brieven en e-mails vormt telkens de belagingshandeling, niet het indienen van de tuchtklacht zelf. Daarbij komt dat deze klacht onlosmakelijk is verbonden met het leven van de aangever, omdat de tuchtklacht zijn oorsprong vindt in de door de advocaat van de aangever gemaakte berekening inzake aangevers vermeende achterstallige alimentatieverplichtingen, zo wijst een blik achter de papieren muur uit.
3.9
Tot slot zijn er de berichten die aan de redacties van NRC en het Brabants Dagblad zijn verstuurd. Met de stellers van het middel meen ik dat niet zonder meer begrijpelijk is dat het hof deze instellingen vanwege hun aard als rechtstreekse brenger van het nieuws heeft aangemerkt als “derden die behoren tot de (directe) leef- of werkomgeving van de aangever” en dat de aan hen verzonden berichten kunnen worden aangemerkt als onderdeel van de belaging van de aangever. Tot cassatie leidt dit evenwel niet. De berichten betreffen immers slechts twee van de bijna vijftig brieven en e-mails die door de verdachte zijn verstuurd. Ook als deze niet mogen meewegen voor het bewijs wordt zonder meer voldaan aan de voor belaging benodigde aard, frequentie en duur van de door de verdachte begane gedragingen. Als uit de bewezenverklaring telkens het deel “organisaties en/of instellingen” wordt weggelaten, wordt ook de aard en ernst hiervan niet aangetast en blijft de kwalificatie ongewijzigd. De verdachte heeft dus geen belang bij cassatie. [19]
3.1
Het middel faalt.

4.Het derde middel

4.1
Het derde middel bevat de klacht dat de redelijke termijn zoals bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
4.2
Het middel slaagt. De verdachte heeft op 8 augustus 2023 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 15 mei 2024 door de Hoge Raad ontvangen. Dit betekent dat de in dit geval geldende inzendtermijn van acht maanden met ruim een maand is overschreden, hetgeen dient te leiden tot strafvermindering. [20]

5.Slotsom

5.1
Het eerste en het tweede middel falen. Het tweede middel kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering. Het derde middel slaagt.
5.2
Ambtshalve heb ik geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
5.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde taakstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 27 juli 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2539. Zie voor het partieel door het hof bevestigde vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 maart 2021: ECLI:NL:RBZWB:2021:1158.
2.HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3630.
3.A.J.A. van Dorst & M.J. Borgers,
4.EHRM 20 november 1989, nr. 11454/85 (
5.EHRM 23 april 1997, nrs. 21363/93, 21364/93, 21427/93 en 22056/93 (
6.ECRM 15 januari 1997, nr. 29838/96 (
7.EHRM 19 februari 1991, nr. 11339/85 (
8.HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4512, r.o. 2.4.
9.HR 9 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9195,
10.HR 9 april 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9562, r.o. 3.6. Zie ook HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE0072, r.o. 3.5.
11.HR 13 januari 1998,
12.HR 30 juni 1998,
13.HR 9 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9195,
14.HR 9 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9195,
15.HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576,
16.P.P.J. van der Meij, in: T&C Strafrecht, art. 285b Sr, aant. 1a (online, bijgewerkt tot en met 1 oktober 2024).
17.Vgl. bijv. HR 30 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:418, r.o. 2.3.2, met verwijzing naar HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3626, r.o. 2.3.
19.Vgl. HR 11 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1533, r.o. 2.4.
20.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578,