Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.De strafzaak
3.De ontnemingszaak
Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 2.414,- heeft ontvangen. Uit zijn bankrekeninggegevens is verder gebleken dat de betrokkene in de periode van 1 januari 2014 tot 2 oktober 2015 € 500,- aan contante opnames heeft gedaan. Daarnaast is uit gegevens van de RDW gebleken dat het aannemelijk is dat de betrokkene omstreeks 24 april 2015 een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 1] heeft verkocht. Een dergelijke auto was in april 2015 € 11.000 waard.
€ 13.914,-
€ 3.545,95
€ 52.692,91
4.Het middel
eenwettelijke grondslag voor ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Alleen indien dat laatste niet het geval is, bestaat er reden voor cassatie.
“(d)e grondslag voor de ontnemingsvordering(…)
een veroordeling (is) voor strafbare feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd”.Daarmee doelt de rechtbank onmiskenbaar op art. 36e lid 3 Sr. Vervolgens heeft de rechtbank zich bij de berekening van het voordeel gebaseerd op de ontnemingsrapportage met de titel ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling ex artikel 36e 2e lid Sr’. Daaruit blijkt dat de rechtbank zich weinig gelegen heeft laten liggen aan de verwijzing naar art. 36e lid 2 Sr. En dat is terecht: de titel van een ontnemingsrapportage kan de rechter niet binden. Het gaat niet om die titel, het gaat om de inhoud van het rapport en de daaraan ten grondslag liggende methodiek, te weten een berekening van het wederrechtelijke verkregen voordeel aan de hand van een kasopstelling. De enkele omstandigheid dat in diezelfde ontnemingsrapportage is opgenomen dat het vermoeden bestaat dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen, acht ik – anders dan de steller van het middel – eveneens onvoldoende om aan te nemen dat het hof de onderhavige ontneming heeft gebaseerd op art. 36e lid 2 Sr.
eenwettelijke grondslag is. In de overwegingen van het arrest ligt mijn inziens besloten dat aan de gestelde eisen voor toepassing van art. 36e lid 3 Sr is voldaan. Het opzettelijk vervoeren van MDMA, cocaïne, henneptoppen en hasj betreffen misdrijven die naar de wettelijke omschrijving worden bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie. Ook heeft het hof in het bestreden arrest door middel van de eenvoudige kasopstelling aangetoond dat aannemelijk is dat andere strafbare feiten op enigerlei wijze er toe hebben geleid dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft genoten. De eenvoudige kasopstelling wijst immers uit dat betrokkene in de onderzochte periode meer geld heeft uitgegeven dan kan worden verklaard uit legale bron. Dit brengt met zich mee dat de vierde deelklacht, die kort gezegd inhoudt dat niet aan de voorwaarden voor toepassing van art. 36e lid 3 is voldaan, faalt.