Conclusie
‘
Voorwaardelijk verzoek
[getuige]( [geboortedatum] 1989), adres [a-straat 1] [plaats] , werkzaam bij [A] ;
[verbalisant 3], adresgegevens onbekend, werkzaam onder dienstnummer [0001] als hoofdagent bij de Politie Eenheid Amsterdam;
[verbalisant 2], adresgegevens onbekend, werkzaam onder dienstnummer [0002] als brigadier bij de Politie Eenheid Amsterdam;
[verbalisant 1], adresgegevens onbekend, werkzaam onder dienstnummer [0003] als hoofdagent bij de Politie Eenheid Amsterdam.
vormvan een meningsuiting, zoals het uiten van een mening door middel van symbolisch gedrag. Bijvoorbeeld het uit protest gieten van verf over een standbeeld of het zich vastketenen aan een bulldozer.
handelingkan worden aangemerkt als een meningsuiting in de zin van de grondwet hanteert de Hoge Raad als voorwaarde dat kenbaar moet zijn dat de gedraging moet worden begrepen als een deelname aan enig maatschappelijk debat over het onderwerp waarop de uiting betrekking heeft.
“Het gaat meer in het algemeen om uitlatingen die in een democratie van publiek belang zijn”, aldus Harteveld.
‘symbolic conduct’onder de vrijheid van meningsuiting in de zin van artikel 10 EVRM valt, moet worden getoetst of
‘the expressive character seen from an objective point of view, as well as purpose or intention of the person’hiertoe aanleiding geven.
"een demonstratie tegen een overheidsregime en dus één met een politiek karakter”.
Dobbs v. Jackson Women's Health Organizationwaarin afstand is genomen van de uitspraak
Roe v. Wade.
tagsevident worden aangemerkt als een meningsuiting in het kader van een demonstratie en betreffen het uitlatingen die deel uitmaken van een tot op de dag van vandaag gevoerd maatschappelijk en ook politiek debat.
illegal conduct) te bestraffen ruim, maar niet ongelimiteerd is:
Genov en Sarbinska t. Bulgarijeen de daaraan voorafgaande uitspraak
Handzhiyski t. Bulgarijevan belang.
niethet bekladden waarbij het object nadien door reiniging in de oude staat kan worden teruggebracht. Ook niet als dat ongemak en kosten met zich meebrengt:
The Court may only deal with the matter after all domestic remedies have been exhausted, according to the generally recognised rules of international law, and within a period of four months from the date on which the final decision was taken.’ Het doel van art. 35 EVRM is ‘
to afford the Contracting States the opportunity of preventing or putting right the violations alleged against them before those allegations are submitted to the Convention institutions’. De nationale rechtsmiddelen die moeten worden uitgeput zijn evenwel alleen ‘
those that relate to the breaches alleged and at the same time are available and sufficient’. [8]
to challenge or have challenged those who had testified against him’. De Franse regering voerde aan dat Cardot de nationale rechtsmiddelen niet had uitgeput omdat hij de op schending van artikel 6, derde lid, onder d, EVRM gebaseerde klacht niet voor de Franse rechters naar voren had gebracht. De Commissie bracht naar voren dat de verdachte ‘
had in substance complained of not having had a fair trial’ en ‘
had implicitly criticised the taking of evidence during his appeal, including the failure to examine witnesses at the hearing’. Het EHRM was het daar niet mee eens. In eerste aanleg ‘
Mr Cardot did not express any wish that evidence should be heard from his former co-defendants’ en ook in hoger beroep had hij niet verzocht ‘
for such evidence to be heard’. Het cassatiemiddel dat was gerelateerd aan het bewijs dat in de andere strafzaak was vergaard ‘
was too vague to draw the Court of Cassation’s attention to the issue subsequently submitted to the Convention institutions’.
manifested the desire that the Criminal Court should hear the persons who had denounced or identified him’en dat zijn raadsman in hoger beroep ‘
stressed the inadequacy of the investigation and in particular the fact that there had been no confrontation’tussen Saïdi en de getuigen die hem beschuldigden van het verstrekken van drugs. En het cassatiemiddel zag op schending van art. 6 EVRM. Daarmee had Saïdi de Franse rechters de gelegenheid geboden
‘to prevent or to put right the violations alleged against them’.
in compliance with the formal requirements and timelimits’ van het nationale recht.
waiver’. Het valt volgens Knigge ‘ook niet goed in te zien hoe hier, gelet op de voortdurend door Saïdi naar voren gebrachte bezwaren, een ondubbelzinnige afstand van recht zou kunnen worden geconstrueerd. Het arrest geeft geen antwoord op de vraag wanneer een waiver wel voldoende ondubbelzinnig is. Vermoedelijk is het enkele feit dat de verdachte passief is gebleven, daarvoor niet voldoende. De rechter doet er in elk geval goed aan zich in voorkomende gevallen van de uitdrukkelijke instemming van de verdediging te verzekeren.’ Ik begrijp dat die instemming volgens Knigge betrekking moet hebben op het niet (ter terechtzitting) ondervragen van de getuige.
had not been able to confront them regarding the drop-off location and the price of the journey. As to the latter, he also noted that that the migrants had provided inconsistent evidence’. In hoger beroep herhaalde de verdachte deze klacht. Het EHRM overwoog in het kader van de ontvankelijkheid dat de verdachte ‘
complained that he had not been able to confront the migrants during the investigation’, aldus ‘
contested the credibility of their evidence, pointing to concrete aspects of their statements’ en dat het door hem ingestelde hoger beroep en beroep in cassatie waren gebaseerd op ‘
an alleged violation of defence rights’. Dat de verdachte niet ‘
explicitly requested that the migrants be heard at the trial’leverde geen ‘
waiver’op; daar komt bij dat
‘the Contracting States are required to take positive steps, in particular to enable an accused to examine or have examined witnesses against him’.
waiver’ kan worden afgeleid. In welke situaties wel een rechtsgeldige ‘
waiver’ kan worden aangenomen, kan niet uit deze uitspraak worden afgeleid. Daarover het volgende.
waiver’ speelt bij verschillende in het EVRM gewaarborgde grondrechten een rol. [13] Daarbij zijn, in het algemeen gesproken, twee vragen aan de orde: kan van het betreffende verdragsrecht afstand worden gedaan, en zo ja, welke eisen moeten dan aan een rechtsgeldige ‘
waiver’ worden gesteld. Het antwoord op de eerste vraag luidt, waar het om het ondervragingsrecht gaat, bevestigend. Art. 6 EVRM vindt zijn grond mede in de bescherming van de individuele vrijheid; de verdachte is vrij om zijn eigen proceshouding te bepalen, zijn eigen verdedigingsstrategie te volgen, en daarbij al dan niet gebruik te maken van zijn verdedigingsrechten. Het antwoord op de tweede vraag ligt minder eenvoudig. In de context van het aanwezigheidsrecht en van procesafspraken zijn de eisen aan een ‘
waiver’ voor zover ik zie meer uitgekristalliseerd.
General principles concerning trial in absentia’geformuleerd. [14] Het EHRM stelt daarin voorop dat ‘
object and purpose’van artikel 6 EVRM
‘taken as a whole’meebrengen dat een verdachte het recht heeft om deel te nemen aan de berechting. Maar noch de letter noch de geest van artikel 6 EVRM ‘
prevents a person from waiving of his own free will, either expressly or tacitly, the entitlement to the guarantees of a fair trial’. Een dergelijke afstand van recht ‘
must be established in an unequivocal manner and be attended by minimum safeguards commensurate to its importance’en mag niet ‘
run counter to any important public interest’. Voordat een verdachte kan worden gezegd ‘
to have implicitly, through his conduct, waived an important right under Artikel 6 of the Convention, it must be shown that he could reasonably have foreseen what the consequences of his conduct would be’. De verdachte mag niet worden opgezadeld met ‘
the burden of proving that he was not seeking to evade justice or that his absence was due to force majeure’.
waiver’ van het aanwezigheidsrecht is van groot belang of de dagvaarding in persoon is betekend. Nu ‘
official notice was not served on him’ rees de vraag of Sejdovic mocht worden beschouwd als ‘
having been sufficiently aware of his prosecution and the trial to be able to decide to waive his right to appear in court, or to evade justice’. Al sluit het EHRM niet uit dat ‘
materials are brought to the attention of the authorities which unequivocally show that he is aware of the proceedings pending against him and of the charges he faces’(par. 98, 99). Als vaststaat dat de verdachte (al dan niet door een ‘
notification in person’) op de hoogte is van de dag en plaats van de terechtzitting en niet verschijnt, mag in de regel worden aangenomen dat hij afstand heeft gedaan van het aanwezigheidsrecht. [15] Een uitzondering geldt als hij niet kon voorzien welke consequenties aan de afstand van het aanwezigheidsrecht verbonden waren. [16]
‘waiver’gesproken worden als de verdachte
‘intended to escape trial’. In M.T.B. tegen Turkije stelt het EHRM vast dat er geen aanwijzingen zijn dat M.T.B. ‘
received the summonses to appear before the trial court or was served with the indictment of the final decision convicting him’en dat derhalve niet kan worden gezegd dat hij ‘
expressly and knowingly waived his right to appear and defend himself’. Het EHRM gaat vervolgens na of M.T.B. ‘
was sufficiently aware of the criminal proceedings, with a view to deciding whether he tacitly waived his right to appear and defend himself in another way, for example by intending to escape trial’. [17] Daaruit kan worden afgeleid dat een ‘
waiver’ ook kan worden aangenomen als niet kan worden vastgesteld dat de verdachte weet heeft van de zittingsdatum, mits wordt vastgesteld dat hij ‘
intended to escape trial’. [18]
was entitled to substitute a hearing in which the applicant participated by videoconference (…) for a hearing at which the applicant could be physically present’(par. 56). Het EHRM wijst vervolgens op
‘the applicant’s initial refusal (…) to cooperate in any hearing by videoconference’en meent dat deze weigering ‘
cannot be construed otherwise than as a waiver of the right to take part in the hearing in his own case’ (par. 59 en 60). Het gerechtshof was volgens het EHRM ‘
entitled to disregard the request made by the applicant’s counsel in his closing speech to prolong the proceedings yet again so that the applicant could participate by videoconference’ (par. 61).
plea bargaining’ in de kern neerkomt op
‘the waiver of a number of procedural rights’. Het EHRM overweegt dat een beslissing om een ‘
plea bargain’te accepteren aan twee voorwaarden moet voldoen:
‘(a) the bargain had to be accepted (…) in full awareness of the facts of the case and the legal consequences and in a genuinely voluntary manner; and (b) the content of the bargain and the fairness of the manner in which it has been reached between the parties had to be subjected to sufficient judicial review’. Het EHRM wijst er in dat verband onder meer op dat Natsvlishvili ruim voor de terechtzitting toegang had tot het procesdossier en werd bijgestaan door twee advocaten. Art. 6 EVRM wordt niet geschonden geacht.
guilty plea’veroordeeld wegens betrokkenheid bij een hennepkwekerij. Het EHRM stelt eerst vast dat artikel 4 EVRM is geschonden: het Verenigd Koninkrijk had nagelaten beide klagers te beschermen als (potentiële) slachtoffers van mensenhandel. Vervolgens stelt het EHRM ook een schending van artikel 6 EVRM vast. Bij afwezigheid van
‘any assessment of whether they were trafficked and, if so, whether that fact could have any impact on their criminal liability, those pleas were not made “in full awareness of the facts”.’
waiver’ en de daaraan te stellen eisen. Dat ligt anders bij het standaardarrest inzake het ondervragingsrecht bij ‘
prosecution witnesses’ (belastende getuigen): Schatschaschwili tegen Duitsland. [22] In de ‘
General principles’die het EHRM daarin formuleert, in 31 randnummers, komt het begrip ‘
waiver’ niet voor. Het EHRM noemt wel ‘
a number of reasons why a witness may not attend a trial’, maar daarbij noemt het als voorbeelden redenen die in de getuige gelegen zijn (zoals angst); niet een ‘
waiver’. In Al-Khawaja en Tahery tegen het Verenigd Koninkrijk ontbrak eveneens een beschouwing over de mogelijkheid van een ‘
waiver’. [23]
waiver’ wordt wel aandacht besteed in het latere standaardarrest inzake het getuigenverhoor van ‘
defence witnesses’ (ontlastende getuigen), Murtazaliyeva tegen Rusland. [24] Murtazaliyeva had verzocht om het verhoor van een zekere A. Deze A, een politieagent, had Murtazaliyea na een eerdere arrestatie aan een flat geholpen, waar hij haar verschillende keren had bezocht. In de flat waren verborgen camera’s en geluidsapparatuur aangebracht; de politie verdacht haar van banden met een terroristische groepering. A was op verzoek van Murtazaliyeva in het vooronderzoek gehoord. De zittingsrechter deelde mee dat A niet kon verschijnen; de officier van justitie vroeg daarop de verklaring die A in het vooronderzoek had afgelegd voor te lezen. De raadsman van Murtazaliyea stemde daarmee in. De Russische regering stelde dat dit een ‘
waiver’ van het ondervragingsrecht impliceerde.
: ‘Neither the letter nor the spirit of Article 6 of the Convention prevents a person from waiving of his own free will, either expressly or tacitly, the entitlement to the guarantees of a fair trial. However, if it is to be effective for Convention purposes, such a waiver must be established in an unequivocal manner and be attended by minimum safeguards commensurate with its importance. A waiver need not be explicit, but it must be voluntary and constitute a knowing and intelligent relinquishment of a right. Before an accused can be said to have implicitly, through his conduct, waived an important right under Article 6, it must be shown that he could reasonably have foreseen what the consequences of his conduct would be. Moreover, the waiver must not run counter to any important public interest’(par. 117)
.Het EHRM concludeert daarop dat
‘a waiver of the right to examine a witness, a fundamental right among those listed in Article 6 § 3 which constitute the notion of a fair trial, must be strictly compliant with the above requirements’.
actions’van Murtazaliyeva
‘had not been voluntary or had run counter to any important public interest’. En dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting bleek ‘
that the defence had agreed in an unequivocal manner to the reading out of A.’s pre-trial statements’. De rechter had aan het eind van ‘
the examination of evidence’gevraagd of partijen ‘
were prepared to rest their cases in the absence of those witnesses who had not appeared’; de verdachte had daarbij geen bezwaren geuit en het verzoek om getuige A te horen niet herhaald. Het EHRM overweegt voorts dat de verdachte instemming met het voorlezen van de verklaring had kunnen weigeren, en memoreert dat de verklaring dan volgens de wet slechts in specifieke omstandigheden had mogen worden voorgelezen. Het EHRM stelt voorts vast dat de verdachte werd verdedigd door twee raadslieden die zij zelf had gekozen. En dat niets erop wijst dat zij zich niet bewust was van de consequenties van het voorlezen van de verklaringen: zij verloor daardoor de mogelijkheid om de getuige ter terechtzitting te ondervragen en de reeds afgelegde verklaring kon door de rechter bij de beraadslagingen worden betrokken. Verder had Murtazaliyeva in hoger beroep om het verhoor van A kunnen verzoeken maar had zij van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
by agreeing to the reading out of witness A.’s pre-trial statements and by not insisting on her request that he be heard in court, waived her right to examine that particular witness’.
waiver’ afgeleid. [25] Ook in Khametshin tegen Rusland was eerder al een ‘
waiver’aangenomen. [26] De verdachte, die zichzelf verdedigde en ‘
did exercise his right to call witnesses on his behalf at the trial’had geen ‘
visible effort’geleverd om de aanwezigheid ter terechtzitting te bewerkstelligen van de getuigen waar de klacht betrekking op had. In dit geval is kennelijk aangenomen dat de verdachte impliciet afstand heeft gedaan van het ondervragingsrecht. [27]
that she fully maintained the statements that she had made at her interviews during the pre-trial investigation’. Het EHRM stelt vast dat niet blijkt dat verdachte en zijn raadsman ‘
made a clear and unambigious request to be allowed to cross-examine’ de getuige. Daarom neemt het EHRM aan dat de verdachte ‘
who was legally represented (…) can reasonably be regarded as having waived his right to examine’ de betreffende getuige.
waiver’ werd niet aangenomen in Damir Sibgatullin tegen Rusland. [32] Sibgatullin werd verdacht van diefstal met geweld en moord. De Russische regering voerde aan dat de verdachte zelf verantwoordelijk was voor
‘the investigating authorities’ inability to set up confrontation interviews with the witnesses, as he had absconded and left Uzbekistan’. Het EHRM geeft aan dat het
‘the applicant’s alleged actions’niet beschouwt als ‘
an express or implied waiver of his right to confront the witnesses against him’. Meer in het algemeen overweegt het EHRM dat het niet uitsluit ‘
that, after initially being advised of his rights, an accused may himself validly renounce them and agree to proceed with the trial without, for instance, being afforded an opportunity to examine witnesses against him’. Maar het geeft tegelijk aan ‘
the right to confront witnesses’ te zien als
‘an example of the rights which require the special protection of the knowing and intelligent waiver standard’.
consenting to the viewing of the video-recording’van een verhoor van een getuige ‘
cannot be understood as having waived of his own free will’ het recht om die getuige te ondervragen. [33] En uit Makeyev tegen Rusland volgt dat het nalaten bezwaar te maken tegen ‘
the reading out of the statements’van twee getuigen ‘
in view of the repeated requests to secure the witnesses’ presence in court’niet kon worden opgevat als een ‘
waiver’. [34]
had indicated that the defence did not wish to take further evidence from them or any other witnesses and did not explicitly persist in its request to hear the four children’. Het EHRM stelt evenwel vast dat het gerechtshof de afwijzing van het getuigenverzoek inzake de vier kinderen niet had gebaseerd op afstand van recht maar op andere gronden, en dat de Hoge Raad die redengeving ‘
accepted as correct’. Daarom was van een
‘waiver’geen sprake. [35] Uit Colac tegen Roemenië kan worden afgeleid dat de omstandigheid dat de raadsman van de verdachte afwezig was bij een gepland verhoor voor het ‘
trial court’geen afstand van het ondervragingsrecht impliceert. [36]
Relevant principles’ in Keskin tegen Nederland wordt geen aandacht besteed aan de ‘
waiver’. [37] Dat kan (mede) verklaren waarom Uw Raad in het post-Keskin-arrest evenmin aandacht besteedt aan de mogelijkheid van afstand van recht. [38] Uw Raad merkt op dat deze uitspraak niet afdoet aan de eis ‘dat als de verdediging een getuige wenst te ondervragen, zij hiertoe het nodige initiatief neemt’ door ‘een stellig en duidelijk verzoek te doen tot het oproepen en horen van een concreet aangeduide getuige’ (rov. 2.9.5). Tegelijk is de toetsing in cassatie gericht ‘op de vraag of de beslissing het tenlastegelegde mede op grond van een verklaring van een niet-ondervraagde getuige bewezen te verklaren in overeenstemming is met het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en de daaraan verbonden notie van
‘the overall fairness of the trial’(rov. 2.12.3). In die benadering is de rechtspraak van het EHRM over uitputting van nationale rechtsmiddelen verdisconteerd. Uw Raad gaat in op de mogelijkheid een verzoek af te wijzen op de in art. 288, eerste lid, Sv genoemde maar ook voor de toepassing van artikel 315 Sv van belang zijnde gronden (rov. 2.9.3) maar niet op de mogelijkheid van afstand van het ondervragingsrecht en de regeling van art. 288, derde lid, Sv.
waiver’ kan worden afgeleid. In gevallen waarin die procedurele context zich niet voordoet, biedt de rechtspraak van het EHRM slechts beperkt houvast. Uit die rechtspraak wordt ook niet duidelijk in hoeverre de verdachte bij een getuigenverzoek aan een eerdere afstand van het ondervragingsrecht in dezelfde feitelijke aanleg kan worden gehouden.
eerstedeelklacht houdt in dat ’s hofs oordeel dat de verzoeken tot het horen van deze getuigen moeten worden afgewezen omdat deze niet toereikend zijn gemotiveerd berust op een onjuiste rechtsopvatting dan wel onbegrijpelijk en/of ontoereikend is gemotiveerd. Nu het gaat om ‘
prosecution witnesses’ in de zin van de rechtspraak van het EHRM had het hof moeten veronderstellen dat hun ondervraging noodzakelijk was en had het hof van de verdediging geen nadere onderbouwing van het verzoek tot het horen van deze getuigen mogen verlangen.
prosecution witness’ is. Verbalisant [verbalisant 1] is niet een getuige die een door het hof voor het bewijs gebezigde verklaring met een belastende strekking heeft afgelegd. [39] Daar komt bij dat door of namens de verdachte niet is betwist dat op de foto’s de rugzak, de paarse ‘bandana’/doek en de zwarte stift staan die bij haar zijn aangetroffen. [40]
prosecution witness’. [getuige] geeft in de verklaring die voor het bewijs is gebezigd onder meer aan ‘dat een vrouw met een zwarte stift op de tram begon te tekenen die ik bestuurde’. Zij droeg ‘een zwart met paars doek voor haar mond en op haar hoofd’. Hij zag dat ze ook op een andere ‘tram begon te spuiten’; dat waren ‘ronde symbolen’. Dat de verdachte de trams 2202 en 2020 heeft beklad, wordt door het hof mede gebaseerd op de waarnemingen van deze getuige.
prosecution witnesses’zouden zijn dan wel de foto’s die [verbalisant 1] heeft gemaakt of de verklaring die [getuige] heeft afgelegd irrelevant of overbodig voor de bewijsvoering zou(den) zijn. Het hof heeft het voorwaardelijk verzoek afgewezen omdat in het licht van het eerdere standpunt van de raadsvrouw dat zij geen onderzoekswensen had, een toereikende motivering van deze wijziging van standpunt mocht worden verlangd. Daarmee berust de afwijzing in de kern op een vaststelling van afstand van recht. Dat brengt mee dat de eerste deelklacht, die ervan uitgaat dat het hof het getuigenverzoek heeft afgewezen omdat een nadere onderbouwing van het belang bij het horen van de getuigen ontbreekt, feitelijke grondslag mist.
tweededeelklacht houdt in dat ’s hofs oordeel dat de verzoeken worden afgewezen omdat zij ‘ontijdig’ zijn gedaan, ‘een ‘onacceptabele aanwending van strafprocessuele mogelijkheden’ vormen en/of ‘funest’ zijn voor ‘de kwaliteit en de effectiviteit van de strafrechtspleging’ steunt op een verkeerde rechtsopvatting, niet begrijpelijk is en/of ontoereikend is gemotiveerd. Verder zou het bestreden arrest innerlijk tegenstrijdig zijn, doordat het hof enerzijds heeft geoordeeld dat de getuigenverzoeken op grond van de eisen die worden gesteld aan een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM zouden zijn toegewezen indien in een eerder stadium om het horen van deze getuigen zou zijn verzocht, en anderzijds dat sprake is van een eerlijk proces, terwijl de getuigen niet door de verdediging zijn gehoord.
waiver’; de afstand van recht.
waiver’ biedt – meen ik – onvoldoende basis om aan de enkele omstandigheid dat een getuige niet in de appelschriftuur is opgegeven de consequentie te verbinden dat afstand is gedaan van het ondervragingsrecht. [47] Het EHRM heeft in enkele gevallen uit het nalaten getuigen op te roepen een ‘
waiver’ afgeleid (Khametshin tegen Rusland; Ozerov tegen Rusland), maar daarbij ging het om het ter terechtzitting niet doen van een verzoek. Ik merk ook op dat artikel 410 Sv de verdachte de mogelijkheid biedt om een appelschriftuur in te dienen en daarin op te geven welke getuigen hij ter terechtzitting wil doen oproepen. De verdachte verliest het recht om te verzoeken getuigen op te doen roepen niet als hij van deze mogelijkheid geen gebruik maakt.
expressly’ en
‘in an unequivocal manner’afstand doen van het ondervragingsrecht. [48] Daaraan kan, in het geval later alsnog om een getuigenverhoor wordt verzocht, betekenis worden gehecht bij de vraag of ‘het verhoor van op de terechtzitting nog niet gehoorde getuigen’ noodzakelijk is (artikel 315 Sv). [49] Ik wijs in dit verband in het bijzonder op Murtazaliyeva tegen Rusland, waarin ter terechtzitting afstand was gedaan van het ondervragingsrecht.
safeguards’ waar deze afstand van recht mee gepaard gaat, is van belang dat afstand van het ondervragingsrecht werd gedaan door de raadsvrouw van de verdachte. Van een raadsvrouw, die bekend is met het verloop van het onderzoek ter terechtzitting, mag worden verwacht dat zij beseft welke consequenties eraan verbonden zijn als zij aan het begin van de terechtzitting expliciet aangeeft geen onderzoekswensen te hebben.
‘safeguards’waaronder afstand van ondervragingsrecht mogelijk is, ook behoort dat de (namen van de) getuigen jegens wie de verdediging het ondervragingsrecht prijsgeeft expliciet worden genoemd. De wettelijke formulering geeft evenwel geen aanleiding om deze eis te stellen, en ik meen dat de besproken rechtspraak van het EHRM daar ook niet toe verplicht. Waar het om gaat, is of uit de processuele context duidelijk wordt op welke getuigen de
‘waiver’betrekking heeft. Uitgangspunt kan – meen ik - zijn dat de raadsman die ter terechtzitting in hoger beroep aangeeft dat de verdediging geen onderzoekswensen heeft, afstand doet van het verhoor van getuigen waarvan zich verklaringen in het dossier bevinden en waarvan de inhoud in eerste aanleg door de voorzitter is weergegeven (vgl. de artikelen 301 en 417 Sv).
waiver’ plaatsvindt
‘in full awareness of the facts of the case’. Indien de berechting ander licht werpt op de feiten en omstandigheden die bij het begin van de berechting bekend waren, en tegen de achtergrond waarvan afstand van het ondervragingsrecht is gedaan, kunnen de verdachte en zijn raadsman daar niet langer aan gehouden worden. Het is daarbij aan de raadsman om over het voetlicht te brengen welke feiten en omstandigheden meebrengen dat de verdediging niet langer aan de eerdere afstand van recht gebonden is. Zo begrijp ik ook de overwegingen van het hof.
advisory opinion’ aan het EHRM te vragen.
advisory opinion’aan het EHRM te vragen is geopend door het Zestiende protocol bij het EVRM. [50] Artikel 1 van dit protocol luidt als volgt:
advisory opinions’ te geven ‘
will further enhance the interaction between the Court and national authorities and thereby reinforce implementation of the Convention, in accordance with the principle of subsidiarity’. Het
Explanatory Reportspreekt over het bevorderen van de dialoog tussen gerechten (1). [51]
on questions of principle relating to the interpretation or application of the rights and freedoms defined in the Convention or the Protocols thereto’. Het
Explanatory Reportgeeft aan dat de term is geïnspireerd door artikel 43, tweede lid, van het EVRM, dat ziet op verwijzing naar de Grote Kamer (9). De gedachte was dat er overeenkomsten zijn tussen beide procedures, ‘
not limited to the fact that advisory opinions would themselves be delivered by the Grand Chamber’. Tegelijk wordt gewezen op de verschillende doelstellingen van beide procedures.
‘if the case raises a serious question affecting the interpretation or application of the Convention or the Protocols thereto, or a serious issue of general importance’. Gerards leidt uit een document van het EHRM uit 2011 de vuistregel af ‘dat zaken naar de Grote Kamer worden verwezen waarvan de relevantie en betekenis de feiten van het individuele geval overstijgt, waarbij het wenselijk is om een binnen of buiten het Hof bestaande discussie of controverse te beslechten, of waarbij gestreefd moet worden naar rechtseenheid en consistentie binnen de Straatsburgse rechtspraak’. [52]
Guidelines on the implementation of the advisory-opinion procedure introduced by Protocol No. 16 to the Convention(verder: de
Guidelines) die op 18 september 2017 door het EHRM zijn vastgesteld noemen gevallen waarin de hoogste rechter ‘
concludes that the case before it, in its view, raises a novel point of Convention law, or that the facts of the case do not seem to lend themselves to a straightforward application of the Court’s case-law, or that there appears to be an inconsistency in the case-law’(5). [53] Gerards geeft aan dat het nog niet duidelijk is of het panel deze criteria hanteert. [54]
advisory opinion’mag door een hoogste rechter alleen worden gevraagd
‘in a case pending before it’ en het moet volgens de
Guidelinesgaan om (het antwoord op) een vraag ‘
which is considered by the court or tribunal concerned to be necessary for its adjudication of the case’ (6.2). De
Guidelinesnoemen vijf onderwerpen die een verzoek (naast de gestelde vraag) moet bevatten (12). Daartoe behoort ook ‘
if possible and appropriate, a statement of the requesting court or tribunal’s own views on the question, including any analysis it may itself have made of the question’.
whether to accept the request for an advisory opinion’(artikel 2 van het Zestiende protocol). De
Guidelinesgeven aan dat het panel een vraag kan verwerpen ‘
where it considers that it does not concern an issue on which the requesting court would need the Court’s guidance by way of an advisory opinion to be able to ensure respect for Convention rights when determining the case before it’(7).
advisory opinions’ uitgebracht. Geen van die ‘
advisory opinions’ betrof de uitleg van artikel 6 EVRM in strafzaken. Vier verzoeken om ‘
advisory opinions’zijn afgewezen. Twee van die verzoeken betroffen – onder meer – de uitleg van artikel 6 EVRM in strafzaken.
agents of the Inspection Service of the Ministry of the Interior’bij de vervolging van politieambtenaren die eveneens ondergeschikt waren aan de minister van Binnenlandse zaken een basis vormden voor ‘
lawful and fair proceedings before a court’in het licht van de artikelen 2, eerste lid, 3 en 6, eerste lid, EVRM. [55] Het panel overwoog dat ‘
in so far as the request concerns the interpretation of Articles 2 and 3, it does not appear related to points that are directly connected to proceedings pending at domestic level’(par. 19). In de context van art. 6 EVRM wijst het panel erop dat het erom gaat ‘
whether the proceedings as a whole were fair’en dat van belang is dat de rechter onafhankelijk is. En het wijst op een uitspraak van de Slovaakse Hoge Raad zelf die ‘
provided relevant indications as to the answer to the question now submitted to the Court’. Uit deze beslissing kan worden afgeleid dat de relevantie van de gestelde vraag voor de beslissing in de betreffende procedure zwaar weegt.
criminal proceedings to which the guarantees under Article 6 of the Convention apply’. [56] Het panel merkt om te beginnen op dat ‘
the Court’s case-law is well developed with regard to the questions asked’ (par. 30). Nadat het deze rechtspraak kort heeft weergegeven overweegt het panel dat het aan het verwijzende gerecht is om te beslissen of
‘the proceedings in issue fall under the “civil” or “criminal” limb of Article 6 of the Convention’(par. 40). Uit deze beslissing kan worden afgeleid dat van groot belang is of de rechtspraak van het EHRM voldoende is uitgekristalliseerd.
advisory opinion’aan het EHRM is niet verplicht. Tot dusver heeft Uw Raad nog geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. Daar zijn goede redenen voor. In veel gevallen is de rechtspraak van het EHRM zodanig uitgekristalliseerd dat het vragen van een ‘
advisory opinion’niet nodig is. En in gevallen waarin de rechtspraak zich minder leent voor ‘
straightforward application’zullen de nadelen van een verzoek (in het bijzonder het tijdverlies in de betreffende zaak en de rechtsonzekerheid in de periode waarin het verzoek nog niet is beantwoord) veelal zwaar wegen. Een aantal omstandigheden kunnen evenwel rechtvaardigen dat de afweging in de onderhavige zaak anders uitvalt.
waiver’mag worden afgeleid.
waiver’ gehouden kan worden. Maar niet duidelijk is welke eisen het EHRM aan deze feiten en omstandigheden stelt. Ook is niet duidelijk of tijdsverloop (in het bijzonder tussen regiezitting en inhoudelijke behandeling) van belang is voor de binding aan een ‘
waiver’, en of bij wisseling van raadsman de nieuwe raadsman gebonden is door een eerdere ‘
waiver’.
advisory opinion’te vragen betreft de procedurele setting. Eigen aan het klachtrecht is dat de burger beslist of hij een beslissing in een strafzaak aan het EHRM voorlegt; de Staat heeft daar geen invloed op. Die beslissing behoeft niet de meest vlekkeloze illustratie van de voortreffelijkheid van het nationale procesrecht te zijn. De feiten en omstandigheden van die zaak spelen vervolgens een belangrijke rol in de casuïstische rechtspraak van het EHRM. Door zelf een
‘advisory opinion’te vragen kiest Uw Raad de zaak die aan het EHRM wordt voorgelegd en de beslissing die daarin van het EHRM wordt gevraagd. Het arrest van het gerechtshof Amsterdam maakt duidelijk waarom het van belang is dat helderheid wordt gecreëerd over de eisen die aan een rechtsgeldige afstand van het ondervragingsrecht worden gesteld, en over de mate waarin de verdachte aan een dergelijke afstand van recht is gebonden. Daar komt bij dat Uw Raad in deze procedure niet alleen de vraag formuleert die aan het EHRM wordt voorgelegd, maar ook de eigen opvatting over de wijze waarop deze vraag het best kan worden beantwoord voor het voetlicht kan brengen.
advisory opinion’ zijn verbonden, de rechtsonzekerheid die daarmee annex is, naar het mij voorkomt worden beperkt door aan te geven van welke rechtsopvatting Uw Raad vooruitlopend op het antwoord van het EHRM uitgaat. [59] Een verzoek om een ‘
advisory opinion’brengt mee dat de behandeling van de onderhavige zaak wordt geschorst, maar staat er niet aan in de weg dat Uw Raad andere zaken uitgaand van die rechtsopvatting afdoet. Het kan zijn dat de verdachte in één of meer van die zaken in het licht van de mogelijkheid dat het EHRM een antwoord zal geven waaruit een andere rechtsopvatting blijkt, een klacht indient. Dat kan voor het EHRM een bijkomend argument vormen om de gestelde vraag te beantwoorden. Een voordeel van deze benadering ten opzichte van een benadering waarin de bal bij de verdachte wordt gelaten, is verder dat tijdwinst wordt geboekt.
advisory opinion’te verzoeken die is toegespitst op (1) de vraag of het aan het begin van het onderzoek ter terechtzitting afstand doen van het recht om getuigen te doen oproepen kan worden aangemerkt als een afstand van ondervragingsrecht en, zo deze vraag bevestigend wordt beantwoord, (2) de vraag of de verdachte in het verdere verloop van dat onderzoek ter terechtzitting zonder meer op die afstand van het ondervragingsrecht kan terugkomen en, zo deze vraag ontkennend wordt beantwoord, (3) de vraag of het terugkomen op de afstand van het ondervragingsrecht een basis moet hebben in veranderde omstandigheden en door de verdediging in het licht daarvan moet worden toegelicht. De uiteenzettingen van het oordeel van Uw Raad die de vraag vergezelt, zou het EHRM wellicht kunnen uitnodigen een breder kader te schetsen van mogelijkheden en beperkingen van afstand van het ondervragingsrecht.
advisory opinion’ligt in het voorgaande besloten dat en waarom de tweede deelklacht (bij afwezigheid van een dergelijk advies) naar het mij voorkomt faalt.
advisory opinion’verzoekt, bespreek ik de resterende deelklachten van het eerste middel.
derdedeelklacht komt op tegen het (impliciete) oordeel van het hof dat de getuigen [getuige] en [verbalisant 1]
‘absent witnesses’in de zin van de EHRM-rechtspraak zijn. Om die reden had het hof volgens de steller van het middel niet kunnen toekomen aan een beoordeling van het gewicht van de verklaringen van de bedoelde getuigen voor de bewezenverklaring en van de vraag of er factoren bestaan ter compensatie van het niet-uitoefenen van het ondervragingsrecht jegens deze getuigen. Van ‘
good reasons’om de verklaringen van [getuige] en [verbalisant 1] toe te laten zou geen sprake zijn.
good reasons’ zijn om oproeping van de getuigen [getuige] en [verbalisant 1] achterwege te laten. Het hof heeft uit de mededeling van de raadsvrouw dat zij geen onderzoekswensen heeft, afgeleid dat de verdediging afstand heeft gedaan van het ondervragingsrecht. Het hof heeft geoordeeld dat deze ‘
waiver’ een zelfstandige grond vormt om oproeping van getuigen achterwege te laten indien daar in het vervolg van de terechtzitting alsnog om wordt verzocht zonder dat deze wijziging van standpunt toereikend wordt gemotiveerd. Nu deze deelklacht – naar ik begrijp - ervan uitgaat dat het hof impliciet heeft geoordeeld dat de getuigen [getuige] en [verbalisant 1] ‘
absent witnesses’ waren voor wier afwezigheid
‘good reasons’bestonden, faalt zij bij gebrek aan feitelijke grondslag.
vierdedeelklacht betreft ’s hofs (impliciete) oordeel dat de beperking van het ondervragingsrecht voldoende is gecompenseerd doordat de betrouwbaarheid van de getuigen [getuige] en [verbalisant 1] ‘in toereikende mate kan worden beoordeeld aan de hand van de inhoud van het dossier als geheel’.
these counterbalancing factors must permit a fair and proper assessment of the reliability of that evidence’. Dat de rechter ‘
approached the untested evidence of an absent witness with caution has been considered by the Court to be an important safeguard’; de gerechten ‘
must have shown that they were aware that the statements of the absent witness carried less weight’. Van belang is of de rechter ‘
provided detailed reasoning as to why they considered that evidence to be reliable, while having regard also to the other evidence available’. Een belangrijke waarborg is volgens het EHRM ‘
the availability at the trial of corroborative evidence supporting the untested witness statement’. [60]
good reason’voor de afwezigheid van de getuige bij het onderzoek ter terechtzitting behoeft te worden vastgesteld. Voorstelbaar is ook, dat het EHRM (onder omstandigheden) aan de afstand van het ondervragingsrecht eveneens betekenis toekent bij de (tweede en) derde stap. Wie rechtsgeldig afstand doet van het recht om een getuige (ter terechtzitting) te ondervragen, kan zich er dan niet over beklagen dat er onvoldoende ‘
counterbalancing factors’ zijn die ‘
the handicaps under which the defence laboured’compenseerden. Want door afstand te doen van het ondervragingsrecht heeft de verdediging ook deze ‘
handicaps’ welbewust geaccepteerd.
vijfdedeelklacht houdt in dat ’s hofs oordeel dat het de verklaring van [getuige] alleen voor het bewijs heeft gebruikt als ondersteuning van het oordeel dat de verdachte ook degene is die een tram met een stift heeft beklad, welk oordeel in belangrijker mate steunt op de gelijksoortigheid van de diezelfde dag op een andere tram aangebrachte symbolen en op het feit dat bij de verdachte bij haar aanhouding een zwarte stift is aangetroffen, niet begrijpelijk is, althans niet toereikend is gemotiveerd. Niet begrijpelijk zou zijn dat het enige te dezen gebruikte bewijsmiddel dat tegen de achtergrond van de bewezenverklaring van de bekladding van tram 2202 de verdachte direct aanwijst ‘slechts ondersteunend van aard is’.
‘advisory opinion’. Voor het geval Uw Raad de zaak inhoudelijk afdoet, meen ik dat het middel faalt.
reprehensible act’die de betrokkene zelf pleegt. In Ezelin tegen Frankrijk was sprake van een demonstratie waarbij ‘
offensive and insulting graffiti in green, red and black on the walls of the administrative buildings’was geschilderd. Aan Ezelin (een advocaat) was als disciplinaire straf een berisping opgelegd; daarbij was in aanmerking genomen dat hij ‘
could not have failed to see these insulting and offensive graffiti being painted in very large letters on the walls of the Law Courts’. Het EHRM overwoog evenwel dat ‘
the freedom to take part in a peaceful assembly - in this instance a demonstration that had not been prohibited - is of such importance that it cannot be restricted in any way, even for an avocat, so long as the person concerned does not himself commit any reprehensible act on such an occasion’. [65]
the intentional serious disruption, by demonstrators, to ordinary life and to the activities lawfully carried out by others, which disruption was more significant than that caused by the normal exercise of the right of peaceful assembly in a public place, might be considered a “reprehensible act”’(par. 173). Dat het opzettelijk schaden van belangen van anderen een ‘
reprehensible act’kan opleveren, kan ook worden afgeleid uit Appleby tegen het Verenigd Koninkrijk, waarin het EHRM overwoog dat ‘
while freedom of expression is an important right, it is not unlimited. Nor is it the only Convention right at stake. Regard must also be had to the property rights of the owner of the shopping centre under Article 1 of Protocol No. 1.’ [66] Artikel 1 van het Eerste Protocol bepaalt dat iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon het recht heeft op het ongestoord genot van zijn eigendom.
‘for spraying a monument to “partisans” on the anniversary of the 1917 Bolshevik Revolution’. [67] Deze
‘spray-paint was later cleaned from the monument. There is no evidence in the case file who did that or how much effort or cost it entailed’. Het EHRM stelt voorop dat maatregelen die gedragingen tegengaan die ‘
could destroy or damage a public monument’noodzakelijk kunnen zijn in een democratische samenleving. Maar dat het anders ligt bij gedragingen die het monument niet beschadigen: ‘
In those situations, the precise nature of the act, the intention behind it, and the message sought to be conveyed by it could not be matters of indifference. The social significance of the monument in question, the values or ideas which it symbolised, and the degree of veneration which it enjoyed in the respective community were also important considerations’.In deze zaak is er geen bewijs dat de klagers ‘
caused any sort of irreversible harm to the monument’. En de gedraging was niet
‘vulgar or gratuitously offensive’maar ‘
sought to condemn the overall role which that political party, which had ruled during the communist regime, and the “partisans” associated with it, had played in Bulgaria’s history’. Van een schending van art. 10 EVRM was geen sprake.
“necessary in a democratic society”als bedoeld in artikel 10 EVRM kan worden geoordeeld. Het hof heeft volgens de steller van het middel ten onrechte in het midden gelaten dat de betreffende uitingen in beginsel door de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in art. 10 EVRM worden beschermd. Verder zou het hof ongemotiveerd voorbij zijn gegaan aan het verweer dat een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting van de verdachte door schuldigverklaring en bestraffing niet (meer) noodzakelijk in een democratische samenleving was nu de verdachte reeds werd aangehouden en strafrechtelijk vervolgd. De raadsvrouw zou erop hebben gewezen dat uit de rechtspraak van het EHRM zou blijken dat die noodzaak ontbreekt indien het object waarop de uitingen zijn aangebracht nog in oude staat kan worden hersteld, en dat daaraan niet afdoet dat dit ongemak oplevert en kosten meebrengt.
‘my body my choice’’) die de verdachte op de trams heeft aangebracht uitingen zijn die bescherming genieten van de artikelen 10 en 11 EVRM. Zij heeft daarbij gewezen op de context van de uiting, namelijk een demonstratie tegen beperkingen op het recht op abortus die plaatsvond naar aanleiding van de destijds ophanden zijnde uitspraak van het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten over abortus (
Dobbs v. Jackson Women's Health Organization). De uitingen van verdachte maakten volgens de raadsvrouw deel uit van een ‘maatschappelijk en ook politiek debat’. De verdediging heeft verder aangevoerd dat de vervolging en mogelijke bestraffing van de verdachte een niet noodzakelijke inbreuk op het recht op haar vrijheid van meningsuiting vormt, onder meer omdat de bekladding herstelbaar is en dus slechts een ‘beperkte inbreuk (is) gemaakt op het eigendomsrecht van de GVB, terwijl die inbreuk wel de functie had de uiting te dragen en voort te zetten’.
reprehensible act’), terwijl de verdachte ‘ook zonder de trams te bekladden en daarbij inbreuk te maken op het eigendomsrecht van GVB Exploitatie B.V. haar door de artikelen 10 en 11 EVRM gewaarborgde rechten kunnen uitoefenen en zich kunnen uitspreken tegen beperkingen van het recht op abortus’. Het bewezenverklaarde leverde een ‘opzettelijke meer ingrijpende ordeverstoring op dan een normale vreedzame uitoefening’ van deze rechten. Verder is het hof van oordeel dat het strafrechtelijk optreden in dit geval niet zo ingrijpend was dat daarvan een
“chilling effect”uitgaat op personen die gebruik willen maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vreedzame vergadering. Het hof acht daarbij van belang dat de aanleiding voor de vervolging van de verdachte niet gelegen was in haar deelname aan een demonstratie.
‘pressing social need’. Het hof heeft voorts oog gehad voor de proportionaliteit van het strafrechtelijk optreden ten opzichte van het nagestreefde doel, zoals blijkt uit de overweging dat dit ‘niet zo ingrijpend (was) dat daarvan een “
chilling effect” uitgaat op personen die gebruik willen maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vreedzame vergadering’. Bovendien heeft het hof bij de strafoplegging ook oog gehad voor ‘het feit dat de verdachte met haar handelen bedoelde bij te dragen aan een maatschappelijk debat’ en geoordeeld dat volstaan moet worden van een voorwaardelijke geldboete van € 200,00. Daarmee heeft het hof tevens ‘
relevant and sufficient reasons’genoemd waarom een strafrechtelijke vervolging en bestraffing van de verdachte in dit geval een geoorloofde beperking van art. 10 EVRM betreft.
Genov en Sarbinska tegen Bulgarijewaar de raadsvrouw op wijst in het verweer waar de steller van het middel aan refereert, nog het volgende op. In die zaak ging het – zo bleek - om een strafrechtelijke veroordeling van twee personen die in de context van een politieke demonstratie een monument hadden beklad met verf. Het EHRM oordeelde dat sprake was van een schending van art. 10 EVRM, omdat het (strafrechtelijk) sanctioneren van een dergelijke gedraging niet noodzakelijk was in een democratische samenleving. Daarbij was van belang dat geen onomkeerbare schade aan het monument was aangericht. De verf was later ook weer van het monument verwijderd. Het EHRM merkte daarbij expliciet op dat uit het dossier niet bleek wie dat had gedaan en hoeveel moeite en kosten daarmee waren gemoeid. Dat ligt in de onderhavige zaak anders. GVB Exploitatie B.V. heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend in verband met reinigingskosten die door het hof tot een bedrag van € 1164,34 is toegewezen.