2.3Het hof heeft met betrekking tot het onder 1 primair bewezenverklaarde – voor zover hier van belang – overwogen:
“Naar bestendige jurisprudentie kan in een geval als het onderhavige, waarin geen direct bewijs aanwezig is voor de herkomst van de tenlastegelegde voorwerpen en geldbedragen uit bepaalde brondelicten, witwassen bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de goederen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Het ligt op de weg van het openbaar ministerie zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
De toetsing door de rechter dient daarbij de volgende stappen te doorlopen. Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat deze een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de (niet criminele) herkomst van de goederen. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst. Met de resultaten van een dergelijk onderzoek zal met voldoende mate van zekerheid moeten kunnen worden uitgesloten dat de voorwerpen of het geld waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Het hof stelt vast dat op 11 juni en 10 oktober 2019 bij doorzoekingen in de woning van de verdachte aan de [b-straat 1] te [plaats] respectievelijk € 169.970,00 en € 72.590,40 aan contant geld is aangetroffen in twee kluizen en op verschillende andere plekken in de woning. Bij een doorzoeking van een woning aan de [a-straat 1] in [plaats] (hierna: de [a-straat] ) op 13 september 2019 is tussen een stapel hout achter een bij die woning behorende schuur een ingetapete doos aangetroffen met daarin € 391.730,00 in contanten en vier horloges van het merk Rolex met een gezamenlijke getaxeerde executiewaarde van ruim € 61.000,00. Deze doos was op verzoek van de verdachte in die woning verborgen en de inhoud daarvan - aldus de verdachte - behoorde aan hem toe. Verder is op de bankrekening van de verdachte in de periode van 14 februari 2014 tot en met 28 augustus 2017 door middel van contante stortingen in totaal € 168.000,00 bijgeschreven. De totale (executie)waarde van het aangetroffen contante geld, de horloges en de contante stortingen is daarmee ruim € 861.000,00.
Gezien de omvang van de aangetroffen en gestorte contante geldbedragen en de wijze waarop het geld en de horloges waren verpakt en in of bij de woningen werden bewaard, is het hof van oordeel dat zonder meer sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Van de verdachte mag daarom worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst daarvan.
De verdachte heeft over de herkomst van het geld, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, onder meer verklaard dat hij dit geld lange tijd bij elkaar heeft gespaard, dat hij een groot deel vanaf 1990 heeft verdiend met de verkoop van goederen en dat hij in 2009 een erfenis contant heeft ontvangen. De verdachte heeft deze verklaring niet tot nauwelijks geconcretiseerd. Pas ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdediging een aantal algemene voorbeelden gegeven van dergelijke transacties. De verdachte heeft echter geen namen kunnen noemen van (ver)kopers waarmee hij handelde en heeft daarvan ook geen enkele administratie bijgehouden. Het hof merkt daarbij op dat de verdachte niet is gehouden te bewijzen dat het geld niet afkomstig is uit misdrijf, maar dat wel van de verdachte een concrete en verifieerbare verklaring mag worden verlangd.
De verdediging heeft verder aangevoerd dat de verdachte in 2017 een schade-uitkering heeft ontvangen van een verzekeraar. Het hof gaat ook aan deze verklaring voorbij, omdat niet is onderbouwd dat de verdachte deze uitkering contant van zijn bankrekening heeft opgenomen, noch dat dit bedrag deel uitmaakt van de contante geldbedragen die bij de verdachte zijn aangetroffen.
Met betrekking tot de vier Rolex-horloges heeft de verdachte tot aan de terechtzitting in eerste aanleg niet meer verklaard dan dat deze in Maastricht waren gekocht. Het openbaar ministerie heeft op eigen initiatief navraag gedaan bij juwelier [G] , omdat de verdachte daarvan een visitekaartje bij zich droeg. Deze juwelier heeft verklaard dat de betreffende horloges niet in zijn verkooparchief, dat terug ging tot november 2015, voorkwamen. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdediging verwezen naar een verklaring van deze juwelier van 11 november 2020, waarin staat dat de verdachte in de periode tussen 2003 en 2010 diverse horloges bij hem heeft gekocht. In hoger beroep heeft de verdachte hier wederom naar verwezen en heeft hij ter terechtzitting verder nog nadrukkelijk verklaard dat juwelier [G] de horloges nog wel zou moeten kunnen herkennen, in ieder geval één Rolex-horloge in verband met (samengevat) het bijzondere uiterlijk daarvan. Het hof gaat hieraan voorbij nu de verdachte ook deze verklaring op geen enkele wijze heeft onderbouwd, dit mede gelet op hetgeen deze juwelier eerder op vragen van het openbaar ministerie heeft geantwoord. Daarbij geldt bovendien dat de verdachte met betrekking tot de herkomst van de gelden, benodigd voor het aanschaffen van de Rolex-horloges, helemaal geen verklaring heeft gegeven.
Gezien het vorengaande komt het hof, net als de rechtbank, tot de conclusie dat de ten laste gelegde voorwerpen geen legale herkomst hebben, dat deze afkomstig zijn uit enig misdrijf en dat de verdachte dit wist. Het hof slaat daarbij mede acht op het moment van afleggen van de verklaringen, de zeer summiere inhoud ervan en het feit dat de verklaringen niet altijd even consistent zijn. De aanvullende verklaringen in hoger beroepen maken dit niet anders, reden waarom het openbaar ministerie naar het oordeel van het hof niet was gehouden nader onderzoek te doen.
De verdachte heeft het geld dat in zijn woning is aangetroffen en op zijn bankrekening is gestort voorhanden gehad en heeft van het geld en de Rolex-horloges die zijn aangetroffen in de woning aan de [a-straat] de herkomst en de vindplaats verhuld door het geld daar te verbergen. De verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan (gewoonte)witwassen van de onder feit 1 primair onder a en b tenlastegelegde geldbedragen en horloges.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan in een nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Hij zal daarom worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.”