3.3Deze bewezenverklaring steunt op de volgende door het hof overgenomen (promis-)bewijsoverwegingen van de rechtbank (met weglating van voetnoten):
“
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de rechtbank verdachte van alle ten laste gelegde feiten vrijspreekt. Zij stelt zich op het standpunt dat uit de inhoud van het dossier niet blijkt van enige directe relatie tussen verdachte en één van de ten laste gelegde feiten.
Ook indien de rechtbank enige waarde toekent aan de door [medeverdachte 4] ter terechtzitting afgelegde verklaring, concludeert de raadsvrouw tot vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde medeplegen varianten van de onderscheiden feiten heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte geen uitvoeringshandelingen heeft verricht en dat er overigens omtrent de rol van verdachte onvoldoende bekend is om te oordelen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Ten aanzien van de onder 1,2 en 3 subsidiair ten laste gelegde uitlokking heeft de raadsvrouw betoogd dat medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] al in 2012 betrokken waren bij het plegen van DigiD-fraude, ruim voordat verdachte in beeld kwam, en dat er overigens geen (steun)bewijs is voor bedreiging van [medeverdachte 1] met geweld of met het inlichten van zijn werkgever en dat er geen afspraken zijn gemaakt met verdachte over verdeling van de opbrengst.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde medeplegen van gewoontewitwassen heeft de raadsvrouw betoogd dat de beschreven handelingen, te weten: het verzoek om een bankrekening ter beschikking te stellen, het bij het aanvragen van huur- en/of zorgtoeslag op naam van een derde een bankrekening van een ander dan de aanvrager invullen, en het opnemen van contant geld, geen handelingen zijn die kwalificeren als witwassen in de zin van art. 420 bis lid 1 sub a. Zij zijn onderdeel van de gronddelicten oplichting en valsheid in geschrifte en geen verhullingshandelingen. Indien de rechtbank dit beschouwt als bewijsbaar zelfstandig delict dan is er sprake van samenloop in de zin van een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 Sr. Van geen van deze handelingen kan bewezen worden dat [verdachte] die ten aanzien van één of meerdere personen heeft verricht. Evenmin is er sprake geweest van een fysieke of intellectuele bijdrage van enig gewicht, zodat geen sprake is van medeplegen.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde leiding geven aan een criminele organisatie heeft de raadsvrouw betoogd dat uit de weinige informatie die het dossier bevat over de betrokkenheid van verdachte bij schending van het ambtsgeheim, oplichting, valsheid in geschrifte en gewoontewitwassen, niet kan worden afgeleid dat verdachte lid was van een criminele organisatie noch dat hij een aandeel heeft gehad in de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. De door de raadsvrouw in haar pleitnota opgeworpen punten worden hieronder, voor zover deze bespreking behoeven, door de rechtbank besproken.
Algemene overwegingen met betrekking tot het verloop van het onderzoek naar de gepleegde fraude
In deze strafzaak gaat het om een groep verdachten die terecht staat voor -kort gezegd- het misbruiken van DigiD teneinde fraude met huur en/of zorgtoeslagen te plegen. DigiD is een afkorting voor Digitale Identiteit, een systeem waarmee de Nederlandse overheid op internet iemands identiteit kan verifiëren. Logius is het uitvoeringsorgaan van de overheid dat verantwoordelijk is voor DigiD.
De tenlasteleggingen van [medeverdachte 1] en zijn medeverdachten zijn gebaseerd op het door de politie Eenheid Noord-Nederland en (later) door de Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland uitgevoerde onderzoek Temsche. Dit onderzoek is op 19 augustus 2013 opgestart nadat op 11 en 12 juni 2013 twee studenten, wonende in een studentenflat aan de [a-straat] te [plaats] , bij Logius melding hadden gemaakt van DigiD-fraude. Zij hadden beschikkingen ontvangen van de Belastingdienst betreffende toeslagen die niet door hen waren aangevraagd.
Uit het door Logius ingestelde (vervolg)onderzoek bleek dat er op naam van tientallen bewoners van de flat aan de [a-straat] digitaal DigiD-accounts waren aangevraagd, waarvan de codes door Logius aan hen waren toegestuurd. Opvallend was dat de verdachten kennelijk de beschikking hadden over de NAW-gegevens, geboortedatum en burgerservicenummers (BSN) van de betrokkenen. Deze gegevens waren immers nodig om op de website van Logius een nieuwe activeringscode voor DigiD aan te vragen. Tevens viel op dat de verdachten kennelijk de door Logius aan de gedupeerden toegestuurde brieven in handen konden krijgen, nu uit het onderzoek bleek dat de activeringscodes ook daadwerkelijk waren gebruikt om binnen de DigiD-omgeving de gegevens van de (oorspronkelijke) aanvragers te veranderen. In dit geval werd het bankrekeningnummer aangepast en/of het inkomen gewijzigd, waarna met behulp van DigiD bij de Belastingdienst/Toeslagen te Utrecht zorg- en huurtoeslag werd aangevraagd, uit te betalen op de eerder gewijzigde bankrekeningnummers. Door Logius werd op dat moment geconstateerd dat er bij 118 DigiD-accounts mogelijk fraude was gepleegd. Al deze 118 DigiD-accounts waren afkomstig uit [plaats] . Logius heeft hiervan op 25 juni 2013 en op 30 augustus 2013 aangifte1 gedaan en heeft een lijst met de bedoelde DigiD-accounts, en de door Logius geregistreerde inloggegevens, ter beschikking gesteld aan de politie.
De politie heeft aan de hand van de door Logius verstrekte gegevens, in combinatie met de aangiftes van een groot aantal individuele gedupeerden, vastgesteld dat er tussen 14 februari 2013 en 25 oktober 2013 370 aanvragen voor DigiD-activeringscodes en toeslagen zijn gedaan voor bewoners van verschillende (studenten)flats in [plaats] . Het gaat daarbij om adressen gelegen in de [d-straat] , [a-straat] , [b-straat] , [c-straat] , [e-straat] en [f-straat] . Bij deze vaststelling is overigens van belang dat Logius pas in 2013 is begonnen met het opslaan van inloggegevens; over 2012 waren deze gegevens niet beschikbaar.
Ook door de Belastingdienst is onderzoek verricht en aangifte gedaan. Aan de hand van de lijst van 370 gedupeerden heeft de Belastingdienst geconstateerd dat de aanvragen voor huur- en zorgtoeslag telkens groepsgewijs vanaf hetzelfde IP-adres werden gedaan, in een dermate hoog tempo achter elkaar dat het onwaarschijnlijk is dat dit door individuele aanvragers gebeurde, dat de aanvragen groepsgewijs betrekking hadden op bewoners van dezelfde adressen, dat de toeslagen uitgekeerd moesten worden op een beperkt aantal bankrekeningen en dat de inkomens- en huurgegevens die aan de aanvragen ten grondslag werden gelegd iedere keer hetzelfde waren.
Op 5 november 2013 zijn [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] op heterdaad aangehouden nabij de flat aan de [e-straat] te [plaats] op verdenking van vermoedelijke diefstal van poststukken uit brievenbussen van de flat aan de [e-straat] te [plaats] . In de gebruikte auto, bij verdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] en bij de doorzoeking in hun woning aan de [g-straat ] te [plaats] werden vervolgens meerdere voorwerpen aangetroffen die gerelateerd konden worden aan de vorm van DigiD-fraude waarvan Logius en de Belastingdienst aangifte hadden gedaan. Op een aantal van deze stukken komt de rechtbank hieronder nog nader terug. Onder meer trof de politie op een telefoon die in gebruik was bij [medeverdachte 4] werden meerdere DigiD-gerelateerde sms-berichten aan, afkomstig van een telefoonnummer welke op naam stond van de Belastingdienst te Apeldoorn. [medeverdachte 1] bleek de houder/gebruiker van dit betreffende telefoonnummer en als ambtenaar werkzaam te zijn bij de Belastingdienst. Daarbij is van belang dat hij in die hoedanigheid beschikte over de mogelijkheid om via de systemen van de Belastingdienst NAW-gegevens en burgerservicenummers te achterhalen.
Uit onderzoek naar de bij de DigiD-aanvragen gebruikte IP-adressen bleek vervolgens dat veel aanvragen vanuit [A] te [plaats] waren gedaan. Enkele dagen na de aanvragen werden de betreffende DigiD-accounts opnieuw vanuit hetzelfde hotel te [plaats] geactiveerd en werden er vervolgens zorg- en/of huurtoeslagen aangevraagd bij de Belastingdienst/Toeslagen. Uit de gastenlijst van het hotel bleek dat gedurende de dagen dat de aanvragen voor nieuwe DigiD-accounts werden gedaan en gedurende de dagen dat de accounts werden geactiveerd en zorg- en/of huurtoeslagen werden aangevraagd, steeds een kamer was gehuurd door [medeverdachte 3] , de echtgenote van [medeverdachte 1] .
Op 18 februari 2014 zijn de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en hun zoon [medeverdachte 2] buiten heterdaad aangehouden en vervolgens, naar aanleiding van hun verklaringen en nader onderzoek naar historische verkeersgegevens, waarop de rechtbank later nog terugkomt, op respectievelijk 29 juli 2014 en 8 augustus 2014 de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 5] .
Overwegingen met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachten bij de fraudeconstructie
Uit het hiervoor geschetste onderzoek volgt dat het voor het plegen van de DigiD-fraude zoals die in het onderhavige geval heeft plaatsgevonden, nodig was om verschillende stappen te doorlopen. In de eerste plaats moesten de persoonsgegevens (NAW, BSN, geboortedatum) van de gedupeerden worden achterhaald. Daarna kon aan de hand van deze gegevens digitaal een (nieuwe) activeringscode voor het betreffende DigiD-account worden aangevraagd bij Logius. Deze activeringscodes werden door Logius per post toegezonden aan het GBA-adres van de aanvragers en werden daar doorgaans 2 tot 3 dagen later bezorgd. De brieven van Logius moesten op dat moment worden onderschept, zodat de verdachten over de codes konden beschikken. Uit het onderzoek, waarover hieronder nader meer, is komen vast te staan dat dit gebeurde door de post uit de brievenbussen te stelen; voor de aanvragen waren gedaan was onderzocht of bepaalde flats vrijelijk toegankelijk waren of niet. In een aantal gevallen kon de post zonder nadere handelingen worden weggenomen, in andere gevallen is kennelijk gebruik gemaakt van een loper of andere vorm van valse sleutel.
Nadat de activeringscodes in handen waren gekomen van de verdachten, werden aan de hand hiervan gegevens (bankrekeningnummer, inkomen) gewijzigd en bij de Belastingdienst toeslagen aangevraagd. Daarvoor was nodig dat de verdachten over bankrekeningen beschikten en uit onderzoek, waarover opnieuw hieronder meer, is gebleken dat verschillende (kwetsbare) personen hiervoor als katvanger zijn benaderd. Als laatste stap werd bewerkstelligd dat de gelden, die op de gewijzigde bankrekeningen van de katvangers waren uitbetaald, in handen van de verdachten kwamen, doorgaans door contante opnames bij pinautomaten.
Bij elk van deze stappen zijn strafbare feiten gepleegd. Al deze stappen waren samen nodig om tot een succesvolle voltooiing van de fraude te kunnen komen. Behoudens contra-indicaties moet dus worden aangenomen dat iedere verdachte die opzettelijk bij één of meer van deze stappen betrokken is geweest, en daaraan een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd, wetenschap had van de gehele fraudeconstructie en de daarvoor noodzakelijke (andere) stappen en derhalve ook als medepleger van de daarbij behorende strafbare feiten moet worden aangemerkt, ook al heeft hij of zij geen feitelijke uitvoering daaraan gegeven.
Gezien de inhoud van de tenlasteleggingen, die voor de verschillende verdachten in onderhavige zaken overwegend gelijkluidend zijn, ziet de rechtbank aanleiding om de vraag of en in hoeverre de ten laste gelegde feiten ten aanzien van de verschillende verdachten bewezen kunnen worden verklaard, hieronder tegelijk te beantwoorden voor de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 5] . De rechtbank stelt daarbij voorop dat zij bij de beoordeling van de betrokkenheid van de verschillende verdachten bij de verschillende strafbare feiten in belangrijke mate de verklaringen die [medeverdachte 4] als verdachte en als getuige ter terechtzitting heeft afgelegd (en die in de strafzaken van de andere verdachten zijn gevoegd) als uitgangspunt heeft genomen. [medeverdachte 4] heeft een gedetailleerde verklaring afgelegd over de wijze waarop de fraude is opgezet en uitgevoerd en de rechtbank acht die verklaring, ook al is deze door een medeverdachte met zijn eigen (proces)belang afgelegd, voldoende betrouwbaar om voor het bewijs te bezigen, zoals hieronder nog nader wordt uiteengezet,
Verder overweegt de rechtbank in algemene zin als volgt.
Uit de aangiftes van Logius en de Belastingdienst/Toeslagen blijkt, zoals hierboven eerder overwogen, dat (DigiD-)fraude is gepleegd op naam van bewoners/gedupeerden, woonachtig aan de [d-straat] (vanaf maart 2012), de [a-straat] (vanaf 08 april 2013), de [b-straat] (vanaf 14 juni 2013), de [c-straat] (vanaf 18 juli 2013), de [f-straat] (19 oktober 2013) en de [e-straat] (19 oktober 2013) te [plaats] .
Betrokkenheid van de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 5]
De rechtbank overweegt dat de betrokkenheid van [verdachte] en [medeverdachte 5] bij de fraudeconstructie volgt uit de verklaring van [medeverdachte 4] , die op zijn beurt steun vindt in de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zoals hiervoor weergegeven, in de verklaring van [medeverdachte 10] en in de verklaringen van de Roemeense katvangers [betrokkene 6] , [betrokkene 7] , [betrokkene 10] , [betrokkene 11] , [betrokkene 9] en [betrokkene 12] .
[medeverdachte 10] heeft verklaard dat hij [medeverdachte 5] sinds 2010 kent en voor hem heeft gewerkt in de tweedehands winkel [B] (de rechtbank merkt op dat uit de context van deze verklaring genoegzaam blijkt dat hij hiermee de kringloopwinkel aan de [h-straat] bedoelt waarover ook [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben verklaard). [medeverdachte 10] heeft, zo verklaart hij, in opdracht van [medeverdachte 5] , via zijn zus in Roemenië, mensen vanuit Roemenië en Bulgarije naar Nederland gehaald. [medeverdachte 10] heeft verder verklaard dat hij de inschrijving van deze personen in de gemeente [plaats] heeft geregeld, zodat zij konden beschikken over een BSN, en dat hij vervolgens er voor gezorgd heeft dat deze personen een bankrekening openden bij de ING. De bij deze rekeningen behorende bescheiden, zoals pincodes en bankpassen, heeft hij aan [medeverdachte 5] laten afgeven. [betrokkene 6] , [betrokkene 7] , [betrokkene 12] en [betrokkene 11] hebben in overeenstemming met deze verklaring van [medeverdachte 10] verklaard dat zij met z’n vieren naar [plaats] zijn gereisd, dat zij in [plaats] werden opgevangen door [medeverdachte 10] , dat zij in [plaats] werden ondergebracht bij [B] , dat zij bij de ING een rekening moesten openen, dat zij hierbij werden bijgestaan door [medeverdachte 10] , en dat zij na het openen van de rekening de bankpas moesten afstaan aan [medeverdachte 10] en dat [medeverdachte 10] zijn opdrachten kreeg van [medeverdachte 5] . Kort na het openen van de bankrekeningen kregen zij te horen dat er geen werk voor hen was en dat zij terug konden naar Roemenië.
[betrokkene 10] heeft verklaard dat zij met haar toenmalige vriend [betrokkene 9] rond kerst 2012 in Nederland was. Zij zijn in contact gebracht met [verdachte] . Op verzoek van [verdachte] zijn er kopieën gemaakt van hun paspoorten en hebben zij bankrekeningen geopend. Hierbij hebben zij een adres opgegeven dat zij van [verdachte] kregen. Zij moesten de bankpassen en pincodes afgeven aan [verdachte] .
Door de Belastingdienst is een lijst aangeleverd met voor de fraude gebruikte bankrekeningnummers. Daarnaast zijn door bankinstellingen NAW-gegevens verstrekt met betrekking tot de gebruikte bankrekeningnummers. Dit levert met betrekking tot voornoemde katvangers [betrokkene 6] , [betrokkene 7] , [betrokkene 12] , [betrokkene 9] en [betrokkene 10] het volgende op.
Uit de aangiften van [slachtoffer 9] en [slachtoffer 2] (beiden wonende aan de [c-straat] te [plaats] ) blijkt dat toeslagen zijn uitbetaald op [rekeningnummer 9] . Deze IBAN is op naam gesteld van [betrokkene 6] .
Uit de aangifte van [slachtoffer 3] (wonende aan de [b-straat] te [plaats] ) blijkt dat toeslagen zijn uitbetaald op [rekeningnummer 9] . Ook deze IBAN is op naam gesteld van [betrokkene 6] .
Uit de aangifte van [slachtoffer 4] (wonende aan de [a-straat] te [plaats] ) blijkt dat toeslagen zijn uitbetaald op [rekeningnummer 11] . Deze IBAN is op naam gesteld van [betrokkene 7] .
Uit de aangifte van [slachtoffer 5] (wonende aan de [a-straat] te [plaats] ) blijkt dat zorgtoeslag is uitbetaald op [rekeningnummer 13] . Deze IBAN is op naam gesteld van [betrokkene 12] .
Uit de aangifte van [slachtoffer 6] (wonende aan de [c-straat] te [plaats] ) blijkt dat toeslagen zijn uitbetaald op [rekeningnummer 15] . Deze IBAN is op naam gesteld van [betrokkene 9] .
Uit de aangifte van [slachtoffer 7] (wonende aan de [a-straat] te [plaats] ) blijkt dat huur- en zorgtoeslag is uitbetaald op [rekeningnummer 15] . Ook deze IBAN is op naam gesteld van [betrokkene 9] .
Uit de aangifte van [slachtoffer 8] (wonende aan de [a-straat] te [plaats] ) blijkt dat toeslagen zijn uitbetaald op [rekeningnummer 16] . Deze IBAN is op naam gesteld van [betrokkene 10] .
Uit deze bevindingen blijkt dat de bankrekeningen, overeenkomstig de hiervoor aangehaalde verklaringen, inderdaad gebruikt zijn voor het uitbetalen van door de fraude verkregen toeslagen. Dat bevestigt de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte 10] en de naar Nederland gehaalde Roemenen voor zover het gaat om de rol van [medeverdachte 5] , en de verklaring van [betrokkene 10] voor zover het gaat om de rol van [verdachte] .
De betrokkenheid van [verdachte] kan voorts worden afgeleid uit de door de politie vastgestelde telefonische contacten tussen hem en [medeverdachte 4] , tussen hem en [medeverdachte 2] en tussen hem en [medeverdachte 3] . Zo is er in de periode tussen maart 2013 en december 2013 sprake van een groot aantal gesprekscontacten en sms contacten tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] en tussen hem en [medeverdachte 2] . Bijvoorbeeld werd op 14 maart 2013 vanaf het [telefoonnummer] (blijkens zijn eigen verklaring in gebruik bij [verdachte] ) in ieder geval aan [medeverdachte 4] het volgende sms bericht verstuurd: “vanaf vandaag graag iedereen ander mobiel”. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat er op 16 juli 2013 door [medeverdachte 4] (met zijn account [accountnaam] ) een skype gesprek werd gevoerd met een persoon met het account “ [accountnaam] ”. Daarin werd getypt: “die sleutel hadden we toen met [verdachte] gefixt”. In dat gesprek is te zien dat er door [verdachte] ( [accountnaam] ) via skype contact werd gelegd met [accountnaam] . Het eerste contact tussen [accountnaam] en [accountnaam] via skype is op 10 juli 2013 geweest. De verklaring van [verdachte] dat hij met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] slechts een enkele keer contact heeft gehad in verband met het verhuren van een kamer en dat hij hen verder niet kent acht de rechtbank, gelet op de vastgestelde hoeveelheid contacten, ongeloofwaardig.
Voorts is in de telefoon van katvanger [betrokkene 3] [verdachte] als contact aangetroffen, is in een telefoon in gebruik bij [medeverdachte 4] het telefoonnummer van [medeverdachte 5] onder de naam “ [medeverdachte 5] ” aangetroffen en is bij de doorzoeking van de woning aan de [g-straat ] te [plaats] , de verblijfplaats van [medeverdachte 4] , een notitie aangetroffen waar op staat geschreven “ [e-mailadres] ” en een zestal kopieën van het identiteitsbewijs van [medeverdachte 5] .
Op grond van al het voorgaande, maar in het bijzonder de onderling overeenstemmende verklaringen van [medeverdachte 4] , [medeverdachte 10] en de katvangers, is de rechtbank van oordeel dat verdachten [verdachte] en [medeverdachte 5] betrokken zijn geweest bij de fraudeconstructie en dat deze betrokkenheid hierin bestond dat [verdachte] post heeft weggenomen bij de [a-straat] en de [c-straat] en dat [verdachte] en [medeverdachte 5] door middel van Roemeense “katvangers” bankrekeningen en pinpassen hebben geregeld waarop huur- en zorgtoeslagen werden gestort.
Overwegingen ten aanzien van de ten laste gelegde feiten
Schending van het ambtsgeheim
Door [aangever] is op 7 augustus 2014 namens Belastingdienst Groningen aangifte gedaan van schending van het ambts-/beroepsgeheim door [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] is, zo heeft de rechtbank hierboven reeds overwogen, per 1 januari 2007 aangesteld als ambtenaar van de Belastingdienst.
Artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht is een zogenaamd klachtmisdrijf. Duidelijk is dat de Belastingdienst als aangever het openbaar ministerie uitdrukkelijk verzocht heeft om tot vervolging over te gaan. De verdediging heeft echter opgeworpen dat degenen die rechtstreeks geraakt zijn door de schending van het ambtsgeheim en het daaruit volgende misbruik van hun persoonsgegevens, de gedupeerde bewoners van de verschillende flats, geen klacht hebben gedaan.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aard van dit delict en de in dit verband opgeworpen verweren het volgende.
Voor vervolging voor overtreding van art. 272 Sr, welk delict krachtens het tweede lid, indien het is gepleegd tegen een bepaald persoon, valt onder de absolute klachtdelicten, is - in beginsel - vereist dat het slachtoffer een klacht heeft ingediend. De strekking van deze bepaling is dat moet worden voorkomen dat geheimen van persoonlijke aard van slachtoffers nogmaals in de openbaarheid terechtkomen.
Hoewel de informatie die verdachte heeft opgezocht en gebruikt en aan medeverdachte(n) heeft verstrekt, gegevens over individuele personen/belastingplichtigen betreft, heeft deze informatie vooral betrekking op de publieke taak van de Belastingdienst, waar verdachte als ambtenaar werkzaam was. De Belastingdienst beschikt over vertrouwelijke informatie over personen om haar publieke taak te kunnen uitvoeren. Verdachte diende als belastingambtenaar uit hoofde van zijn ambt en wettelijk voorschrift vertrouwelijk en integer met deze informatie om te gaan. Nu het met name een publieke zaak betreft is er naar het oordeel van de rechtbank geen individuele klacht vereist als bedoeld in artikel 272, lid 2, Sr. Met betrekking tot de uitleg van het begrip “geheim” in de delictsomschrijving overweegt de rechtbank dat het door een belastingambtenaar verstrekken van gegevens van een belastingplichtige aan een derde schending van een geheim in de zin van art. 272 Sr oplevert dat de ambtenaar uit hoofde van zijn ambt verplicht was te bewaren, ook als dit openbare informatie betreft die ook gemakkelijk bij andere instanties had kunnen worden verkregen en die de derde ook van de belastingplichtige had kunnen bekomen (HR 11-02-2003, ECLI:NL:PHR:2003:AF2343). De rechtbank verwerpt de in dit kader opgeworpen verweren.
In de ter beoordeling voorliggende strafzaken is het medeplegen van schending van het ambtsgeheim ten laste gelegd. Voor medeplegen van een strafbaar feit is vereist dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokken personen, gericht op de totstandkoming van het delict. Daarnaast moeten de van medeplegen verdachte personen aan de totstandkoming van het delict een wezenlijke bijdrage hebben geleverd. Nu in casu sprake is van een kwaliteitsdelict, is voorts wetenschap van de specifieke kwalificatie bij de medeverdachte(n) een vereiste. De rechtbank overweegt dat vast staat dat [medeverdachte 1] bij de Belastingdienst werkte. Medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 5] waren hiervan op de hoogte. Uit de hiervoor beschreven modus operandi volgt dat het verkrijgen van persoonsgegevens, gelijk de overige te onderscheiden stappen, een noodzakelijk onderdeel was van de te plegen fraude. Dat [medeverdachte 1] voor het aanleveren van deze persoonsgegevens zijn geheimhoudingsplicht als belastingambtenaar moest schenden, moet voor ieder weldenkend mens, en dus ook voor de medeverdachten, duidelijk zijn geweest.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan medeplegen van opzettelijke schending van het ambtsgeheim.
Oplichting en valsheid in geschrift
De rechtbank komt, gelet op het voorgaande, ten aanzien van [verdachte] , tot het oordeel dat ook de ten laste gelegde oplichting en valsheid in geschrift bewijsbaar zijn in de zin van medeplegen omdat, zoals de rechtbank hierboven uiteen heeft gezet, alle ten laste gelegde feiten onlosmakelijk onderdeel uitmaken van de gehele fraudeconstructie, waarvan [verdachte] wetenschap had en waarvan hij mede heeft geprofiteerd. Hoewel [verdachte] niet bij de feitelijke uitvoering van al deze feiten betrokken is geweest, kan hij daar dus toch strafrechtelijk aansprakelijk voor worden gehouden.
Gewoontewitwassen
Zoals uit het voorgaande blijkt, vindt de rechtbank bewezen dat de verdachten zich tezamen en in vereniging schuldig hebben gemaakt aan oplichting en de Belastingdienst hebben bewogen tot het storten van zorgtoeslagen en huurtoeslagen op rekeningen van katvangers die geen recht hadden op deze geldbedragen. Deze katvangers hadden eerder hun bankpasjes afgestaan aan een van de verdachten en hadden zelf geen beschikkingsmacht meer over de betreffende rekeningen en de daarop door de Belastingdienst gestorte bedragen. Kort nadat de geldbedragen zijn gestort op de rekeningen van de katvangers hebben de verdachten dat geld contant (laten) opnemen. Een gedeelte van de geldbedragen is op de rekeningen blijven staan en hierop is door het openbaar ministerie beslag gelegd. Gelet op deze gang van zaken vindt de rechtbank bewijsbaar dat de verdachten hebben verborgen en verhuld wie de rechthebbende op deze van misdrijf afkomstige geldbedragen was of wie het voorwerp voorhanden had (artikel 420bis lid 1 sub a Sr) en dat zij deze geldbedragen hebben verworven, voorhanden hebben gehad, hebben overgedragen en hebben omgezet (artikel 420bis lid 1 sub b Sr). Het waren immers de verdachten, en niet de katvangers, die de daadwerkelijke beschikkingsmacht hadden over de door de Belastingrecht overgeboekte geldbedragen. Door deze bedragen op de bankrekeningen van katvangers te laten storten bleef bovendien verborgen wie de geldbedragen daadwerkelijk voorhanden had.
Met deze gang van zaken staat naar het oordeel van de rechtbank eveneens vast dat er geen sprake is van het slechts tezamen en in vereniging met een ander verwerven en voorhanden hebben van geldbedragen, maar dat de gedragingen van de verdachten ook gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst daarvan. Dit betekent dat de door de Hoge Raad ontwikkelde kwalificatieuitsluitingsgrond met betrekking tot het verwerven en voorhanden hebben als bedoeld in artikel 420bis lid onder b Sr zich hier niet voordoet.
Deelnemen aan een criminele organisatie
Uit het voorgaande volgt tevens dat verdachte heeft behoord tot een op het plegen van fraude gericht samenwerkingsverband waarbij gedurende een langere periode op gestructureerde en georganiseerde wijze is samengewerkt tussen verdachten en waarbij de inbreng van verdachte van essentieel belang was voor het verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk. Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr.
De ten laste gelegde periode
Nu de eerste aangiftes van fraude aan de [a-straat] dateren van april 2013 komt de rechtbank met betrekking tot medeplegen van schending ambtsgeheim, medeplegen van oplichting en medeplegen van valsheid in geschrift tot bewezenverklaring van de periode 1 april 2013 tot en met 1 november 2013. Met betrekking tot de bewezenverklaring van gewoontewitwassen komt de rechtbank gelet hierop tot bewezenverklaring van de periode 1 april 2013 tot en met 29 juli 2014, de dag van aanhouding van verdachte.”