ECLI:NL:RBAMS:2021:7971

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
21/2084 en 21/4482
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen korting van AOW-pensioen van eiseres vanwege verhuizing naar het buitenland en herzieningsbesluit

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 10 december 2021, behandeld onder de zaaknummers AMS 21/2084 en AMS 21/4482, gaat het om twee beroepen van eiseres tegen besluiten van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Eiseres, die van 1982 tot 2003 pensioen heeft opgebouwd onder de Algemene Ouderdomswet (AOW), heeft in 2003 met haar echtgenoot naar België verhuisd. In 2018, toen zij de pensioengerechtigde leeftijd bereikte, vroeg zij haar ouderdomspensioen aan. De SVB kende haar een pensioen toe, maar met een korting van 58% omdat zij in bepaalde jaren niet verzekerd was in de zin van de AOW. Eiseres maakte bezwaar tegen deze korting, maar haar bezwaar werd eerst niet-ontvankelijk verklaard. Na een gegrondverklaring van haar beroep, werd het bezwaar inhoudelijk behandeld en ongegrond verklaard.

Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen zowel de korting op haar pensioen als tegen de afwijzing van haar herzieningsverzoek. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen de korting ongegrond is, omdat de SVB terecht heeft vastgesteld dat eiseres vanaf 2003 geen ingezetene is in de zin van de AOW. Het beroep tegen het herzieningsbesluit is niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres geen procesbelang heeft bij dit beroep. De rechtbank concludeert dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij een duurzame band met Nederland heeft behouden, wat noodzakelijk is voor de AOW-verzekering. De rechtbank wijst erop dat de bewijslast bij eiseres ligt en dat zij niet heeft kunnen aantonen dat zij aan deze vereisten voldoet. De rechtbank verklaart het beroep tegen het toekenningsbesluit ongegrond en het beroep tegen het herzieningsbesluit niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 21/2084 en AMS 21/4482
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2021 in de zaak tussen
[eiseres] ,te [woonplaats] (België), eiseres
(gemachtigde: mr. A.A. Bouwman)
en
de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank,verweerder
(gemachtigde: mr. G.E. Eind)

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen van eiseres: het beroep tegen de korting van het ouderdomspensioen van eiseres (AMS 21/4482, het toekenningsbesluit) en het beroep tegen de afwijzing van het herzieningsverzoek (AMS 21/2084). Eiseres heeft van 1982 tot 2003 pensioen in de zin van de Algemene ouderdomswet (AOW) opgebouwd. In 2003 is zij met haar echtgenoot verhuisd naar [woonplaats] in België, waar zij sindsdien woont. In 2018 bereikte eiseres de pensioengerechtigde leeftijd. Zij heeft vervolgens haar ouderdomspensioen aangevraagd bij verweerder.
1.2
Verweerder heeft aan eiseres bij besluit van 7 maart 2019 (het primaire besluit 1) een ouderdomspensioen toegekend met een korting van 58 procent, omdat eiseres over de tijdvakken 1968 tot en met 1982 en van 2003 tot en met 2018 niet verzekerd was in de zin van de AOW. Dat zijn in totaal 29 niet-verzekerde jaren. Per niet-verzekerd jaar past verweerder conform de AOW een korting van 2 procent toe. Dat betekent in het geval van eiseres een korting van 58 procent. Eiseres heeft hier bezwaar tegen gemaakt, maar dat is eerst niet-ontvankelijk verklaard omdat de bezwaartermijn was verstreken. Pas na de gegrondverklaring van het beroep van eiseres tegen dat besluit heeft verweerder het bezwaar inhoudelijk behandeld. Verweerder heeft vervolgens het bezwaar van eiseres bij besluit van 18 juni 2021 (het bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
1.3
Omdat het bezwaar eerst niet-ontvankelijk was verklaard, heeft verweerder op verzoek van eiseres het bezwaar wel behandeld als een herzieningsverzoek. Verweerder heeft het herzieningsverzoek bij besluit van 16 oktober 2020 (het primaire besluit 2) afgewezen, omdat er geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden en omdat de beslissing om het pensioen van eiseres te korten ook niet onmiskenbaar juist was. Eiseres heeft ook tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij besluit van 25 februari 2021 (het bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
1.4
Eiseres is het niet eens met beide besluiten van verweerder en heeft daarom beroep ingesteld.
1.5
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.6
De rechtbank heeft de beroepen van eiseres gevoegd behandeld op de zitting van 13 oktober 2021. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Ook was de echtgenoot van eiseres, [naam] , aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
Voordat de rechtbank kan oordelen over de inhoud van de bestreden besluiten, moet zij eerst beoordelen of het beroepschrift tegen het toekenningsbesluit tijdig is ingediend en of eiseres nog belang heeft bij het beroep tegen het herzieningsverzoek.
2.2
De rechtbank is van oordeel dat het beroepschrift tegen het toekenningsbesluit (AMS 21/4482, het bestreden besluit 1) tijdig is ingediend en dus ontvankelijk is. Het beroep is echter ongegrond. Dat betekent dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres vanaf 2003 geen ingezetene is in de zin van de AOW, waardoor de toegepaste korting wettelijk juist is. Het beroep tegen het herzieningsbesluit (AMS 21/2084, het bestreden besluit 2) is niet-ontvankelijk, omdat eiseres geen procesbelang heeft bij de beoordeling van dit beroep. Dat wil zeggen dat eiseres met dit beroep niet meer kan bereiken dan wat zij al met het beroep tegen het bestreden besluit 1 wenst te bereiken. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
2.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wettelijke regels en beleidsregels staan in de bijlage bij deze uitspraak.
AMS 21/4482: het beroep tegen het toekenningsbesluit
Is het beroep tijdig ingediend en dus ontvankelijk?
3. Eiseres stelt dat tijdig beroep is ingesteld, omdat zij het besluit op 6 augustus 2021 heeft ontvangen en het beroepschrift op 31 augustus 2021 is ingediend. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep te laat is ingesteld, omdat het besluit al op 18 juni 2021 is verzonden. De rechtbank is van oordeel dat het beroepschrift tijdig is ingediend. Op grond van vaste rechtspraak ligt bij niet-aangetekende verzending de bewijslast om aannemelijk te maken dat het besluit is ontvangen bij verweerder. [1] In het geval van eiseres is verweerder er niet in geslaagd om aan die bewijslast te voldoen. Het besluit is niet-aangetekend verzonden en er is ook geen bewijs van verzending of een bewijs van een deugdelijke verzendadministratie. Dit betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat het besluit op 6 augustus 2021 is ontvangen en het beroep binnen de beroepstermijn van zes weken is ingesteld. Nu het beroep ontvankelijk is zal de rechtbank overgaan op een inhoudelijke bespreking daarvan.
Is eiseres vanaf 2003 ingezetene en dus verzekerde in de zin van de AOW?
4.1
Om verzekerd te zijn in de zin van de AOW moet men ingezetene zijn. Voor de beantwoording van de vraag of iemand ingezetene is, moet worden beoordeeld of iemand een duurzame band van persoonlijke aard heeft met Nederland. Volgens de bepalingen van de AOW en de beleidsregels van verweerder wordt daarbij gekeken naar verschillende feiten en omstandigheden. De bewijslast om aannemelijk te maken dat er sprake is van een dergelijke band ligt bij eiseres. Dat betekent dat eiseres dit concreet en met stukken moet onderbouwen.
4.2
Niet in geschil is dat eiseres in het tijdvak 1968 tot en met 1982 geen verzekerde was in de zin van de AOW en in het tijdvak 1982 tot en met 2003 wel verzekerd was. De periode waar het geschil over gaat ziet alleen op het tijdvak 2003 tot en met 2018. Eiseres stelt dat zij ingezetene en dus verzekerd was in de periode in geding, omdat zij haar band met Nederland heeft behouden. Zij woont namelijk vlak over de grens, haar echtgenoot werkt(e) in Nederland, hun zoon woont in Nederland en zij hebben ook familie en vrienden in Nederland. Verweerder ziet dat anders en stelt zich op het standpunt dat eiseres op grond van de bekende feiten geen duurzame band heeft met Nederland. Zij woont namelijk al sinds 2003 in België, is daar duurzaam gevestigd, heeft een hypotheek en slaapt elke nacht in België.
4.3
De rechtbank oordeelt dat eiseres er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat zij een duurzame band van persoonlijke aard heeft met Nederland. De drempel voor het aannemen van de duurzame band ligt gelet op de vaste lijn in de rechtspraak hoog. [2] Vaststaat dat eiseres zich in 2003 heeft uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen (BRP), sindsdien niet meer is ingeschreven, zij sinds 2003 in België woont met haar echtgenoot en daar een huis heeft gekocht. Eiseres heeft geen stukken overgelegd waaruit de gestelde band met Nederland blijkt en zij heeft ook niet concreet gemaakt waaruit die band zou moeten blijken. Dat zij zich subjectief gezien nog met Nederland verbonden voelt, is niet voldoende. Het gaat erom of objectief gezien kan worden vastgesteld dat er sprake is van een duurzame band van persoonlijke aard. Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft verweerder terecht geconcludeerd dat niet is gebleken van een dergelijke band. De beroepsgrond van eiseres slaagt dan ook niet.
Had verweerder eiseres moeten informeren over de gevolgen van de verhuizing?
5. Eiseres stelt dat verweerder haar had moeten informeren over de gevolgen van een verhuizing naar het buitenland. De rechtbank volgt eiseres daarin niet. In zijn uitspraak van 25 februari 2021 heeft de Raad geoordeeld dat het in de eerste plaats bij de betrokkene ligt om te informeren naar de gevolgen van een verhuizing op het ouderdomspensioen. [3] Niet is gebleken dat eiseres daartoe inspanningen heeft verricht of dat verweerder haar verkeerd heeft geïnformeerd over de gevolgen van een verhuizing. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Is de korting van het ouderdomspensioen in strijd met het Unierecht?
6.1
Eiseres stelt dat de regelgeving in strijd is met het Unierecht en dat zij wordt beperkt in haar recht op vrij verkeer als Unieburger. Ook is sprake van vrouwendiscriminatie, omdat zij als (huis)vrouw wordt benadeeld ten opzichte van haar (werkende) man. Verweerder stelt zich op het standpunt dat juist het Unierecht voorschrijft dat Belgisch recht van toepassing is in dit geval. Van vrouwendiscriminatie is geen sprake, omdat het hier gaat om het onderscheid tussen werkende en niet-werkende.
6.2
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van strijd met het Unierecht. Dat de verhuizing van eiseres gevolgen heeft voor haar ouderdomspensioen betekent niet dat zij wordt beperkt in haar recht om zich vrij te bewegen en vestigen binnen de Europese Unie. Van vrouwendiscriminatie is ook geen sprake. Eiseres is namelijk als niet-verzekerd aangemerkt omdat zij niet in Nederland woonde of werkte en niet omdat zij een vrouw is. De beroepsgrond faalt.
Is er sprake van onevenredigheid?
7.1
Eiseres stelt dat het in haar geval onevenredig is om haar niet als verzekerde aan te merken. Zij was altijd huisvrouw en nooit economisch actief, wat gebruikelijk was voor haar generatie. Eiseres doet in dit kader een beroep op de hardheidsclausule van het Besluit uitbreiding en beperking kring der verzekerden 1999 (het Besluit), die de rechtbank exceptief moet toetsen volgens haar. Ook wordt een beroep gedaan op de menselijke maat.
7.2
De rechtbank oordeelt allereerst dat het beroep op de hardheidsclausule in het Besluit niet slaagt. Of eiseres verzekerde is, is gebaseerd op artikel 2 van de AOW en niet op het Besluit. Dat betekent dat het Besluit en de hardheidsclausule die daarin is opgenomen niet van toepassing is. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de financiële gevolgen voor eiseres groot zijn, is geen sprake van onevenredigheid. Om de gevolgen van niet verzekerde jaren op te vangen heeft de wetgever namelijk de mogelijkheid van een vrijwillige verzekering gecreëerd. Dat eiseres hier vanwege omstandigheden geen gebruik van heeft gemaakt is verweerder niet toe te rekenen. Voor exceptieve toetsing ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
AMS 21/2084: het beroep tegen het herzieningsbesluit
Heeft eiseres procesbelang bij dit beroep?
8.1
Zoals ter zitting met partijen is besproken moet de rechtbank beoordelen of eiseres procesbelang heeft bij het beroep tegen het herzieningsbesluit (het bestreden besluit 2). Procesbelang wordt aangenomen als het resultaat dat met de procedure wordt nagestreefd ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat feitelijk betekenis kan hebben voor eiseres. [4]
8.2
Nu de rechtbank met het beroep tegen het toekenningsbesluit al heeft geoordeeld dat verweerder het ouderdomspensioen van eiseres juist heeft vastgesteld, kan eiseres niets meer bereiken met het beroep tegen het herzieningsbesluit. Hoewel partijen op zitting hebben betoogd dat het herzieningsverzoek (theoretisch gezien) vanaf een latere datum kan ingaan dan de datum waarop het toekenningsbesluit ziet, kan eiseres er niet meer op vooruit gaan dan bij de inhoudelijke beoordeling van het gehele tijdvak van haar ouderdomspensioen en daarover heeft de rechtbank al een oordeel gegeven. Er is dus geen procesbelang en het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt.
Beslissing
De rechtbank verklaart:
  • het beroep tegen het toekenningsbesluit ongegrond;
  • het beroep tegen het herzieningsbesluit niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Biçer, rechter, in aanwezigheid van mr. L.N. Linzey, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels en beleid
Aow
Artikel 2 van de AOW bepaalt dat degene die in Nederland woont ingezetene is.
Artikel 3, eerste lid, van de AOW bepaalt dat waar iemand woont naar omstandigheden wordt beoordeeld.
Artikel 6, eerste lid aanhef en onder a van de AOW bepaalt dat de ingezetene die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt verzekerd is in de zin van de AOW. Hetzelfde lid, aanhef en onder sub b bepaalt dat degene die werkt in Nederland en aan loonbelasting is onderworpen, ook verzekerd is. Het derde lid bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur mag worden afgeweken van het eerste lid, in de zin van uitbreiding dan wel beperking van de kring der verzekerden.
Artikel 7 van de AOW bepaalt over welk tijdvak wordt gerekend. Dit betreft de aanvangsleeftijd tot de pensioengerechtigde leeftijd.
Artikel 13, eerste lid aanhef en onder a van de AOW bepaalt dat voor ieder kalenderjaar in het voornoemde tijdvak dat iemand niet verzekerd is geweest, een korting van twee procent wordt toegepast op het bruto-ouderdomspensioen.
Besluit uitbreiding en beperking kring der verzekerden 1999 (het Besluit)
In de artikelen 2 tot en met 11a van het Besluit zijn bepaalde categorieën mensen onder het begrip verzekerde geschaard, waarmee de kring der verzekerden is uitgebreid.
In de artikelen 12 tot en met 23 van het Besluit zijn bepaalde categorieën mensen tot niet-verzekerde aangewezen, waarmee de kring der verzekerden juist is beperkt.
Artikel 24 van het Besluit bepaalt dat de Svb kan afwijken van het bepaalde indien er sprake is van onbillijkheid van overwegende aard, die uitsluitend voortvloeit uit de verzekeringsplicht of de uitsluiting daarvan krachtens het Besluit.
SVB beleidsregel (SB1022)
Uit deze beleidsregel volgt wie als ingezetene wordt beschouwd. Iemand woont in Nederland als er een duurzame band van persoonlijke aard bestaat. Alle feiten en omstandigheden worden daarbij gewogen. Objectieve en subjectieve factoren (zoals woonwerkomgeving, gezin, financiën en BRP-inschrijving) worden bekeken. Het onderlinge verband van deze factoren is van belang. Er wordt dus niet op basis van één factor beslist. De intentie van iemand om in Nederland te wonen kan ook meetellen, maar is niet doorslaggevend. In het bijzonder wordt acht geslagen op duurzaam verblijf in Nederland of elders, dan worden de regels met betrekking tot het verlies van ingezetenschap na vertrek uit Nederland naar analogie toegepast (Beleidsregel SB1027).
SVB beleidsregel (SB1273)
Uit deze beleidsregel volgt hoe de band met Nederland wordt beoordeeld en welke feiten of omstandigheden daarbij worden meegewogen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 14 april 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:936), 21 mei 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1665) en 15 juni 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BQ9423). Allen gepubliceerd op
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 16 juli 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:1514), 8 oktober 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:2427), 29 juli 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1898). Alle gepubliceerd op
3.CRvB 25 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1029, rechtsoverweging 4.14 (gepubliceerd op
4.Zie bijvoorbeeld CRvB 22 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3243 en CRvB 28 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:995 (gepubliceerd op