ECLI:NL:RBAMS:2025:6470

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
13-170748-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot verkrachting en detentieomstandigheden in Polen

Op 19 augustus 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd op 9 juli 2024, betreft een strafbaar feit dat in Nederland is aangemerkt als verkrachting. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 5 augustus 2025 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en bijgestaan door zijn raadsman, mr. V.G. Kraal. De officier van justitie, mr. K. van der Schaft, heeft de vordering tot overlevering ingediend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft en dat hij momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen. Tijdens de zitting is er aandacht besteed aan de detentieomstandigheden in Polen, waarbij de rechtbank eerder had geoordeeld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat voor schending van het recht op een eerlijk proces in Polen. Echter, de opgeëiste persoon heeft geen concrete elementen aangedragen die wijzen op een individueel reëel gevaar.

De rechtbank heeft de garanties van de Poolse autoriteiten in overweging genomen, waaronder de persoonlijke ruimte van de opgeëiste persoon in de detentie en de mogelijkheid tot deelname aan activiteiten. Op basis van deze informatie heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De overlevering is derhalve toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/170748-25
Datum uitspraak: 19 augustus 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 17 juni 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 juli 2024 door
the district judge at the District Court in Kraków, Third Criminal Division(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëist persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentie adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 5 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. V.G. Kraal, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2] Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
enforceable detention order issued in the course of investigation at Sąd Rejonowy w Oświęcimiu Wydział II Karny [Regional Court in Oświęcim Second Criminal Division], on 26 January 2022, which was upheld by Sąd Okręgowy w Krakowie IV Wydział Karny Odwoławczy [District Court in Kraków, Forth Division of Criminal Appeals] on 18 February 2022, which made it final,referentie: II Kp 28/22 (IV Kz 178/22).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
verkrachting.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Artikel 11 OLW; artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

6.Artikel 11 OLW; Poolse detentieomstandigheden

Inleiding
Nu de overlevering van de opgeëiste persoon wordt gevraagd in verband met een strafrechtelijke vervolging en de opgeëiste persoon (nog) niet is veroordeeld, zal hij na overlevering aan Polen aldaar in voorlopige hechtenis verblijven oftewel in het zogenoemde
remand regime.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 5 juni 2024 geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. [6] Het kernpunt hierbij is dat voorlopig gedetineerden slechts 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) krijgen, terwijl zij veelal 23 uren op hun cel doorbrengen.
Het Openbaar Ministerie heeft op 5 juni 2025 vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit met betrekking tot de detentieomstandigheden.
Bij brief van 9 juni 2025 van de
Circuit Prosecutor’s Office in Krakówis onder meer de volgende informatie verschaft:
“Yes, he will, [opgeëist persoon] will have the opportunity to participate in activities in the remand prison.
(…)
Yes, [opgeëist persoon] will have the opportunity to maintain contact with the outside world via telephone and will be entitled to exercise the right to receive visits from members of his family, subject to prior authorisation granted by the authority under whose jurisdiction he remains to be subject to (Prosecutor or Judge - depending on the stage of the criminal proceedings conducted against him).
(…)
In accordance with Article 110 of the Executive Penal Code, [opgeëist persoon] will have at least 3 square metres of personal space at his disposal in a multi-occupancy cell (excluding sanitary facilities).
(…)
After his surrender, [opgeëist persoon] will most likely be placed in the Remand Centre in Kraków.
(…)
It is not possible to guarantee that the personal space available to [opgeëist persoon] in a multi-occupancy cell in the Remand Centre will be at least 4 square metres or between 3 and 4 square metres (excluding sanitary facilities). A personal space of no less than 3 square metres will be provided.”
Het Openbaar Ministerie heeft op 10 juni 2025 aan de uitvaardigende justitiële autoriteit de navolgende vraag gesteld:
“Can you please inform us whether [opgeëist persoon] will be able to spend at least two hours outside of his cell daily if he decides to participate in all activities offered to him (including the daily outside exercise period of one hour per day)?
Hier heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit op 11 juni 2025 het volgende antwoord op gegeven:
“In response to your email, I kindly confirm that Mr. [opgeëist persoon], if he agrees to participate in all the activities offered to him (including daily outdoor exercise - 1 hour per day), it is possible that he will be able to spend at least two hours a day outside his cell (see point 2 of the letter dated June 9, 2025).”
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat artikel 11 OLW aan de overlevering in de weg staat. Er is geen garantie gegeven dat de opgeëiste persoon meer dan 3 m2
personal spacezal hebben. Daarnaast is er geen garantie gegeven dat hij meer dan één uur buiten de cel kan doorbrengen. De raadsman heeft verwezen naar jurisprudentie [7] waarin de officier van justitie niet-ontvankelijk is verklaard vanwege de detentieomstandigheden in
remand prisons. De raadsman heeft primair verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair verzocht de zaak aan te houden om aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, onder gelijktijdige schorsing van de overleveringsdetentie.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de individuele detentiegarantie en aanvullende informatie van 11 juni 2025 voldoende waarborgen bieden voor de opgeëiste persoon. Hij heeft tenminste 3 m2
personal spaceen er zijn voldoende compenserende factoren, nu de opgeëiste persoon minstens twee uur buiten zijn cel zal kunnen doorbrengen. De officier van justitie heeft naar jurisprudentie van de rechtbank verwezen. [8]
Oordeel van de rechtbank
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garanties. [9] De rechtbank is, gelet op deze toezeggingen van de Poolse autoriteiten, van oordeel dat voor de opgeëiste persoon in het
remand regimewaar hij na overlevering in zal worden geplaatst geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest. [10]
De rechtbank stelt op grond van voornoemde aanvullende informatie van 9 en 11 juni 2025, mede gelezen in het licht van de vragen van het Openbaar Ministerie, vast dat de opgeëiste persoon na overlevering een persoonlijke celruimte van minimaal 3 m2 exclusief sanitair ter beschikking zal krijgen. In de aanvullende informatie van 11 juni 2025 wordt desgevraagd door de uitvaardigende justitiële autoriteit bevestigd (
confirm) dat de opgeëiste persoon ten minste twee uur per dag buiten zijn cel kan doorbrengen. Deze individuele garantie is voldoende om het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de detentieomstandigheden in het
remand regimein Poolse penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, weg te nemen. De detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon in Polen na overlevering staan dus niet aan overlevering in de weg. Het verweer van de raadsman wordt verworpen. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om nadere vragen te stellen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëist persoon]aan
the district judge at the District Court in Kraków, Third Criminal Division(Polen) voor het feit omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. D.L.S. Ceulen en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.K. Verbruggen, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 19 augustus 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 OLW.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
6.rechtbank Amsterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3311.
9.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.
10.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.