Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.PRODUCENTEN ORGANISATIE VARKENSHOUDERIJ,
[eisende partij 2] ,
[eisende partij 3],
[eisende partij 4],
[eisende partij 5] ,
[eisende partij 6] ,
,
[eisende partij 8] ,
[eisende partij 8a] ,
[eisende partij 8b] ,
[eisende partij 9] ,
[eisende partij 10] ,
[eisende partij 10a] ,
[eisende partij 10b] ,
[eisende partij 11] ,
[eisende partij 12] ,
[eisende partij 13a] ,
[eisende partij 13b] ,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
1.De procedure
- de dagvaarding van 8 juni 2018 met producties;
- de incidentele conclusie strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van de Staat;
- de incidentele conclusie strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van de Provincie;
- de conclusie van antwoord in het incident, met een productie.
2.Het geschil en de beoordeling daarvan in het incident
allebestaande bedrijven in Noord-Brabant. Buiten de reikwijdte van dit voorschrift vallen namelijk bestaande bedrijven met huisvestingssystemen die op 8 juli 2017 voldeden aan het Besluit emissiearme huisvesting en van wie de eerste milieuvergunning onherroepelijk is geworden alsmede bestaande bedrijven waarvan het stalsysteem aan de eisen voldoet en die beschikken over een vergunning die dateert van na 1 januari 2002. Deze bestaande bedrijven behoeven niet uiterlijk op 1 januari 2020 een ontvankelijke en vergunbare aanvraag voor een omgevingsvergunning milieu dan wel een melding ingevolge het Activiteitenbesluit milieubeheer te hebben ingediend. Waar hierna wordt gesproken over bestaande bedrijven, wordt gedoeld op bestaande bedrijven die binnen de reikwijdte van artikel 1.4 Vnb vallen en die dus uiterlijk op 1 januari 2020 een ontvankelijke en vergunbare aanvraag voor een omgevingsvergunning milieu dan wel een melding ingevolge het Activiteitenbesluit milieubeheer moeten hebben ingediend.
geenrechtsingang hebben in een met voldoende waarborgen omgeven rechtsingang bij de bestuursrechter. Als POV optreedt voor betrokkenen die zelf een met voldoende waarborgen omklede rechtsingang hebben bij de bestuursrechter, kan de enkele bundeling van belangen door een belangenorganisatie er niet toe leiden dat voor hen de weg naar de burgerlijke rechter komt open te staan. Zie HR 22 mei 2015, ECLI:HR:2015:1296 (Staat/Privacy First) en HR 3 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1049 (SCAU/Universiteiten). Ook in het geval dat belangenorganisaties zoals POV niet slechts opkomen voor de (gebundelde) belangen van een bepaald of bepaalbaar aantal individuele personen, maar ook voor het algemeen belang van de rechten van een grotere groep van personen die diffuus en onbepaald is, is sprake van een bundeling van belangen in de zin van artikel 3:305a, lid 1, BW. Zie HR 22 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1296 (Staat/Privacy First).
eigenbelang waarvoor zij geen rechtsingang heeft bij de bestuursrechter. Het moet daarbij gaan om een eigen (vermogensrechtelijk) belang dat los staat van de gebundelde belangen in de hiervoor bedoelde zin of daarvan is afgeleid. Zie HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2314 (Staat/Vreemdelingenorganisaties) en HR 22 mei 2015, ECLI:HR:2015:1296 (Staat/Privacy First).
ging POV (…) voor eigen goud en heeft (zij) geen enkele mogelijke tussenoplossing aangedragen”. POV stelt hiertegenover dat zij volgens de Provincie moest schuiven en, tegelijkertijd, dat de Provincie weinig kon doen omdat het geschil gaat over verordeningen die door PS zijn vastgesteld, waarover het ambtelijk apparaat weinig kon zeggen, ook vanwege de complexe politiek-bestuurlijke context waarin de verordeningen tot stand zijn gekomen.
Men vergelijke ook de eis van ingebrekestelling die in het privaatrecht beoogt te voorkomen dat iemand rauwelijks wordt gedagvaard.”
Deze exceptieve toetsing houdt in dat de rechter een niet door de formele wetgever gegeven voorschrift buiten toepassing dient te laten, indien op grond van de aangevoerde beroepsgronden moet worden vastgesteld dat dit voorschrift in strijd is met een hogere regeling. Een zodanig voorschrift kan voorts wegens strijd met een algemeen rechtsbeginsel buiten toepassing worden gelaten indien het desbetreffende overheidsorgaan, in aanmerking genomen de feitelijke omstandigheden en de belangen die aan dit orgaan ten tijde van de totstandbrenging van het voorschrift bekend waren of op grond van deugdelijk onderzoek behoorden te zijn, in redelijkheid niet tot vaststelling van dat voorschrift heeft kunnen komen. De rechter heeft echter niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend, naar eigen inzicht vast te stellen. Het is aan het regelgevend bevoegd gezag de verschillende belangen en de feiten en omstandigheden die bij het nemen van een besluit van algemene strekking betrokken zijn, tegen elkaar af te wegen.”
enigereden om zo’n vergunning aan te vragen. Dat betekent dat deze varkenshouders verschillen van de individuele belanghebbenden in de zaken HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2314, (Staat/Vreemdelingenorganisaties), HR 22 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1296 (Staat/Privacy First) en HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1049 (SCAU/Universiteiten), die – los van de door hen bestreden algemeen verbindende voorschriften – een ontheffing of vergunning nodig hadden. In dit specifieke geval, is de noodzaak tot het voldoen aan de artikel 1.4 Vnb de
enigereden voor deze bestaande varkenshouders om een omgevingsvergunning aan te vragen en moeten zij nu reeds maatregelen nemen om bij die uiterlijk 1 januari 2020 in te dienen aanvraag aan de bestreden VR-voorschriften, de Nadere regels en de BZK te voldoen. Daarmee bestaat in dit specifieke geval ruimte voor toetsing van deze algemeen verbindende voorschriften door de burgerlijke rechter.