ECLI:NL:RBDHA:2021:6054

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
NL19.25744
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de overdracht van asielzoekers aan Italië onder de Dublinverordening met betrekking tot de gezondheidssituatie van eiseres en haar dochter

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 11 juni 2021, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiseres, die samen met haar minderjarige dochter asiel heeft aangevraagd, betoogt dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielaanvraag omdat de termijn voor overdracht aan Italië volgens de Dublinverordening zou zijn verstreken. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië, en dat de lange duur van de beroepsprocedure geen reden is om de overdracht te weigeren. De rechtbank erkent wel dat de staatssecretaris zich moet vergewissen van de effecten van de overdracht op de gezondheidssituatie van eiseres en haar dochter, vooral gezien de medische klachten die zij hebben. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, waarbij de staatssecretaris wordt opgedragen om opnieuw te beslissen op de asielaanvraag met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris medisch advies moet inwinnen over de gevolgen van de overdracht voor de gezondheid van eiseres en haar dochter.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.25744

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

mede namens haar minderjarige dochter
[dochter], v-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. H.A.W. Oude Lenferink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het met toepassing van de Dublinverordening niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. De staatssecretaris heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen met het bestreden besluit van 25 oktober 2019.
1.1.
De behandeling van het beroep is door de rechtbank aangehouden in afwachting van een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over de vraag of de overdracht aan Italië in het kader van de Dublinverordening van bijzonder kwetsbare asielzoekers toelaatbaar is gelet op artikel 3 van het EVRM. In het arrest M.T. tegen Nederland van 23 maart 2021 [1] heeft het EHRM die vraag bevestigend beantwoord.
1.2.
De rechtbank heeft vervolgens het beroep op 1 juni 2021 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft eerder, op 1 mei 2017, mede namens haar minderjarige dochter, in Nederland een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag is bij besluit van 27 juni 2017 niet in behandeling genomen omdat vastgesteld werd dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van eiseres. Dit baseerde de staatssecretaris op resultaten van onderzoek in het Europees visuminformatiesysteem, waaruit bleek dat eiseres door de Italiaanse vertegenwoordiging in Teheran in het bezit was gesteld van een Schengenvisum, geldig van 26 maart 2017 tot 17 april 2017. De Italiaanse autoriteiten hebben het verzoek van de staatssecretaris om eiseres over te nemen aanvaard. De staatssecretaris zag geen aanleiding om van de overdracht van eiseres en haar dochter aan Italië af te zien. Het besluit van 27 juni 2017 staat met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 21 augustus 2017 in rechte vast. [2] De namens de dochter van eiseres op 9 november 2017 ingediende aanvraag om verlening van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), is bij besluit van 14 november 2017 afgewezen. Hiertegen is geen rechtsmiddel ingediend.
Op 15 november 2017 zijn eiseres en haar dochter aan Italië overgedragen. Uit het dossier volgt dat eiseres op 18 januari 2018 in Italië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.
2.1.
Op 4 juni 2019 heeft eiseres opnieuw een asielaanvraag in Nederland ingediend. Daarover gaat het bestreden besluit.
2.2.
De staatssecretaris baseert het niet in behandeling nemen op artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 omdat hij Italië op grond van de Dublinverordening nog altijd verantwoordelijk acht voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. Nederland heeft bij Italië een verzoek gedaan om de terugname van eiseres en haar dochter, onder verwijzing naar artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Italië heeft dit verzoek op 24 juli 2019 aanvaard
.
De staatssecretaris ziet in wat eiseres naar voren heeft gebracht geen aanleiding om van de overdracht van eiseres en haar dochter aan Italië af te zien. De staatssecretaris gaat ten aanzien van Italië uit van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en ziet geen aanleiding toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening en de asielaanvraag van eiseres in behandeling te nemen zonder dat dat op grond van de Dublinverordening verplicht is. Ook in de medische situatie van eiseres en haar dochter ziet de staatssecretaris geen reden om de asielaanvraag van eiseres in behandeling te nemen of de overdracht op te schorten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de aanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
Zoals verweerder op de zitting heeft bevestigd, is niet in geschil dat eiseres en haar dochter worden aangemerkt als bijzonder kwetsbare vreemdelingen in de zin van het arrest van het EHRM in de zaak Tarakhel. [3]
4. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Hierbij volgt de rechtbank onder 5 eiseres niet in haar betoog dat in haar geval de termijn waarbinnen de staatssecretaris haar en haar dochter aan Italië kan overdragen, zoals die uit de Dublinverordening blijkt, is verstreken waardoor Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van haar asielaanvraag. Verder is de rechtbank onder 6 van oordeel dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid en ook in het geval van eiseres en haar dochter ten aanzien van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ook is de rechtbank onder 7 van oordeel dat de lange duur van de beroepsprocedure niet maakt dat eiseres en haar dochter niet langer aan Italië kunnen worden overgedragen. In zoverre slaagt het beroep van eiseres niet. Wel is de rechtbank onder 8 van oordeel dat verweerder zich nader moet vergewissen van de effecten van een eventuele overdracht aan Italië op de gezondheidssituatie van eiseres en haar dochter. Die beroepsgrond slaagt.
Is de overdrachtstermijn verstreken?
5. Onder verwijzing naar een brief van de staatssecretaris van 27 mei 2021, afkomstig uit een dossier van een andere vreemdeling, betoogt eiseres dat de termijn waarbinnen de staatssecretaris haar en haar dochter aan Italië kon overdragen, als bedoeld in de Dublinverordening, op 24 juli 2020 is verstreken. Hierdoor is Nederland volgens eiseres verantwoordelijk geworden voor de behandeling van haar asielaanvraag.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. In de door eiseres overgelegde brief staat de volgende zinsnede: ‘Door de toewijzing van het verzoek is de uiterste overdrachtstermijn in de Dublinprocedure verschoven van 16 mei 2021 naar 19 november 2021’. Op de zitting heeft de gemachtigde van de staatssecretaris aangegeven dat wat in deze brief staat, niet correct is en dat de overdrachtstermijn in een geval als hier aan de orde loopt tot zes maanden nadat uitspraak gedaan wordt op het beroep. Dit standpunt komt overeen met wat hierover in de Dublinverordening is geregeld [4] en met wat uit rechtspraak van de Afdeling volgt. [5] Gelet hierop volgt de rechtbank verweerder in zijn toelichting dat in de brief waarnaar eiseres verwijst een onjuist standpunt is verwoord. Eiseres kan daarom geen rechten ontlenen aan die brief.
Mag de staatssecretaris uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiseres betoogt dat ten aanzien van Italië niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daartoe voert zij aan dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Italië. Eiseres wijst erop dat de invoering van het Salvini-decreet zowel de kwantiteit als de kwaliteit van de opvang van asielzoekers in Italië onder druk heeft gezet. Gelet hierop is het volgens eiseres onzeker of zij en haar dochter bij overdracht aan Italië opvang zullen krijgen en de benodigde medische zorg voor haar dochter aanwezig zal zijn. Ter onderbouwing daarvan verwijst eiseres naar de brief van VluchtelingenWerk Nederland van 26 augustus 2019, waarin onder andere wordt gewezen op het AIDA-rapport "Country Report: Italy. 2018 Update" van de European Council on Refugees and Exiles van 16 april 2019 en de notitie van SFH/OSAR van 8 mei 2019. Ook wijst eiseres op de verschillende interim measures die het EHRM heeft getroffen. Uit de door het EHRM in die zaken gestelde vragen leidt eiseres af dat bij (bepaalde) kwetsbare vreemdelingen nog altijd individuele garanties nodig zijn om te waarborgen dat de noodzakelijke opvang- en zorgvoorzieningen aanwezig zijn. Door geen garanties te vragen, heeft verweerder zich er onvoldoende van vergewist dat met name haar dochter na overdracht aan Italië is verzekerd van adequate opvang en medische zorg, aldus eiseres.
6.1.
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris er in zijn algemeenheid van uitgaan dat Italië de verdragsverplichtingen nakomt. Het ligt daarom op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat Italië dit niet doet. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daarin, gelet op het volgende, niet geslaagd.
Algemene situatie voor asielzoekers in Italië
6.2.
In haar uitspraak van 19 december 2018 [6] heeft de Afdeling geoordeeld dat, hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Van het bestaan in Italië van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen is niet gebleken. Dit oordeel heeft de Afdeling een aantal keer, ook recentelijk nog, herhaald. [7] In deze, of vergelijkbare, uitspraken heeft de Afdeling de rapporten waarop eiseres zich beroept betrokken, dan wel blijkt uit die stukken geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië voor Dublinclaimanten dan volgt uit de landeninformatie waarop de Afdeling zich in die uitspraken heeft gebaseerd. De stukken waarop eiseres zich beroept geven dan ook geen blijk van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in Italië.
Opvangsituatie in Italië voor bijzonder kwetsbare vreemdelingen
6.3.
De Afdeling heeft in de uitspraak van 8 april 2020 [8] geoordeeld dat ook voor bijzonder kwetsbare vreemdelingen ten aanzien van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan en de opvangvoorzieningen voor gezinnen en ouders met minderjarige kinderen er niet zodanig structureel zijn verslechterd dat voor deze groep bijzonder kwetsbare vreemdelingen een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 4 van het EU Handvest dan wel artikel 3 van het EVRM bestaat. Desondanks heeft deze rechtbank en zittingsplaats in de verschillende door het EHRM getroffen interim measures [9] aanleiding gezien de behandeling van het beroep van eiseres aan te houden in afwachting van een arrest van het EHRM over de toelaatbaarheid van de overdracht van bijzonder kwetsbare vreemdelingen aan Italië.
6.4.
In het arrest M.T. tegen Nederland heeft het EHRM uitspraak gedaan over de vraag of de opvangvoorzieningen in Italië in overeenstemming zijn met de eisen die de bijzondere kwetsbaarheid daaraan stelt. Het EHRM oordeelt – kort gezegd – dat gelet op de aanzienlijke verbeteringen in het opvangsysteem voor asielzoekers in Italië sinds oktober 2020, zowel voor wat betreft de toegang als voor wat betreft de geboden voorzieningen, een overdracht aan Italië voor de verzoekster in die zaak (een alleenstaande moeder met minderjarige kinderen) geen reëel en voorzienbaar risico op een met een artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling met zich brengt. De rechtbank ziet geen reden om in het geval van eiseres van dit oordeel af te wijken en gaat er gelet op de doorgevoerde verbeteringen in het systeem van opvang van asielzoekers dan ook van uit dat eiseres en haar dochter in Italië (met voorrang) toegang zullen hebben tot adequate opvangvoorzieningen en dat Italië zich houdt aan zijn internationale verplichtingen. Aanvullende, individuele garanties van de zijde van de Italiaanse autoriteiten, voordat de staatssecretaris tot overdracht kan overgaan, zijn dan ook niet nodig. Hierbij neemt de rechtbank nog in aanmerking dat uit het bestreden besluit volgt dat de staatssecretaris – na toestemming daartoe van eiseres – de Italiaanse autoriteiten zal informeren over de bijzondere behoeften van eiseres en haar dochter. De staatssecretaris mag er gelet op het voorgaande niet alleen op vertrouwen dat Italië adequaat in de behoeften van eiseres en haar dochter kan voorzien, maar ook dat Italië hem er vóór de overdracht van op de hoogte stelt als dat niet het geval zal zijn. In dat geval, zo zegt de staatssecretaris in het bestreden besluit toe, zal de overdracht worden opgeschort.
Persoonlijk relaas
6.5.
Ook het persoonlijk relaas van eiseres biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de asielprocedure in Italië niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Eiseres heeft in Italië een asielaanvraag kunnen indienen en zij en haar dochter hebben er opvang gehad. Als eiseres in Italië problemen ondervindt bij het verkrijgen van opvang dan wel zich geconfronteerd ziet met tekortkomingen bij de behandeling van haar asielaanvraag, ligt het op haar weg om hierover bij de Italiaanse (hogere) autoriteiten of de daarvoor geëigende instanties te klagen. Dat dit voor haar niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken. Ook in het geval eiseres in Italië problemen zou ondervinden van de zijde van haar ex-echtgenoot, zal eiseres zich tot de Italiaanse autoriteiten kunnen en moeten wenden. Gesteld noch gebleken is dat zij die mogelijkheid niet heeft en/of de Italiaanse autoriteiten haar geen bescherming daartegen zullen bieden.
6.6.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat ervan kan worden uitgegaan dat Italië de internationale verplichtingen nakomt. De beroepsgrond slaagt niet.
Staat de lange duur van de procedure aan overdracht in de weg?
7. Verder betoogt eiseres dat zij en haar dochter vanwege de lange duur van de beroepsprocedure niet meer kunnen worden overgedragen aan Italië. In strijd met het doel, de tekst en de strekking van de Dublinverordening [10] heeft eiseres niet snel duidelijkheid verkregen over de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielaanvraag. Eiseres wijst op de strikte termijnen die de Dublinverordening kent en specifiek op de meest ruime termijn die in de Dublinverordening wordt genoemd, namelijk de termijn van 18 maanden bij onderduiken. Deze termijn is in het geval van eiseres overschreden. In het bijzonder acht eiseres van belang dat er een minderjarig kind bij deze procedure is betrokken dat lang in onzekerheid is gehouden, dat na jaren van rechtmatig verblijf in Nederland alsnog wordt bedreigd met overdracht aan Italië en waarbij medische problematiek speelt. Het beroep is niet binnen een redelijke termijn door de rechtbank behandeld, terwijl niet is gebleken dat het niet mogelijk was haar beroep eerder te behandelen, aldus eiseres. [11]
7.1.
Hoewel de rechtbank begrip heeft voor het betoog van eiseres en het uitgangspunt van de Dublinverordening inderdaad is dat snel duidelijkheid moet worden verkregen over de voor de behandeling van de asielaanvraag verantwoordelijke lidstaat, ziet zij in de lange duur van de beroepsprocedure geen aanleiding om te oordelen dat eiseres en haar dochter daarom niet langer kunnen worden overgedragen aan Italië. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit waarbij zij onder andere gemotiveerd betoogt dat in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen en dat het onzeker is dat zij en haar dochter adequate opvang en voorzieningen zullen krijgen. Eiseres wijst hierbij op de door het EHRM getroffen interim measures in het geval van bijzonder kwetsbare asielzoekers. Naast het ingestelde beroep heeft eiseres de voorzieningenrechter gevraagd om de voorziening te treffen dat zij en haar dochter de behandeling van het beroep in Nederland mogen afwachten. Die voorziening is getroffen onder gelijktijdige aanhouding van de behandeling van het beroep van eiseres om de onder 1.2 aangegeven reden. De rechtbank moet een gestelde schending van artikel 3 van het EVRM grondig onderzoeken. In onder andere de getroffen interim measures en de in dat verband door het EHRM gestelde vragen heeft de rechtbank aanleiding gezien om, ondanks de Afdelingsuitspraken van 8 april 2020 waarin werd geoordeeld dat de situatie in Italië voor asielzoekers niet zodanig was dat deze in de weg stond aan ook de overdracht van bijzonder kwetsbare asielzoekers aan Italië, af te wachten welk oordeel het EHRM hierover zou vellen. Over de onderbouwde stelling van eiseres dat niet gebleken is dat haar beroep door de rechtbank niet eerder had kunnen worden behandeld, merkt de rechtbank op dat het eiseres vrij heeft gestaan om uitdrukkelijk te verzoeken om eerdere behandeling van haar beroep. Op de zitting heeft eiseres enerzijds meegedeeld dat zij wel een keer telefonisch heeft gevraagd naar de stand van zaken, en anderzijds bevestigd dat zij hiertoe niet schriftelijk een verzoek heeft gedaan. Aan het tijdsverloop verbindt de rechtbank daarom geen consequenties. De beroepsgrond slaagt niet.
Staat de gezondheidstoestand van de dochter aan overdracht aan Italië in de weg?
8. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris was gehouden het Bureau Medische Advisering (BMA) om een medische beoordeling te vragen om te onderzoeken of de medische gesteldheid van zowel haarzelf als die van haar dochter in de weg staat aan overdracht aan Italië. Eiseres verwijst naar twee Afdelingsuitspraken van 3 november 2017 [12] waarin de Afdeling uitleg geeft aan het arrest C.K. [13] van het Hof van Justitie. Dat de staatssecretaris geen onderzoek heeft laten verrichten naar hun gezondheidstoestand, terwijl zij onder behandeling staan, vindt eiseres onzorgvuldig. Eiseres wijst in dit verband nog op werkinstructie 2021/3 [14] . De medische situatie van haar en haar dochter heeft eiseres met de volgende stukken onderbouwd:
  • een ontslagbericht van 12 december 2017 en medische informatie van 26 oktober 2017 van GZ-psycholoog D.N. Dankoor, ten aanzien van de dochter;
  • een patientdossier, geprint op 6 november 2019, ten aanzien van de dochter;
  • een ‘verwijzing specialist’, met aanmeldformulier, van 14 oktober 2019 van R. ter Horst, arts publieke gezondheid asielzoekers bij GGD IJsselland, Afdeling Jeugdgezondheidszorg, ten aanzien van de dochter;
  • de ‘Bijlage Bewijs omtrent medische situatie vreemdeling’ van 19 mei 2021, ten aanzien van de dochter;
  • medische informatie van 19 mei 2021 van L.M. Bruins, psycholoog, mede namens M. Çatak, psychiater, ten aanzien van eiseres.
Bij het voorgaande merkt eiseres op dat, hoewel er een uitgebreid medisch dossier van de dochter is voor verschillende medische problemen bij Gezondheidszorg Asielzoekers, hiervan vanwege de bescherming van de privacy van de dochter geen afschrift wordt overgelegd, maar wordt volstaan met het overleggen van medische verklaringen van specialistisch behandelaars waaruit blijkt dat eiseres en haar dochter nog steeds onder medische behandeling staan.
8.1.
Uit het arrest C.K. volgt dat niet kan worden uitgesloten dat de overdracht van een asielzoeker met een ernstige mentale of lichamelijke aandoening op zichzelf een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand kan inhouden. Of dit het geval is, moet volgens het Hof van Justitie worden beoordeeld bij de beslissing over de overdracht van die asielzoeker of in het geval van een rechterlijke procedure, wanneer wordt geoordeeld over de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit, omdat de tenuitvoerlegging daarvan tot een onmenselijke of vernederende behandeling van die asielzoeker zou kunnen leiden. Hieruit volgt dat als een asielzoeker objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen, de staatssecretaris bij het nemen van het overdrachtsbesluit dient te beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen. [15]
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met het overleggen van de onder 9 genoemde medische informatie de ernst van de gezondheidssituatie van haar en haar dochter aannemelijk gemaakt. Uit recente medische informatie van 19 mei 2021 volgt dat eiseres sinds december 2019 onder behandeling is van het transcultureel-FACT team van CTP Veldzicht en ambulante begeleiding ontvangt vanuit het multidisciplinair team. Beschreven wordt dat eiseres depressieve klachten en psychotraumaklachten (herbelevingen, gevoel van angst en schuld, constante alertheid) ervaart, dat er rouwproblematiek speelt en dat eiseres suïcidale gedachten heeft. Eiseres ontvangt hiervoor actieve behandeling in de vorm van traumabehandeling en gesprekken met een sociaal psychiatrisch verpleegkundige. Ook ontvangt eiseres medicatie. Verder volgt uit deze informatie dat de klachten van eiseres sinds het bericht over de behandeling van dit beroep en de dreiging van terugkeer naar Italië zijn geluxeerd en dat zowel eiseres als haar dochter om verschillende redenen enorm gespannen zijn voor een mogelijke terugkeer naar Italië. Ook volgt uit deze informatie dat de dochter van eiseres niet meer naar school gaat en uitspraken doet als ‘liever doodgaan, dan weer terug moeten keren naar Italië’. Verder wordt vermeld dat de traumabehandeling van eiseres recent is opgestart en het onduidelijk is hoeveel tijd deze in beslag gaat nemen. Een overdracht naar Italië wordt door de behandelaars ten strengste afgeraden, waarbij wordt opgemerkt dat zij nu al de negatieve gevolgen op het psychiatrisch toestandsbeeld van eiseres opmerken en haar depressieve klachten en psychotraumaklachten recent zijn verergerd. Wanneer de overdracht naar Italië wordt doorgezet, vermoeden de behandelaars van eiseres dat zowel de mentale toestand van eiseres als die van haar dochter nog verder achteruit gaat. Ten aanzien van de dochter van eiseres is geen recente medische informatie overgelegd, maar uit de ‘Bijlage Bewijs omtrent medische situatie vreemdeling’ van 19 mei 2021 volgt wel dat de dochter van eiseres op dit moment (en sinds 11 december 2019) onder behandeling staat van een psychiater. Ook wordt de aard van haar medische klachten beschreven, namelijk een posttraumatische stressstoornis en depressieve stoornis.
8.2.1.
Hoewel de behandelaars niet met zoveel woorden benoemen dat een overdracht aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor de gezondheidstoestand zou hebben, had de staatssecretaris gelet op de aard en de ernst van de beschreven klachten van zowel eiseres als haar dochter, het feit dat zij beide (al sinds eind 2019) in Nederland onder behandeling staan en ook met name de omstandigheid dat de psycholoog van eiseres, mede namens haar psychiater, in de brief van 19 mei 2021 opmerkt dat de dreigende overdracht van aan Italië de medische toestand van eiseres (en die van haar dochter) recent heeft verergerd en een overdracht aan Italië ten strengst afraadt, onder deze omstandigheden nader medisch advies moeten inwinnen over de weerslag van een overdracht op de gezondheidstoestand van eiseres en haar dochter en over eventuele te treffen voorzorgsmaatregelen als bedoeld in punt 77 van het arrest C.K. Volgens punt 76 van het arrest C.K. is het immers aan de autoriteiten om iedere ernstige twijfel over de weerslag van de overdracht op de gezondheidstoestand van de vreemdeling weg te nemen. De staatssecretaris heeft ten onrechte geen aanleiding gezien om op dit punt advies te vragen aan het BMA. Dit maakt dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en het bestreden besluit wordt vernietigd. De staatssecretaris moet met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op de asielaanvraag van eiseres beslissen. Voordat de staatssecretaris overgaat tot het opnieuw nemen van een overdrachtsbesluit, zal hij omtrent de medische situatie van eiseres en haar dochter, in het licht van een overdracht aan Italië, advies moeten inwinnen bij het BMA.
9.1
Als de staatssecretaris in het nieuw te nemen besluit toekomt aan een beoordeling van de vraag of in de omstandigheden van eiseres en haar dochter aanleiding is gelegen om de asielaanvraag van eiseres gelet op artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen, moet de staatssecretaris hierbij in het bijzonder en kenbaar betrekken de (medische) situatie van de dochter van eiseres, haar belangen als minderjarige en de (gevolgen van de) lange behandelduur van deze procedure.
10. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding voor haar proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1068 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de staatssecretaris opnieuw op de aanvraag van eiseres beslist met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1068.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Application number 46595/19, www.hudoc.echr.coe.int., gepubliceerd op 15 april 2021.
2.Zaaknummers 201706408/1/V3 en 201706408/2/V3.
3.EHRM 4 november 2014, Tarakhel, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
4.Zie artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening.
5.Zie bijvoorbeeld ABRvS 28 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2170.
6.ABRvS 19 december 2019, ECLI:NL:RVS:2018:4131.
7.Zie bijvoorbeeld ABRvS 12 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1861, 22 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2845, 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:986 en ECLI:NL:RVS:2020:987, 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2129, 15 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2449 en 19 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:881.
8.ABRvS 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:986.
9.Waaronder de interim measure getroffen in de zaak M.T. tegen Nederland.
10.Eiseres wijst op paragrafen 5 en 19 van de preambule.
11.Eiseres wijst hiertoe naar ABRvS 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:987 en ECLI:NL:RVS:2020:986, de uitspraak van 4 februari 2020 van deze rechtbank en zittingsplaats van 4 februari 2020, zaaknummer NL19.25121 (niet gepubliceerd) en de uitspraak van 2 juni 2020 van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, ECLI:NL:RBDHA:2020:4910.
12.ABRvS 3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2980 en ECLI:NL:RVS:2017:2986.
13.HvJEU 16 februari 2017 ECLI:EU:C:2017:127.
14.BMA advies tijdens de Dublinprocedure n.a.v. arrest C.K.
15.Zie ABRvS 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:560 en ABRvS 3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2980.