ECLI:NL:RBDHA:2022:1439

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
NL19.15941
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel en de status van Armenië als veilig derde land

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 15 februari 2022, wordt de intrekking van de verblijfsvergunning asiel van eiser beoordeeld. Eiser, die oorspronkelijk uit Syrië komt, had een verblijfsvergunning asiel die op 12 juni 2019 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 11 januari 2013. De staatssecretaris stelde dat Armenië, waar eiser ook de nationaliteit van heeft, een veilig derde land is. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend, waarbij hij aanvoert dat hij niet meer over de Armeense nationaliteit beschikt en dat hij niet kan terugkeren naar Armenië vanwege zijn medische situatie en de omstandigheden daar.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat Armenië als veilig derde land kan worden aangemerkt. De rechtbank constateert dat de staatssecretaris niet alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken bij de beoordeling van de redelijkheid om van eiser te verwachten dat hij naar Armenië terugkeert. Dit betreft onder andere de medische situatie van eiser, zijn integratie in Nederland en de omstandigheden waaronder hij in Armenië heeft verbleven. De rechtbank vernietigt de besluiten van de staatssecretaris en oordeelt dat de staatssecretaris opnieuw moet motiveren waarom het redelijk is om van eiser te verwachten dat hij naar Armenië gaat, rekening houdend met alle individuele omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.15941

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. L.I. Siers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende
verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 11
januari 2013. Daarnaast heeft verweerder bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor
een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en dat hem geen uitstel van vertrek
wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Ook is
in dit besluit bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en aan hem een
inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 4 oktober 2019 en 8 oktober 2020 verweerschriften ingediend.
Het onderzoek op zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2020. Eiser is verschenen,
bijgestaan door mr. D.W. Beemers, waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
In de tussenuitspraak van 13 november 2020 heeft de rechtbank een gebrek geconstateerd in het bestreden besluit en verweerder in de gelegenheid gesteld om dit gebrek binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, en met inachtneming van wat daarin is overwogen, te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak, en nadat eiser op 26 april 2021 aanvullend is gehoord, op 18 mei 2021 een besluit genomen dat verweerder duidt als een aanvullend besluit. Eiser heeft hierop op 15 juni 2021 zijn zienswijze gegeven.
Op 10 november 2021 heeft verweerder zowel een verweerschrift ingediend als opnieuw een aanvullend besluit genomen. Hierop heeft eiser bij brief van 11 november 2021 gereageerd.
Vervolgens heeft verweerder op 16 november 2021 wederom een aanvullend besluit genomen en op diezelfde datum ook een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting is voortgezet op 18 november 2021
.Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Aanvullende besluitvorming en goede procesorde
1. De rechtbank wil beginnen met op te merken dat zij de wijze waarop verweerder na het aanvullende besluit van 18 mei 2021 te werk is gegaan onzorgvuldig en bijna in strijd met de goede procesorde acht. Na dit aanvullende besluit, heeft verweerder nog twee aanvullende besluiten genomen, namelijk op 10 en 16 november 2021. In deze aanvullende besluiten voorziet verweerder zijn standpunt, zoals ingenomen in het besluit van 18 mei 2021, van weer een nadere motivering. De rechtbank ziet niet in waarom verweerder deze motivering niet al in het besluit van 18 mei 2021 had kunnen opnemen. Verweerder gaat daarmee namelijk in op omstandigheden die eiser al geruime tijd (en niet pas bij brief van 11 november 2021) voor het voetlicht had gebracht. In dit verband is ook van belang de duur van de procedure en de omstandigheid dat verweerder al geruime tijd bekend was met de datum van de zitting van 18 november 2021. Niet alleen mag van verweerder worden verwacht dat hij zijn besluiten direct deugdelijk motiveert, ook bemoeilijkt verweerder hiermee onnodig een goede voorbereiding van de zitting voor zowel eiser als de rechtbank.
1.1.
Ondanks deze onzorgvuldige gang van zaken, ziet de rechtbank – anders dan eiser – daarin geen aanleiding om de aanvullende besluitvorming van 10 en 16 november 2021 niet in haar oordeel te betrekken. Hierbij vindt de rechtbank van belang dat eiser voldoende gelegenheid heeft gekregen om hierop te reageren en er ook op heeft gereageerd. De rechtbank heeft eiser op de zitting expliciet de gelegenheid geboden om na de zitting nog op deze aanvullende besluiten van 10 en 16 november 2021 te reageren. Van die mogelijkheid heeft eiser geen gebruik gemaakt omdat hij van mening was dat hij voldoende op alles had kunnen reageren. De aanvullende motivering van het besluit, neergelegd in de aanvullende besluiten van 10 en 16 november 2021, neemt de rechtbank dan ook mee in haar beoordeling.
Samenvatting van de tussenuitspraak
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak waarin een oordeel is gegeven over het besluit van 12 juni 2019 en verweerders nadere motivering daarvan in de verweerschriften van 4 oktober 2019 en 8 oktober 2020, waarin een gebrek is vastgesteld. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank – samengevat – het volgende overwogen.
Verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser ten tijde van zijn inreis en asielaanvraag in Nederland ervan op de hoogte moet zijn geweest dat hij, naast de Syrische nationaliteit, in het bezit was van de Armeense nationaliteit en van een (Grieks) visum en dat eiser hierover bij zijn asielaanvraag onjuist heeft verklaard dan wel deze informatie heeft achtergehouden. Ook stelt verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt dat bekendheid met het (ook) hebben van de Armeense nationaliteit ten tijde van het besluit op de asielaanvraag zou hebben geleid tot afwijzing van de asielaanvraag, vanwege het voorhanden zijn van een verblijfsalternatief in Armenië. In dat geval kon en mocht verweerder van eiser verwachten dat hij zich onder de bescherming van de autoriteiten van zijn land van herkomst (Armenië) stelde. Verweerder kon daarom in beginsel besluiten tot intrekking van eisers verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, met terugwerkende kracht tot aan de ingangsdatum van die verblijfsvergunning.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat verweerder zich echter onvoldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet langer beschikt over de Armeense nationaliteit en Armenië daarom voor eiser nog steeds heeft te gelden als verblijfsalternatief. In dat verband heeft de rechtbank de verklaring van 24 september 2020 van de Armeense vertegenwoordiging in Nederland, die eiser heeft ingebracht en waarvan verweerder de authenticiteit niet betwist, van belang geacht. Op dit punt heeft de rechtbank een motiveringsgebrek geconstateerd in de besluitvorming en het nader door verweerder ingenomen standpunt. Verweerder is in de gelegenheid gesteld het geconstateerde gebrek te herstellen hetzij met een aanvullende motivering, hetzij met een nieuw besluit. Daarbij heeft de rechtbank de volgende aanwijzingen gegeven. Verweerder moet nader motiveren waarom – nu wordt uitgegaan van de authenticiteit van de betreffende verklaring – verweerder niet uitgaat van de juistheid van de inhoud van de door de bevoegde Armeense autoriteiten afgegeven verklaring inhoudende dat eisers staatsburgerschap is beëindigd. Ook moet verweerder nader motiveren waarom, gezien de authenticiteit van het document, de samenwerkingsverplichting er niet toe zou leiden dat verweerder bij de Armeense autoriteiten nader onderzoek moet doen naar de Armeense nationaliteit van eiser. Als verweerder zijn standpunt ten aanzien van de Armeense nationaliteit van eiser niet handhaaft, moet verweerder aangeven wat dit voor gevolgen heeft voor het bestreden besluit, aldus de rechtbank in de tussenuitspraak.
Besluitvorming na de tussenuitspraak
3. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft verweerder de verklaring van de Armeense vertegenwoordiging in Nederland van 24 september 2020 laten onderzoeken door Bureau Documenten. Deze verklaring is door Bureau Documenten authentiek bevonden. Vervolgens heeft verweerder eiser op 26 april 2021 aanvullend gehoord over een eventuele terugkeer naar Armenië.
3.1.
Daarop heeft verweerder het besluit van 18 mei 2021 genomen. In dit besluit heeft verweerder – samengevat weergegeven – het volgende overwogen.
Omdat de verklaring van de Armeense vertegenwoordiging in Nederland van 24 september 2020 authentiek is bevonden en verweerder ook uitgaat van de juistheid van de inhoud van dit document, gaat verweerder ervan uit dat eiser niet langer de Armeense nationaliteit heeft. Armenië wordt dan ook niet meer aangemerkt als eisers land van herkomst.
Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat Armenië voor eiser wel een veilig derde land [1] is. Hij is daar beschermd tegen refoulement en er is geen reden om aan te nemen dat eiser in Armenië gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser zal tot Armenië worden toegelaten en ook mag redelijkerwijs van eiser worden verwacht dat hij zich naar Armenië begeeft omdat hij banden heeft met dit land. De motivering van het standpunt dat Armenië voor eiser een veilig derde land is waarnaar hij wordt geacht zich te (kunnen) begeven, heeft verweerder aangevuld bij zijn besluiten van 10 en 16 november 2021. In het aanvullend besluit van 10 november 2021 motiveert verweerder nader op basis van welke informatiebronnen hij tot de conclusie is gekomen dat Armenië (voor eiser) een veilig derde land is en op welke wijze hij de informatie uit deze bronnen bij zijn beoordeling heeft betrokken. In het aanvullend besluit van 16 november 2021 zet verweerder nader uiteen waarom het volgens hem, gelet op de banden die eiser met Armenië heeft, redelijk is van eiser te verlangen dat hij terugkeert naar Armenië en daar zijn leven voortzet.
3.2.
De rechtbank vat het besluit van 18 mei 2021, en de aanvullingen daarop, op als een wijzigingsbesluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, waarop eisers beroep van 10 juli 2019 van rechtswege mede betrekking heeft. De reden die verweerder ervoor geeft dat hij niet afziet van het intrekken van eisers verblijfsvergunning dan wel niet ex nunc een asielvergunning toekent, is bij het besluit van 18 mei 2021 wezenlijk gewijzigd ten opzichte van de reden die verweerder hanteerde in het besluit van 12 juni 2019, zoals verduidelijkt bij verweerschriften van 4 oktober 2019 en 8 oktober 2020. Verweerder werpt namelijk niet langer tegen dat Armenië eisers land van herkomst is, maar stelt zich op het standpunt dat Armenië voor eiser een veilig derde land is.
Geschilpunten en verdere opbouw van de uitspraak
4. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser op dit moment niet meer in het bezit is van de Armeense nationaliteit. Verweerder neemt daarom niet langer het standpunt in dat Armenië eisers land van herkomst is, waar hij een verblijfsalternatief heeft.
4.1.
Wel is in geschil of verweerder in de besluitvorming na de tussenuitspraak mocht terugkomen op het eerder in deze beroepsprocedure uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verlaten standpunt, dat Armenië voor eiser geldt als veilig derde land. Dit bespreekt de rechtbank in overweging 5.
Omdat de rechtbank in 5.4 tot het oordeel komt dat verweerder die bevoegdheid heeft, komt de rechtbank vervolgens toe aan het volgende geschilpunt. Dat gaat over de vraag of zij zou moeten terugkomen op het in de tussenuitspraak gegeven oordeel dat verweerder ervan mocht uitgaan dat eiser ten tijde van zijn inreis in Nederland en zijn asielaanvraag, ervan op de hoogte was dat hij de Armeense nationaliteit en een authentiek Armeens paspoort bezat en dat hij een (Grieks) visum heeft aangevraagd en verkregen, alsook dat het achterhouden van deze gegevens of verstrekken van onjuiste informatie hierover, grond vormt voor het intrekken van de verleende asielvergunning. Dit bespreekt de rechtbank in overweging 6.
De conclusie in overweging 6 luidt, dat de rechtbank blijft haar oordeel op dit punt in de tussenuitspraak. Dat maakt dat de rechtbank toekomt aan het geschilpunt of verweerder zich op goede gronden op het standpunt stelt dat Armenië voor eiser als veilig derde land heeft te gelden. Dit bespreekt de rechtbank in overweging 7.
Omdat de conclusie is dat de motivering van verweerder dat Armenië voor eiser een veilig derde land is waarnaar hij wordt geacht zich te (kunnen) begeven niet deugt en dit leidt tot vernietiging van de besluiten die verweerder in deze procedure heeft genomen, zonder dat de rechtsgevolgen daarvan in stand worden gelaten, komt de rechtbank niet toe aan een bespreking van de overige geschilpunten.
Mag verweerder terugkomen op een eerder in de procedure expliciet verlaten standpunt?
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het besluit van 12 juni 2019, naast het standpunt dat Armenië eisers land van herkomst was, ook het standpunt innam dat Armenië voor eiser als veilig derde land geldt waarnaartoe hij kan terugkeren. De tegenwerping dat Armenië voor eiser een veilig derde land is, heeft verweerder echter expliciet en onvoorwaardelijk laten vallen bij verweerschrift van 4 oktober 2019. Dit heeft verweerder nadien bij verweerschrift van 8 oktober 2020 en op de zitting bevestigd, en is in de tussenuitspraak ook zo vastgesteld. In de besluitvorming na de tussenuitspraak neemt verweerder dit expliciet verlaten standpunt opnieuw in. Aan de orde is de vraag of verweerder mag terugkomen op een eerdere in deze procedure uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk verlaten standpunt.
5.1.
Verweerder overweegt in het besluit van 18 mei 2021, aangevuld bij het verweerschrift van 10 november 2021, dat er meerdere redenen waren om het standpunt dat Armenië voor eiser een veilig derde land is, eerder niet te handhaven. Gelet op de door eiser overgelegde documenten, ging verweerder ervan uit dat eiser nog over de Armeense nationaliteit beschikte, waardoor het niet nodig was dit standpunt nog in te nemen. Daarbij komt dat pas bij brief van 27 maart 2020 [2] aan de Tweede Kamer is medegedeeld dat is besloten Armenië op de lijst van veilige landen van herkomst te plaatsen en voldeed de motivering van het besluit van 12 juni 2019 niet geheel aan de eisen die artikel 3.106a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) daaraan stelt. Omdat Armenië in het besluit van 18 mei 2021 niet langer is aangemerkt als land van herkomst van eiser, werd alsnog (weer) van belang om te beoordelen of Armenië voor eiser een veilig derde land is. Die beoordeling is vervolgens gedaan en verweerder is tot de conclusie gekomen dat dit zo is. Verweerder ziet niet in waarom hij, in het aanvullend besluit naar aanleiding van de tussenuitspraak, niet (wederom) mocht tegenwerpen dat Armenië voor eiser te gelden heeft als veilig derde land.
5.2.
Eiser betoogt dat het niet mogelijk of toegestaan is om in dit late stadium van de procedure, bij het besluit van 18 mei 2021, de grondslag voor het niet ex nunc toekennen van een asielvergunning, te wijzigen. Dit is vooral zo omdat verweerder de tegenwerping dat Armenië voor eiser als veilig derde land geldt eerder in de procedure expliciet en onvoorwaardelijk heeft laten vallen. Tegen het alsnog innemen van dit standpunt, verzet zich volgens eiser het rechtszekerheids-, zorgvuldigheids- en vertrouwensbeginsel en ook het verbod van reformatio in peius. Eiser volgt verweerder niet in de redenen die hij geeft voor het eerder laten vallen en nu alsnog innemen van het standpunt dat Armenië voor eiser een veilig derde land is.
5.3.
Zoals volgt uit de tussenuitspraak van 13 november 2021, blijft het geding zoals dat na de tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt tot de geschilpunten zoals die daar aan de orde zijn geweest. Het inbrengen van nieuwe geschilpunten wordt over het algemeen in strijd met de goede procesorde geacht. Hoewel verweerder met de tegenwerping in het besluit van 18 mei 2021, aangevuld bij besluiten van 10 en 16 november 2021, dat Armenië voor eiser geldt als veilig derde land, een nieuw geschilpunt in het geding brengt, is van strijd met de goede procesorde in dit geval naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Daartoe is van belang dat eiser voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om op dit hernieuwd ingenomen standpunt te reageren.
In dit verband speelt ook een rol dat het eerdere besluit van 12 juni 2019 een gebrek kende en de rechtbank verweerder in de tussenuitspraak de gelegenheid heeft geboden dit gebrek te herstellen. Daarbij heeft zij verweerder ook opgedragen om, als hij zijn standpunt ten aanzien van de Armeense nationaliteit van eiser niet langer handhaaft, in zijn nadere reactie aan te geven wat voor gevolgen dit heeft voor het bestreden besluit. Aangezien verweerder laatstgenoemd standpunt vervolgens niet heeft gehandhaafd, moest hij over gaan tot een nieuwe beoordeling van de huidige situatie van eiser, namelijk of er reden is om af te zien van de intrekking van de asielvergunning dan wel om eiser een opnieuw een asielvergunning te verlenen. De rechtbank acht het dan niet ontoelaatbaar dat verweerder bij deze nieuwe beoordeling niet opnieuw zou mogen onderzoeken of Armenië voor eiser wellicht toch een veilig derde land is en na dit onderzoek tot de conclusie komt dat dit het geval is.
5.4.
Wat ook zij van de redenen die verweerder had voor het eerder laten vallen van de tegenwerping dat Armenië als veilig derde land voor eiser geldt, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank ook geen wettelijke bepaling of rechtsregel die zich ertegen verzet dat verweerder in deze beroepsprocedure terugkomt op dit eerder expliciet en zonder voorbehoud verlaten standpunt. Eiser heeft – ook desgevraagd op zitting – niet nader kunnen onderbouwen dat zo’n wettelijke bepaling of rechtsregel er wel zou zijn.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser ervan uitgaat dat verweerder niet terugkomt op eerder in de procedure ingenomen standpunten, verzetten het rechtszekerheids-, zorgvuldigheids- en vertrouwensbeginsel zich daar naar haar oordeel niet tegen. Eiser heeft zijn standpunt, dat dit wel het geval is, ook onvoldoende kunnen toelichten.
Ook van schending van het verbod van reformatio in peius is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Met het besluit van 12 juni 2019 werd eisers asielvergunning ingetrokken en werd van eiser verwacht dat hij naar Armenië zou terugkeren. Met het besluit van 18 mei 2021 en de daarna gevolgde aanvullende besluiten is dit niet gewijzigd. Alleen de argumentatie van verweerder is anders. Eiser heeft ook voldoende tijd en gelegenheid gehad om op dit hernieuwd ingenomen standpunt te reageren. Eisers beroepsgrond slaagt niet.
Moet de rechtbank terugkomen op een oordeel uit de tussenuitspraak?
6. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar de tussenuitspraak, op het standpunt dat niet in geschil is dat eiser gegevens heeft achtergehouden, namelijk de informatie dat hij op het moment van de inreis en asielaanvraag in Nederland (ook) in het bezit was van de Armeense nationaliteit. Verweerder handhaaft om die reden de conclusie dat sprake is van een grond als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 en er daarom aanleiding bestaat de aan eiser verleende asielvergunning in te trekken met terugwerkende kracht tot aan de datum van verlening van deze verblijfsvergunning.
6.1.
Eiser betoogt dat vanwege de voor hem zeer verstrekkende gevolgen, die niet opwegen tegen de belangen van verweerder, sprake is van een bijzondere situatie. Daarin moet de rechtbank reden zien om terug te komen op het in de tussenuitspraak gegeven oordeel over de vraag of de door verweerder gehanteerde intrekkingsrond zich voordoet. Daartoe voert eiser het volgende aan.
Eiser blijft erbij dat hij ten tijde van de inreis in Nederland niet wist dat hij de Armeense nationaliteit had. Dat uit het visaregistratiesysteem en informatie van de Griekse autoriteiten volgt dat op eisers naam een authentiek Armeens paspoort is afgegeven, rechtvaardigt die conclusie volgens eiser niet. Deze informatie zegt volgens eiser alleen iets over de juridische situatie, maar niet of eiser persoonlijk daarvan op de hoogte was bij zijn inreis. Eiser heeft altijd eenduidig verklaard dat hij bij zijn inreis niet op de hoogte was van de Armeense nationaliteit. Op de visumaanvraag staat bovendien geen handtekening en is de geboortedatum onjuist vermeld. In het dossier zit wel een kopie van de pagina in het paspoort met de visumstempel, maar niet een kopie van de pagina met de personalia van eiser. De kopie van dit reisdocument voldoet niet aan (de voorwaarden genoemd in) de artikelen 12 en 13 van de Visumcode [3] . Op basis van de verstrekte informatie is niet vast te stellen of de Griekse autoriteiten aan die voorwaarden hebben voldaan en blijkt ook niet dat de biometrische kenmerken zijn afgenomen conform artikel 13 van de Visumcode. Daardoor kan niet worden vastgesteld of eiser in persoon op de Griekse ambassade is geweest ten behoeve van het visum. Dit maakt volgens eiser dat de informatie van de Griekse autoriteiten niet inzichtelijk en concludent is, zodat verweerder zijn besluitvorming daarop niet mag baseren. Verder is eiser nooit in Oekraïne geweest, waar het visum zou zijn afgegeven. Dat een visumregistratie niet van doorslaggevend belang hoeft te zijn, blijkt volgens eiser uit de uitspraak van 18 december 2018 van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch. [4] Verder wijst eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 15 februari 2021 [5] , waarin grootschalige fraude met Europese visa door mensenhandelaars wordt onderschreven. Volgens eiser is het – gezien de gevolgen ervan voor hem – onjuist en onevenredig dat verweerder en de rechtbank zich baseren op het interstatelijk vertrouwensbeginsel en ervan uitgaan dat de visumprocedure in alle lidstaten feitelijk hetzelfde wordt gevoerd. Daarbij is volgens eiser ook van belang dat het gaat om informatie van de Griekse autoriteiten en ten aanzien van asielzoekers en statushouders voor wat betreft Griekenland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en er bovendien prejudiciële vragen zijn gesteld over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [6]
Concluderend heeft verweerder niet voldaan aan zijn bewijslast om aannemelijk te maken dat eiser onjuiste gegeven heeft verstrekt of gegevens heeft achtergehouden. Ook heeft verweerder niet gemotiveerd dat dit gegeven destijds tot afwijzing van de asielaanvraag zou hebben geleid [7] , aldus eiser.
6.2.
Eiser keert zich met het voorgaande tegen het in de tussenuitspraak in overweging 5 gegeven oordeel. De rechtbank wijst erop dat een tussenuitspraak in beginsel bindende eindbeslissingen bevat. De rechter die in een tussenuitspraak één of meer geschilpunten uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist, is hieraan in het verdere verloop van het geding in beginsel gebonden. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen kan de rechtbank van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel terugkomen. [8]
6.3.
De rechtbank stelt vast dat zij in haar tussenuitspraak uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist op het genoemde punt. De vraag is dan ook of er sprake is van een zeer uitzonderlijk geval als hiervoor bedoeld. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Dat wat eiser bij zijn zienswijze van 15 juni 2021 aanvoert, verandert niets aan de omstandigheden zoals die ten tijde van de tussenuitspraak bekend waren en waarvan de rechtbank destijds is uitgegaan. De jurisprudentie waarnaar eiser (eerst na de tussenuitspraak) op dit punt verwijst, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. In de door eiser genoemde uitspraak van 15 februari 2021 wordt, anders dan eiser stelt, geenszins door de rechtbank geoordeeld dat er sprake is van grootschalige fraude van visa. De rechtsoverweging waar eiser naar verwijst betreft uitsluitend een weergave van het standpunt van de vreemdeling in die zaak en nergens uit blijkt dat dit door de rechtbank wordt onderschreven. Verder betrof de uitspraak van 18 december 2018 van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, een zaak waarin een visum was geweigerd en dat niet duidelijk was waarom dat het geval was geweest. Aan eiser is juist wel een visum verstrekt. Bovendien is deze uitspraak dermate algemeen, dat die ook om die reden voor de onderhavige zaak niet relevant is. Dat er aanwijzingen zijn dat (Schengen)visa worden verstrekt terwijl er niet wordt voldaan aan de voorwaarden of criteria van de Visumcode, betekent niet zonder meer dat daarvan in het geval van eiser sprake is geweest. Het dossier bevat daarvoor ook geen concrete aanknopingspunten en in wat eiser aanvoert, evenmin. Het ontbreken in het dossier van een kopie van de pagina uit zijn Armeense paspoort met de personalia van eiser vormt onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat het visum niet voldoet aan de artikelen 12 en 13 van de Visumcode. De rechtbank concludeert dan ook dat hier van een zeer uitzonderlijk geval geen sprake is, zodat zij niet kan terugkomen op het in de in overweging 5 van de tussenuitspraak gegeven oordeel.
Eisers beroepsgrond slaagt niet.
Is Armenië een veilig derde land voor eiser?
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat Armenië voor eiser geldt als veilig derde land. Zoals onder 3 aangegeven, legt verweerder hieraan ten grondslag dat (1) eiser een zodanige band heeft met Armenië dat het voor eiser redelijk zou zijn daarnaartoe te gaan, dat (2) aangenomen kan worden dat eiser opnieuw tot Armenië zal worden toegelaten en dat (3) Armenië (voor eiser) veilig is. Verweerder baseert zich hierbij op artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, artikel 3.106a van het Vb 2000 en paragraaf C2/6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
7.1.
Eiser heeft alle conclusies die verweerder leiden tot het standpunt dat Armenië voor eiser een veilig derde land is, gemotiveerd betwist.
7.2.
De Afdeling heeft in verschillende uitspraken [9] uiteengezet hoe verweerder moet vaststellen of een land voor een vreemdeling een veilig derde land is. Daaruit volgt dat verweerder, aan de hand van de verklaringen van de vreemdeling en eventueel overgelegde of anderszins verkregen documenten, aannemelijk moet maken dat de vreemdeling een band heeft met het derde land. Het is vervolgens aan de vreemdeling om dat te weerleggen. Ook moet verweerder aannemelijk maken dat de vreemdeling wordt toegelaten tot het derde land. Hij moet aan de hand van informatie uit algemene bronnen of op basis van de verklaringen van de vreemdeling, redenen aandragen waarom toegang in beginsel mogelijk moet zijn. Vervolgens is het aan de vreemdeling om aan te tonen dat de door verweerder geschetste mogelijkheden om toegang te krijgen tot dat land in zijn geval niet aanwezig zijn en om inspanningen te doen om daadwerkelijk te worden toegelaten tot het derde land, dan wel om aan te tonen dat niet van hem kan worden verlangd dat hij opnieuw probeert toegang tot en verblijf in dat land te krijgen. Verder moet verweerder beoordelen of het derde land een veilig derde land is voor de vreemdeling. Op grond van artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb 2000 is een vereiste hiervoor dat, alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, de vreemdeling in dat derde land overeenkomstig de daar genoemde beginselen zal worden behandeld. Bij deze beoordeling moet verweerder de in artikel 3.37e, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) genoemde informatiebronnen betrekken.
7.3.
Gelet op de toetsingsvolgorde zoals die blijkt uit rechtspraak van de Afdeling [10] , gaat de rechtbank eerst in op de vraag of verweerder in zijn besluitvorming na de tussenuitspraak, voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat eisers band met Armenië zodanig is dat het voor hem redelijk is daarnaartoe te gaan. Als de rechtbank tot de conclusie komt dat dat het geval is, gaat zij in op de vraag of verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld ook aan de overige twee vereisten voor het tegenwerpen van het voorhanden zijn van een veilig derde land, is voldaan.
(1) De redelijkheidstoets
7.4.
Op grond van artikel 30a, eerste lid, onder c, van de Vw 2000 kan verweerder de vreemdeling een veilig derde land tegenwerpen. Deze bevoegdheid komt voort uit artikel 38 van de Procedurerichtlijn en is nader geïmplementeerd in artikel 3.106a van het Vb 2000. Uit het tweede lid van dit artikel, gelezen in samenhang met het derde lid, volgt dat bij de beoordeling van de vraag of de vreemdeling een zodanige band heeft met het betrokken derde land, dat het voor hem redelijk zou zijn daarheen te gaan, alle relevante feiten en omstandigheden worden betrokken, waaronder de aard, duur en omstandigheden van het eerder verblijf. Dit is de zogenaamde ‘redelijkheidstoets’.
Uit paragraaf C2/6.3 van de Vc 2000, zijnde een uitwerking van de artikelen 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, 3.106a van het Vb 2000 en 3.37e van het VV 2000, volgt – voor zover hier van belang – dat verweerder onderzoekt of de vreemdeling een zodanige band heeft met het derde land dat het van de vreemdeling redelijkerwijs verwacht mag worden dat hij naar dat land gaat. In de volgende gevallen wordt in ieder geval aangenomen dat de vreemdeling een band heeft met een derde land:
• de echtgenoot of partner van de vreemdeling heeft de nationaliteit van dat land;
• in dat land is eerstelijns of directe familie woonachtig van de vreemdeling, waarmee nog contact is; of
• de vreemdeling heeft eerder in dat land verbleven.
7.4.1
In de uitspraak van 20 januari 2021 [11] gaat de Afdeling – voortbouwend op de uitspraak van 13 december 2017 [12] – nader in op de invulling die verweerder moet geven aan de redelijkheidstoets bij het tegenwerpen van een veilig derde land. De reikwijdte van de redelijkheidstoets omvat een plicht voor verweerder om deugdelijk te motiveren dat het redelijk is om van de vreemdeling te verwachten dat deze afreist naar een veilig derde land en daar asiel aanvraagt, daarbij rekening houdend met alle individuele omstandigheden die relevant zijn voor de beoordeling van de band die de vreemdeling heeft met het tegengeworpen veilig derde land.
Weergave van de standpunten van partijen ten aanzien van de redelijkheidstoets
7.5
Verweerder stelt zich in het besluit van 18 mei 2021 op het standpunt dat in de verklaringen van eiser en de beschikbare documenten, voldoende aanleiding is gelegen aan te nemen dat eiser een zodanige band heeft met Armenië dat het voor hem redelijk zou zijn daarnaar terug te keren. Hierbij acht verweerder van belang dat eiser tweemaal in Armenië heeft verbleven, waarvan de eerste keer enkele maanden op doorreis vanuit Syrië, en dat eiser heeft verklaard dat zijn broer daar verblijf had. Ook betrekt verweerder hierbij dat eiser tot voor kort in het bezit was van de Armeense nationaliteit, dat aangenomen wordt dat eiser de Armeense nationaliteit op eenvoudige wijze heeft verkregen en dat de reden dat eiser niet meer in het bezit is van de Armeense nationaliteit erin is gelegen dat eiser zelf heeft verzocht daarvan afstand te doen en dit niet op initiatief van de Armeense autoriteiten is gebeurd. Hij kan, gelet op de beschikbare informatie, de Armeense nationaliteit relatief eenvoudig opnieuw krijgen. Verder is volgens verweerder van belang dat eiser etnisch Armeens en Armeens christen is en dat eiser heeft verklaard dat hij de Armeense taal goed beheerst. Daar komt voor verweerder nog bij dat hij er, gelet op de tussenuitspraak, van mag uitgaan dat eiser ten tijde van de asielaanvraag op de hoogte moet zijn geweest van het bezit van een authentiek Armeens paspoort en dat eiser in persoon met dit paspoort een visum bij de Griekse vertegenwoordiging heeft aangevraagd. Dat eiser niet nogmaals de Armeense nationaliteit zou willen verkrijgen, hij niets zou hebben met Armenië, hij in Syrië is geboren en opgegroeid en hij tijdens zijn verblijf in Armenië niet wist dat hij de Armeense nationaliteit had en daarom geen (toegang tot) medische voorzieningen had, doet aan die conclusie voor verweerder niet af. Met betrekking tot eisers medische situatie verwijst verweerder naar wat hij daarover in het eerdere besluit (van 12 juni 2019) en de verweerschriften (van 4 oktober 2019 en 8 oktober 2020) heeft overwogen. Verder overweegt verweerder hierover dat eiser zijn verklaringen, over het krijgen van een klikprothese en/of de (on)mogelijkheid daartoe in Armenië, niet heeft onderbouwd met bewijsstukken. De afspraakbevestiging van het Radboud universitair medisch centrum van 21 april 2021 vindt verweerder in dit verband onvoldoende.
In het verweerschrift en in het aanvullende besluit van 10 november 2021 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat alle betrokken omstandigheden in samenhang bezien, maken dat sprake is van een zodanige band met Armenië waardoor in redelijkheid van eiser verwacht mag worden dat hij terugkeert naar Armenië. Er is verweerder geen recente medische informatie bekend waaruit volgt dat eiser onder medische behandeling staat. Ook heeft eiser niet onderbouwd dat hij actief is in Nederland, volledig is geïntegreerd, werkt bij een koeriersdienst en een oom heeft in Nederland. Daarom kunnen al deze omstandigheden niet worden betrokken bij de redelijkheidstoets zoals die volgt uit de Afdelingsuitspraak van 20 januari 2021. In het verweerschrift van 16 november 2021 volstaat verweerder grotendeels met een verwijzing naar dit aanvullend besluit en het verweerschrift van 10 november 2021.
In het aanvullend besluit van 16 november 2021 is verweerder ingegaan op dat wat eiser – volgens verweerder – in het kader van de redelijkheidstoets aan individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht. Verweerder neemt daarbij de opsomming van omstandigheden over, zoals eiser die weergeeft in zijn reactie van 11 november 2021, die op haar beurt weer afkomstig is uit een brief van de WMO-begeleider van eiser (bijlage 2 bij de aanvullende gronden van 1 oktober 2020), namelijk dat:
- eiser medische problemen heeft;
- eiser ondanks zijn beperking weer volledig deelnam aan de maatschappij, op alle gebieden;
- eiser een Nederlandse vriendin heeft gehad waarmee hij trouwplannen maakte;
- eiser een verzorgde woning met tuin had;
- eiser geslaagd was voor zijn nieuwe rijbewijs waarmee hij promotie zou maken in zijn werk;
- eiser benaderd werd door organisaties om als boegbeeld zijn levensverhaal aan andere asielzoekers te vertellen;
- eiser een inburgeringsdiploma heeft;
- eiser vloeiend Nederlands spreekt;
- eiser bekend is met een calamiteitenmelding met betrekking tot suïcide, gedaan door de voormalig gemachtigde;
- eiser een arbeidsovereenkomst heeft sinds januari 2021, die verlengd zou zijn.
Verweerder overweegt dat eiser, vanwege het bewust verzwijgen van het hebben van de Armeense nationaliteit, ermee rekening moest houden dat hij zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kwijt zou kunnen raken. Als, en voor zover, eiser privéleven is gaan opbouwen, dan heeft hij dat gedaan terwijl hij wist dat hij zijn Armeense nationaliteit heeft verzwegen. Dat eiser een woning heeft en zijn inburgeringsdiploma heeft behaald, is inherent aan het statushouderschap en het opbouwen van privéleven in Nederland is inherent aan zijn verblijf hier, aldus verweerder. Eiser was er vanaf 13 december 2016 van op de hoogte dat zijn asielvergunning mogelijk zou worden ingetrokken. In de omstandigheden dat eiser zijn leven is blijven leven, de Nederlandse taal is gaan leren, is gaan werken, zijn rijbewijs heeft gehaald, verliefd is geworden, etc. ziet verweerder geen reden waarom niet van eiser verlangd kan worden dat hij zijn leven in Armenië voortzet. Dat eiser zijn leven in Armenië niet weer vorm kan geven, is niet gebleken. Daarbij vindt verweerder van belang dat eiser er twee keer heeft verbleven, hij de Armeense cultuur kent en de taal van het land spreekt. Dat eiser medische problemen heeft en daarvoor in Nederland onder behandeling staat, maakt niet dat hij voor die behandeling aan Nederland is gebonden. De omstandigheden die eiser aanvoert, maken het volgens verweerder dan ook niet onredelijk van eiser te verlangen dat hij terugkeert naar Armenië en daar asiel aanvraagt.
7.5.1
Op de zitting heeft verweerder zijn standpunt, dat eiser een zodanige band heeft met Armenië dat van hem redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij daarheen gaat, op bepaalde punten genuanceerd en nader toegelicht. Onder verwijzing naar de Afdelingsuitspraak van 6 oktober 2020 [13] geeft verweerder aan dat binnen de redelijkheidstoets voor hem het zwaartepunt ligt bij feit dat eiser de Armeense nationaliteit heeft gehad, dat eiser etnisch Armeens is en dat hij de taal spreekt. Verweerder heeft laten vallen dat ook het eerdere (korte) verblijf van eiser in Armenië relevant is.
Verweerder heeft het privéleven dat eiser is aangegaan in Nederland wel bij de beoordeling betrokken. Aan het gewicht dat daaraan toekomt, wordt afbreuk gedaan door de omstandigheid dat eiser dit privéleven is aangegaan terwijl hij – door het verstrekken van onjuiste informatie of het achterhouden van de juiste informatie – wist dat hij geen rechtmatig verblijf had moeten krijgen.
Verweerder neemt nu wel aan dat eiser onder medische behandeling staat en hij zowel lichamelijk als geestelijk klachten ondervindt vanwege zijn geamputeerde onderbeen. Verweerder meent dat hij de medische situatie van eiser op juiste wijze bij de redelijkheidstoets heeft betrokken. Verweerder stelt zich onverminderd op het standpunt dat dit geen omstandigheid is die maakt dat het onredelijk is om van eiser te verlangen dat hij naar Armenië terugkeert en zich daar onder medische behandeling stelt. Als eiser meent dat medische behandeling in Armenië niet mogelijk is, dan is volgens verweerder een procedure op grond van artikel 64 van de Vw 2000 de aangewezen weg. Dat eiser niet behandeld kan worden in Armenië, is in deze procedure gesteld noch gebleken. Daarbij meent verweerder dat er in het kader van de redelijkheidstoets geen ruimte is voor een medische toets; in het kader van die toets hoeft niet de vraag beantwoord te worden of medische behandeling in Armenië mogelijk is.
In de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021 ziet verweerder ruimte voor hem om aan bepaalde feiten en omstandigheden in dit verband minder gewicht toe te kennen dan aan andere feiten en omstandigheden. Aan de door eiser aangevoerde omstandigheden waarom het niet redelijk zou zijn dat hij moet terugkeren naar Armenië, waaronder zijn medische situatie, komt minder gewicht toe dan aan de omstandigheden die eiser wel binden aan Armenië en gelet waarop het redelijk is te verwachten dat hij daarnaartoe terugkeert, aldus verweerder op zitting.
7.6.
Eiser verwijst voor wat betreft het toetsingskader van de redelijkheidstoets naar de Afdelingsuitspraken van 13 december 2017 [14] en 20 januari 2021 [15] . Onder verwijzing naar artikel 3.106a van het Vb 2000 meent eiser dat verweerder niet zorgvuldig en deugdelijk gemotiveerd de aard, duur en omstandigheden van zijn eerdere verblijf in Armenië heeft betrokken en dat verweerder hieraan ten onrechte een zwaarwegend belang toekent. Eiser wijst op artikel 3.37e, vierde lid, van het VV 2000. De eerste keer in Armenië was eiser slechts op doorreis [16] vanuit Syrië. Eiser weet niet hoe lang hij toen in Armenië heeft verbleven, omdat hij erg ziek was en er geen behandeling kreeg voor zijn in 2004 geamputeerde voet. Eiser verklaart dat hij in Armenië ondergedoken heeft gezeten. Na aankomst in Nederland hebben de problemen aan zijn voet tot amputatie van zijn onderbeen geleid. Hieruit blijkt dat eisers medische problemen ten tijde van zijn verblijf in Armenië zeer ernstig waren. Gelet op de aard en omstandigheden van eisers eerdere verblijf in Armenië, moet geconcludeerd worden dat niet van hem kan worden verlangd dat hij naar Armenië gaat. De tweede keer was eiser in Armenië enkel om afstand te doen van zijn nationaliteit. Verder heeft verweerder niet onderkend dat eiser geen contact heeft met zijn broer en zijn broer ook niet in Armenië verblijft. Het hebben gehad van de Armeense nationaliteit, het zijn van Armeens christen en het spreken van de taal, maken volgens eiser niet dat zijn banden met Armenië zo sterk zijn dat verlangd kan worden dat hij naar Armenië gaat.
Eiser wijst op de ernstige medische klachten die hij heeft aan zijn geamputeerde been, waarvoor regelmatig een ziekenhuisopname noodzakelijk is. Eiser staat op een wachtlijst voor een klikprothese, waarmee de steeds terugkerende complicaties aan het been van eiser verholpen kunnen worden, zo is de hoop. Eiser heeft grote moeite met de acceptatie van zijn geamputeerde been, waardoor hij ook ernstige psychische klachten heeft ontwikkeld en hij zo nu en dan suïcidegedachten heeft. Eiser krijgt wekelijks begeleiding vanuit de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Deze omstandigheid heeft verweerder volgens eiser ten onrechte niet in de besluitvorming betrokken, waarbij eiser wijst op pagina 12 van het nader gehoor van 10 augustus 2018 en bijlage 2 bij de aanvullende gronden van 1 oktober 2020. Eiser heeft zich ondanks zijn omstandigheden zeer actief heeft opgesteld, waardoor hij volledig is geïntegreerd in de Nederlandse samenleving. Hij spreekt de taal en werkt als bezorger bij een koeriersdienst. Eisers oom, het enige familielid waarmee hij nog contact heeft en zijn voornaamste sociale contact, woont in Nederland. Juist Nederland is volgens eiser het land waarmee hij banden heeft. Die banden heeft eiser met Armenië in het geheel niet. Kort gezegd, zijn volgens eiser de aard, duur en omstandigheden van het verblijf in Armenië niet juist betrokken bij de beoordeling [17] en zijn ten onrechte de banden die eiser met Nederland heeft en het tijdsverloop sinds het voornemen, buiten beschouwing gelaten.
Volgens eiser stelt verweerder zich ook ten onrechte op het standpunt dat eiser zijn banden met Nederland niet heeft onderbouwd. Daartoe wijst eiser op stukken over zijn medische behandeling bij de gronden van beroep van 25 juli 2019, bijlage 2 bij de aanvullende gronden van 1 oktober 2020 (waarbij een brief is overgelegd van de begeleider van eiser vanuit de WMO) en e-mails van 25 juni en 8 november 2021 die als bijlagen bij de aanvullende gronden van 11 november 2021 zijn gevoegd. Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst eiser ook op paragraaf 2 van het artikel ‘Knelpunten in toepassing van afwijzingsgrond ‘veilig derde land’. Terug naar waar je nooit bent geweest’, in Tijdschrift voor Asiel- en Migrantenrecht, nummer 2021-8.
7.6.1
Eiser heeft ter zitting nog aangevoerd dat (ook) het aanvullend besluit van 16 november 2021 feitelijk onjuist is. Het lijstje met individuele omstandigheden dat verweerder aanhaalt en waarover verweerder alsnog een standpunt inneemt, komt uit een e-mail die eiser heeft ingebracht. In die e-mail staan niet alle feiten en omstandigheden die eiser in de procedure op dit punt heeft aangevoerd. Dat maakt dat verweerder nog altijd niet alle aangevoerde feiten en omstandigheden in volle omvang in de beoordeling heeft betrokken. Eiser wijst specifiek op de bijlagen bij de aanvullende beroepsgronden van 1 oktober 2020, waar het verhaal is opgetekend over eisers klikprothese en de begeleiding vanuit de WMO. Eiser staat op de wachtlijst voor een klikprothese en is bijna aan de beurt. Bovendien motiveert verweerder zijn stelling, dat eisers behandeling niet aan Nederland is gebonden, niet. Verweerder betrekt bij de vraag of het redelijk is dat eiser naar Armenië gaat, volgens eiser ook ten onrechte niet of WMO-begeleiding in Armenië mogelijk is en of daar voorzien kan worden in een klikprothese. Dit zijn volgens eiser relevante omstandigheden die bij die beoordeling betrokken hadden moeten worden en die ook al eerder in de procedure zijn aangevoerd. Verweerder gaat daarmee onvoldoende in op de medische omstandigheden. Ook had, in plaats van het niet langer betrekken in de beoordeling, in voor eiser positieve zin moeten worden meegenomen de omstandigheden waarin eiser in Armenië heeft verbleven. Hierin ziet eiser een zwaarwegend humanitair aspect, waardoor niet van hem verlangd kan worden dat hij vertrekt naar Armenië.
Naast het feit dat verweerder niet over alle omstandigheden een inhoudelijk gemotiveerd standpunt inneemt, is daar waar verweerder wel op de feiten en omstandigheden ingaat, het standpunt daarover volgens eiser niet adequaat. In dat verband wijst eiser op zijn succesvolle integratie in Nederland, ondanks de lastige situatie waarin hij zich bevindt, en op het tijdsverloop. Hoe meer banden met Nederland, hoe minder redelijk het is van hem te verwachten dat hij naar Armenië gaat, aldus eiser.
Beoordeling door de rechtbank
7.7.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder op de zitting heeft erkend dat, hoewel de Afdelingsjurisprudentie op dit punt nog niet is uitgekristalliseerd, bij de beoordeling van de vraag of de vreemdeling een zodanige band heeft met het veilig derde land dat het redelijk is van hem te verwachten dat hij naar dit land gaat, álle feiten en omstandigheden die zich voordoen en die zijn aangedragen (dus ook bijvoorbeeld een medische situatie en de mate van integratie in Nederland) moeten worden betrokken. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat in het kader van de redelijkheidstoets niet alleen de feiten en omstandigheden betrokken worden die zien op de band van een vreemdeling met het derde land. Daarbij worden ook feiten en omstandigheden betrokken die bijvoorbeeld wijzen op een binding met Nederland en die kunnen maken dat, ondanks dat er een voldoende sterke band met het veilig derde land bestaat, het niet redelijk is om van de vreemdeling te verwachten dat hij naar het dit land vertrekt.
7.7.1
De rechtbank zal, met inachtneming van het hierboven uiteengezette standpunt van verweerder, beoordelen of verweerder de redelijkheidstoets op juist wijze heeft verricht, afgezet tegen eisers standpunt dat niet alle feiten en omstandigheden (op juiste wijze) bij deze beoordeling zijn betrokken.
7.7.2
De vraag rijst dan hoe – met welke intensiteit – deze toetsing moet worden gedaan. Noch de wettelijke bepalingen noch de Afdelingsjurisprudentie bieden daar duidelijkheid over. Aangezien de vraag voorligt of eiser ten tijde van het nemen van het bestreden besluit in het bezit moest blijven dan wel opnieuw in het bezit moest worden gesteld van een verblijfsvergunning asiel, is de rechtbank van oordeel dat zij vol, en naar de situatie zoals deze was op het moment dat het laatste aanvullende besluit van 16 november 2021 werd genomen [18] , moet toetsen of verweerder alle door eiser gestelde feiten en omstandigheden bij zijn beoordeling heeft betrokken. Als dat het geval is, toetst zij vervolgens enigszins terughoudend of verweerder zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser, al die feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, zodanige banden met Armenië heeft dat het redelijk is van hem te verwachten dat hij daarheen gaat.
7.7.3
Op zitting heeft verweerder erkend dat hij, hoewel hij in het besluit van 18 mei 2021 een redelijkheidstoets heeft verricht, daarbij niet alle feiten en omstandigheden heeft betrokken die eiser naar voren heeft gebracht. Dit besluit is op het punt van de redelijkheidstoets dan ook onvoldoende zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder dit gebrek in de motivering heeft gerepareerd met de aanvullende besluiten van 10 en 16 november 2021.
Welke banden heeft eiser met Armenië?
7.7.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de redelijkheidstoets op juiste wijze en voldoende gemotiveerd de feiten en omstandigheden heeft betrokken die wijzen op een band die eiser met Armenië heeft. Het gaat dan om de volgende feiten en omstandigheden: eiser is recent in het bezit geweest van de Armeense nationaliteit, hij bezit de Armeense nationaliteit niet langer omdat hij hiervan op eigen initiatief afstand heeft gedaan, er zijn redenen om aan te nemen dat eiser de Armeense nationaliteit op eenvoudige wijze heeft verkregen, eiser is etnisch Armeens en Armeens christen en spreekt de Armeense taal. Zoals uit de Afdelingsuitspraak van 6 oktober 2020 [19] volgt, wijzen deze omstandigheden op een zodanige band met Armenië dat het redelijk zou zijn naar dat land toe te gaan. De omstandigheden dat eiser nooit in Armenië heeft gewoond en hij geen familie meer in Armenië heeft, doen daar niet aan af. Dit betekent op zichzelf nog niet per definitie dat het dus ook redelijk is om van eiser te verlangen dat hij terugkeert naar Armenië. De reden daarvoor is dat eiser ook heeft gewezen op overige individuele feiten en omstandigheden die hem betreffen en die zien op zijn bijzondere omstandigheden, onder meer de – volgens hem – inhumane omstandigheden waarin hij verkeerde tijdens zijn eerste verblijf in Armenië en feiten en omstandigheden die hem juist aan Nederland binden. Uit overweging 7.7 volgt dat ook deze feiten en omstandigheden van belang zijn voor de beoordeling van de vraag of het redelijk is van eiser te verwachten dat hij naar Armenië gaat. De rechtbank gaat er hierna op in of verweerder die feiten en omstandigheden op juiste wijze bij de beoordeling heeft betrokken.
Welke banden heeft eiser met Nederland?
7.7.5
Verweerder heeft in de redelijkheidstoets betrokken dat eiser in Nederland privéleven heeft opgebouwd. Verweerder vindt dat het belang van eiser om in Nederland privéleven te kunnen uitoefenen minder zwaar meeweegt dan de banden met Armenië omdat eiser dit privéleven heeft opgebouwd terwijl hij, gelet op het oordeel in de tussenuitspraak, ermee rekening had moeten houden dat zijn verblijfsrecht onzeker was. Verweerder kan hierin gedeeltelijk gevolgd worden. De omstandigheid dat het privéleven is opgebouwd terwijl eiser, achteraf gezien, niet in het bezit gesteld had moeten worden van een verblijfsvergunning is een omstandigheid die betrokken kan worden bij de beoordeling. Deze omstandigheid staat, in het kader van de vaststelling
water bij beoordeling betrokken moet worden, echter los van de feitelijke omstandigheid dat eiser al langere tijd in Nederland verblijft [20] en in die periode banden met Nederland is aangegaan. Eiser is relatief geïntegreerd in Nederland; hij spreekt de Nederlandse taal, werkt en heeft hier een vriendin gehad. Deze omstandigheden moeten ook betrokken worden bij de beoordeling. Welk
gewichtaan al deze omstandigheden (en de overige feiten en omstandigheden van dit geval) toekomt – en of verweerder mag vinden dat aan de opgebouwde banden met Nederland minder gewicht toekomt vanwege de door verweerder aangehaalde omstandigheid – is een andere vraag. Dat is pas in de volgende stap relevant. Door (onder meer) het privéleven van eiser in Nederland, de integratie en de overige door hem gestelde banden met Nederland in feite meteen ‘weg te strepen’ tegen de omstandigheid dat het een en ander is gebeurd in een periode waarin eiser er rekening mee moest houden dat zijn verblijf onzeker was, heeft verweerder deze omstandigheden in feite niet (goed) betrokken bij de beoordeling.
7.7.6
Eiser heeft verder gewezen op zijn medische situatie, die is gelegen in zowel lichamelijke als geestelijke problematiek. Kort gezegd, heeft eiser sinds zijn aankomst in Nederland regelmatig last van ontstekingen als gevolg van de amputatie van zijn onderbeen en de prothese die hij nu heeft. Hiervoor moet hij regelmatig behandeld worden in het ziekenhuis. Omdat hij met de huidige prothese teveel problemen heeft, staat eiser al een paar jaar op een wachtlijst voor een speciale prothese, namelijk een klikprothese. Deze moet ervoor zorgen dat de ontstekingen niet langer optreden. Eiser heeft hierbij aangegeven dat hij na een lang traject voor deze klikprothese in aanmerking is gekomen, dat deze binnenkort wordt aangemeten en dat deze slechts op twee plekken in Nederland wordt geplaatst. Als hij deze prothese heeft gekregen, zal revalidatie nodig zijn. Verder ontvangt eiser al jaren begeleiding vanuit de WMO, zo blijkt uit correspondentie van [ambulant begeleider] , zijn ambulant begeleider. Op meerdere plekken in het dossier wordt door deze ambulant begeleider uiteengezet wat de (mentale) situatie van eiser is en op welke vlakken eiser begeleiding nodig heeft en ook daadwerkelijk krijgt. Het voorgaande betwist verweerder niet.
7.7.6.1 In het besluit van 18 mei 2021, verwijst verweerder voor wat betreft de medische situatie van eiser in het kader van de redelijkheidstoets naar wat hij in het eerdere besluit van 12 juni 2019 en de verweerschriften van 4 oktober 2020 en 8 oktober 2021 heeft overwogen. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het hiervoor genoemde besluit en de twee verweerschriften, eisers medische situatie enkel heeft beoordeeld in het kader van de ambtshalve beoordeling aan artikel 64 van de Vw 2000. In dat verband concludeert verweerder dat niet is gebleken van een situatie waarin eiser niet in staat zou zijn om te reizen en evenmin van een situatie waarin het uitblijven van een medische behandeling in Armenië, op korte termijn zou leiden tot een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM. Daarbij merkt verweerder op dat niet gebleken is dat eiser onder medische behandeling staat. Dat wat verweerder ná het besluit van 18 mei 2021 nog over eisers medische situatie overweegt, begrijpt de rechtbank als volgt. Hoewel wordt aangenomen dat bij eiser medische problematiek speelt en hij onder medische behandeling staat, is niet gebleken dat de behandeling aan Nederland gebonden is. Daarom kan volgens verweerder van eiser worden verlangt dat hij naar Armenië gaat en hij zich daar onder behandeling stelt, waarbij niet is gebleken dat dat niet mogelijk is.
7.7.6.2 Deze manier waarop verweerder in het kader van de redelijkheidstoets de medische situatie van eiser heeft betrokken, acht de rechtbank niet juist. De reden daarvoor is dat een beoordeling of eiser in aanmerking moet komen voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw 2000, een hele andere is dan de redelijkheidstoets. Aangezien verweerder bij die laatste toets alle individuele feiten en omstandigheden moet betrekken, valt niet in te zien waarom, als er sprake is van medische aspecten, deze alleen relevant zouden zijn als er wordt voldaan aan de criteria van artikel 64 van de Vw 2000. Door alleen te overwegen dat niet is gebleken dat en waarom eiser zich niet in Armenië onder medische behandeling zou kunnen stellen, en niet is gebleken dat bij het uitblijven van behandeling een medische noodsituatie op korte termijn ontstaat, heeft verweerder niet eisers
gehelemedische situatie betrokken bij de redelijkheidstoets.
Bovendien bedient verweerder zich in dit verband enkel van stellingen, terwijl de bewijslast hier – anders dan bij artikel 64 van de Vw 2000 – bij verweerder ligt. Verweerder heeft hiermee onvoldoende oog voor eisers aanzienlijke gezondheidsproblemen – op lichamelijk én geestelijk vlak – en het verloop daarvan sinds zijn aankomst in Nederland. Eisers problemen op mentaal vlak zijn in Nederland met veel moeite onder controle gekregen, maar zijn de afgelopen periode weer verslechterd. Ook lichamelijk ondervindt eiser nog altijd problemen als gevolg van de amputatie van zijn onderbeen. Voor deze problemen wordt eiser niet alleen in Nederland behandeld, maar in Nederland lijkt er op korte termijn, na een moeizaam traject dat jaren in beslag heeft genomen, ook een oplossing voor eisers lichamelijke problemen in zicht. Eiser staat immers op een wachtlijst voor een klikprothese, waarmee de ontstekingen aan zijn been verleden tijd zouden moeten zijn. Op de zitting heeft de ambulant begeleider van eiser aangegeven, dat de verwachting is dat de operatie in het eerste kwartaal van 2022 plaatsvindt en dat eiser daarna zal moeten revalideren. Daar komt – in het licht van eisers geestelijke situatie – bij dat verweerder niet betwist dat eiser in Armenië geen familie heeft en daar ook verder niemand kent die hem zou kunnen ondersteunen. Daarbij meent de rechtbank dat verweerder in dit verband weldegelijk ook moet betrekken of eiser in Armenië een klikprothese zou kunnen krijgen en of het eventuele na-traject dat nodig is na het zetten van de klikprothese, in Armenië (ook voor eiser) voorhanden is. Als dat er niet zal zijn, zal verweerder bij de beoordeling van de redelijkheidstoets moeten betrekken wat het afbreken van dit traject voor lichamelijke én geestelijke consequenties zal hebben voor eiser. Op de vraag of in Armenië hulp, vergelijkbaar aan ondersteuning die eiser vanuit de WMO ontvangt, beschikbaar is, is verweerder in het geheel niet ingegaan.
7.7.7
Het voorgaande betekent dat verweerder in ieder geval de volgende individuele feiten en omstandigheden niet heeft betrokken bij de beoordeling: de duur van eisers feitelijke verblijf in Nederland, zijn integratie in Nederland (waaronder zijn werk en het spreken van de Nederlandse taal), zijn geestelijke en lichamelijke gezondheid, de medische behandeling die hij hier ondergaat en de begeleiding die hij hier ontvangt evenals de mogelijke consequenties van het (mogelijk) niet kunnen ontvangen van deze behandeling en begeleiding in Armenië. Ook deze omstandigheden kunnen naar het oordeel van de rechtbank van belang zijn voor de beantwoording van de vraag of het redelijk is van eiser te verwachten dat hij naar Armenië gaat. Deze omstandigheden waren verweerder ook bekend ten tijde van de besluitvorming. Verweerder had die daarom daarbij moeten betrekken.
7.8.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder met het besluit van 16 november 2021, het besluit van 18 mei 2021 heeft aangevuld waar het gaat om de redelijkheidstoets, maar zonder daarbij de relevante feiten en omstandigheden kenbaar en op deugdelijke wijze te onderzoeken en bij de beoordeling te betrekken. Deze conclusie leidt tot het oordeel dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt stelt dat eisers band met Armenië zodanig is dat het redelijk is van hem te verwachten dat hij daarnaartoe gaat.
7.8.1
Omdat verweerder onvoldoende uitvoering geeft aan de redelijkheidstoets zoals de Afdeling die voorschrijft en verweerder die naar eigen zeggen invult, heeft verweerder alleen al hierom onvoldoende gemotiveerd dat Armenië voor eiser als veilig derde land geldt en leidt alleen dit al tot vernietiging van de besluiten die verweerder in deze procedure heeft genomen na de tussenuitspraak. Uit de tussenuitspraak volgt bovendien dat ook het besluit van 12 juni 2019 niet in stand kan blijven. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van de besluiten in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om nogmaals een bestuurlijke lus toe te passen. De reden daarvoor is dat verweerder in deze procedure al ruimschoots in de gelegenheid is geweest om een zorgvuldig en goed gemotiveerd besluit te nemen.
Dit maakt dat de rechtbank niet toekomt aan een beoordeling van de vraag of verweerder niet ten onrechte overweegt dat aangenomen kan worden dat eiser opnieuw tot Armenië zal worden toegelaten en evenmin aan een beoordeling van de vraag of verweerder niet ten onrechte het standpunt inneemt dat Armenië (voor eiser) veilig is. Ook komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de overige beroepsgronden.
Conclusie
8. Gelet op het onder 7 gegeven oordeel, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het besluit van 12 juni 2019, gewijzigd bij besluit van 18 mei 2021 en aangevuld bij besluiten van 10 november 2021 en 16 november 2021. Mocht verweerder opnieuw tot intrekking van eisers verblijfsvergunning overgaan en aan eiser willen tegenwerpen dat Armenië voor hem geldt als een veilig derde land, zal verweerder in het kader van de redelijkheidstoets kenbaar moeten motiveren waarom de feiten en omstandigheden die eiser naar voren heeft gebracht, en in het bijzonder de in deze uitspraak genoemde feiten en omstandigheden, en eventuele nieuwe feiten en omstandigheden, beoordeeld naar het moment waarop dat besluit wordt genomen en in onderlinge samenhang bezien, maken dat het redelijk is van eiser te verwachten dat hij naar Armenië gaat.
8.1
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.415,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 15 oktober 2020, 1 punt voor het indienen van de zienswijze op het besluit van 18 mei 2021 waarin verweerder deels de grondslag van het besluit heeft gewijzigd, 0,5 punt voor het indienen van gronden tegen het aanvullend besluit van 10 november 2021 en 1 punt voor het verschijnen op de nadere zitting van 18 november 2021, met een waarde per punt van € 759 en met een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de besluiten van 12 juni 2019, 18 mei 2021 en 10 en 16 november 2021;
  • draagt verweerder op de proceskosten aan eiser te vergoeden tot een bedrag van
€ 3.415,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
2.Verweerder verwijst naar Kamerstuk 19 637, nr. 2594, vergaderjaar 2019-2020.
3.Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode).
4.Zaaknummer NL18.19871 (niet gepubliceerd).
5.De rechtbank veronderstelt dat eiser zich beroept op de uitspraak van 15 februari 2021 van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, ECLI:NL:RBDHA:2021:1307.
6.Eiser beroept zich op de verwijzingsuitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 4 oktober 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:10735.
8.Zie bijvoorbeeld ABRvS 24 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5704, en ABRvS 15 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4694.
9.Zie bijvoorbeeld ABRvS 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3378, ECLI:NL:RVS:2017:3379, ECLI:NL:RVS:2017:3380 en ECLI:NL:RVS:2017:3381 en ABRvS 6 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2356
10.Zie bijvoorbeeld overweging 6.3 van ABRvS 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3379, en overweging 5.3 van ECLI:NL:RVS:2017:3380.
11.ABRvS 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:122.
12.ABRvS 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2019:3379.
13.ABRvS 6 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2356.
14.ABRvS 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3378.
15.ABRvS 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:122.
16.Eiser verwijst op dit punt naar HvJ 19 maart 2020, ECLI:EU:C:2020:218.
17.Eiser verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 25 oktober 2021, zaaknummer NL21.10816 (niet gepubliceerd).
18.De vraag die in dit kader voorligt is namelijk of eiser in het bezit moet blijven dan wel opnieuw in het bezit moet worden gesteld van een verblijfsvergunning asiel.
19.ABRvS 6 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2356
20.Tot aan 16 november 2021 gaat het om een verblijf van acht jaar en ongeveer tien maanden