ECLI:NL:RBDHA:2022:1990

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3499
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor gezinslid op grond van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Marokkaanse vreemdeling, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, gebaseerd op gezinsleven met zijn partner, op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De staatssecretaris had deze aanvraag afgewezen, omdat de eiser niet in het bezit was van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van dit vereiste op medische gronden of bijzondere omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid en deugdelijk gemotiveerd had gehandeld door de aanvraag af te wijzen. De eiser had onvoldoende bewijs geleverd van zijn medische situatie en de staatssecretaris had terecht geen aanleiding gezien om de eiser in bezwaar te horen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om aan alle materiële vereisten te voldoen en de rol van de hardheidsclausule in de beoordeling van verblijfsaanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/3499

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf als gezinslid op grond van artikel 8 van het EVRM [1] afgewezen.
Bij besluit van 1 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Zijn partner is ook ter zitting verschenen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1984 en in het bezit van de Marokkaanse nationaliteit. Verweerder heeft hem op 12 augustus 2019 een terugkeerbesluit en een inreisverbod met de duur van twee jaar opgelegd. Eiser verblijft als vreemdeling in Nederland en heeft op 24 september 2019 een aanvraag ingediend voor verblijf bij zijn partner, mevrouw [partner] , op grond van artikel 8 van het EVRM.
2. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiser niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en hij ook niet in aanmerking komt voor vrijstelling van dit vereiste op grond van medische gronden of bijzondere, individuele omstandigheden. [2] De afwijzing levert volgens verweerder ook geen schending op van artikel 8 van het EVRM. Verweerder stelt dat er tussen eiser en zijn partner geen gezinsleven bestaat, omdat zij onvoldoende feitelijke invulling geven aan de relatie omdat niet is gebleken van een gemeenschappelijk huishouden. Voor zover er wel gezinsleven bestaat is dit niet beschermenswaardig, omdat de relatie is aangegaan terwijl eiser wist dat hij geen rechtmatig verblijf in Nederland had en niet gebleken is van objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Marokko uit te oefenen. Verweerder ziet tot slot geen aanleiding om gebruik te maken van de hardheidsclausule.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing in bezwaar gehandhaafd door de bezwaren van eiser kennelijk ongegrond te verklaren. Hoewel eiser een verklaring van Crystel Touch Clinic uit Rotterdam heeft overgelegd, blijkt hier volgens verweerder niet uit dat eiser een medische behandeling ondergaat. Eiser had volgens verweerder een formulier
Bewijs omtrent de medische situatie vreemdeling,ingevuld door de behandelaar van de kliniek, moeten overleggen zodat verweerder het Bureau Medische Advisering om advies had kunnen vragen. Daarnaast merkt verweerder op dat de kliniek geen medische maar een esthetische kliniek is. Voor zover eiser een beroep doet op het unierechtelijk evenredigheidsbeginsel, stelt verweerder dat eiser heeft nagelaten bijzondere, persoonlijke feiten en omstandigheden naar voren te brengen, zodat verweerder niet gehouden is om te beoordelen of eiser voldoet aan alle materiële vereisten.
Waarom is eiser het niet eens met verweerder?
4. Eiser stelt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat verweerder hem in bezwaar niet heeft gehoord. Het bezwaarschrift gaf aanleiding om hem te horen, omdat hij daarin met stukken heeft onderbouwd dat het mvv-vereiste hem ten onrechte wordt tegengeworpen, het voor hem vanwege de coronapandemie onmogelijk is om te reizen en hij een beroep doet op artikel 8 van het EVRM. Daar komt bij dat uit artikel 41 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie volgt dat er aanleiding kan zijn om te horen onafhankelijk van het bezwaarschrift. In beroep heeft eiser een verklaring ingebracht van Crystel Touch Clinic van 30 juni 2019 ter onderbouwing van het feit dat hij een medische behandeling ondergaat. Verder betoogt eiser dat verweerder ten onrechte niet heeft getoetst aan het unierechtelijk evenredigheidsbeginsel, terwijl hij daar wel een beroep op heeft gedaan. Hij wijst daarbij op het feit dat aan alle materiële voorwaarden is voldaan en hij in een erbarmelijke situatie verkeert. Zo ontvangt hij mantelzorg. In dit kader wijst hij er ook op dat het niet mogelijk is om te reizen vanwege de reisbeperkingen als gevolg van de coronapandemie en het niet mogelijk is om binnen afzienbare tijd (drie maanden) een mvv te verkrijgen. Dit maakt dat het onredelijk is hem het mvv-vereiste tegen te werpen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Mvv-vrijstelling op medische gronden
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser in redelijkheid en deugdelijk gemotiveerd niet heeft vrijgesteld van het mvv-vereiste op medische gronden. In dit kader is van belang dat eiser stelt een medische behandeling te ontvangen van Crystal Touch Clinic in Rotterdam, maar heeft nagelaten een door de kliniek ingevuld
Bewijs omtrent medische situatie vreemdelingin te brengen. Met zo’n verklaring van de behandelaar toont de vreemdeling aan dat er sprake is van een actieve medische behandeling, wat de basis vormt om advies in te winnen bij het Bureau Medische Advisering. Het formulier wat wel is ingebracht door eiser is ingevuld door de huisarts en niet door Crystel Touch Clinic. Verweerder heeft dit onvoldoende kunnen vinden, omdat eiser stelt te worden behandeld door Crystel Touch Clinic. Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat verweerder van eiser mag verwachten dat hij zo’n verklaring van al zijn behandelaars overlegt. [3] De mail en brief van Crystal Touch Clinic van 30 juni 2019, waaruit blijkt dat eiser tot 20 oktober 2020 zeven afspraken had is ook onvoldoende, omdat hieruit blijkt dat eisers medische behandeling inmiddels is afgerond. Voor zover eiser stelt mantelzorg te ontvangen, is deze stelling niet onderbouwd.
Mvv-vrijstelling op grond van de hardheidsclausule
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid en deugdelijk gemotiveerd eiser niet heeft vrijgesteld van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule. In dit kader stelt de rechtbank voorop dat uit de Gezinsherenigingsrichtlijn volgt dat gezinshereniging de algemene regel is, waardoor verweerder zijn beoordelingsruimte niet op zo’n manier mag gebruiken dat daardoor afbreuk wordt gedaan aan het doel van de richtlijn – de bevordering van gezinshereniging – en aan het nuttig effect daarvan. Daarnaast moet verweerder bij zijn beoordeling het unierechtelijk evenredigheidsbeginsel betrekken. Dit maakt dat verweerder de hardheidsclausule zo moet uitleggen dat in bepaalde gevallen de omstandigheid dat een vreemdeling aan alle materiële vereisten voldoet in zijn beoordeling of die vreemdeling in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste moet betrekken. [4] Verweerder hoeft de beoordeling of de vreemdeling voldoet aan de materiële eisen voor gezinshereniging in het kader van een beroep op de hardheidsclausule pas te verrichten als de vreemdeling bijzondere, persoonlijke feiten en omstandigheden aanvoert die maken dat het onevenredig bezwarend zou zijn om vast te houden aan het mvv-vereiste als aan alle materiële vereisten wordt voldaan. [5] Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser dit soort bijzondere, persoonlijke feiten en omstandigheden niet naar voren heeft gebracht. Voor zover eiser betoogt dat hij mantelzorg ontvangt en hij vanwege de coronapandemie Nederland niet kan verlaten, stelt verweerder terecht dat dit onvoldoende is. Zo heeft eiser zijn stelling dat hij mantelzorg ontvangt niet onderbouwd. Voor zover eiser niet kan terugkeren naar Marokko vanwege de reisbeperkingen als gevolg van de coronapandemie, merkt verweerder terecht op dat dit tijdelijke belemmeringen zijn en omstandigheden van algemene aard. Het lag op eisers weg om op zijn minst aan te tonen dat hij daadwerkelijke belemmeringen heeft ondervonden bij het terugreizen naar Marokko en het verkrijgen van een mvv. Dit heeft hij nagelaten.
Horen in bezwaar
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht eiser niet in bezwaar heeft gehoord. Het horen is erop gericht om nadere informatie te verkrijgen, zodat het bestuursorgaan over alle feiten en omstandigheden beschikt om zo een volledige heroverweging te verrichten. Verweerder mag slechts van het horen in bezwaar afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. [6] In zijn bezwaarschrift betoogde eiser dat hij wel de vereiste medische stukken had overgelegd, hij met referent een duurzame en exclusieve relatie onderhoudt en zij samenwonen. De rechtbank stelt vast dat de relevante bewijsstukken niet zijn overgelegd, terwijl eiser door verweerder wel op deze bewijslast is gewezen in het primaire besluit. Dit maakt dat aan de hand van het bezwaarschrift op voorhand geen twijfel bestond over dat de bezwaren niet tot een andersluidend besluit zouden leiden. De door eiser ter zitting aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 17 december 2021 [7] , maakt dit niet anders. In tegenstelling tot dit geval had de rechtbank in dat geval geoordeeld dat het bezwaarschrift wel aanleiding gaf om de vreemdeling in bezwaar te horen. De rechtbank oordeelde echter dat dit gebrek gepasseerd kon worden, omdat de vreemdeling haar standpunt in beroep mondeling had kunnen toelichten. De Afdeling oordeelt dat dit niet kon, omdat het horen in bezwaar specifiek is gericht op de bestuurlijke heroverweging en een mondelinge toelichting ter zitting in beroep niet. Tot slot brengt het beroep van eiser op artikel 41 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, waaruit volgt dat een ieder het recht heeft om gehoord te worden over een nadelige beslissing, de rechtbank ook niet tot een ander oordeel. Dit artikel is namelijk uitsluitend gericht op instellingen, organen en instanties van de Europese Unie en niet op bestuursorganen van de lidstaten. [8]
Conclusie
8. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.
9. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw 2000) en artikel 3.71 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (het Vb 2000).
3.Zie de uitspraak van 9 april 2018 van de Afdeling bestuursrechtsrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), ECLI:NL:RVS:2018:1170, r.o. 4.
4.Zie de uitspraak van 29 maart 2019 van de Afdeling, ECLI:NL:RVS:2019:1001.
5.Zie de uitspraken van de Afdeling van 14 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:471), 16 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:759) en 22 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1095).
6.Zie artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
8.Zie de uitspraak van 8 maart 2021 van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam (AWB20/4193) en het arrest van het Europese Hof van Justitie van 17 juli 2014, r.o. 67, ECLI:EU:C:2014:2081.