1.5.Eisers hebben op 25 februari 2019 de onderhavige aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking niet-tijdelijk humanitaire gronden op grond van de Afsluitingsregeling.
2. Bij primair besluit, gehandhaafd bij bestreden besluit 2, heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat eisers geen geldige machtiging tot voorlopige verblijf (mvv) hebben en zij op grond van de regels genoemd in artikel 17 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), artikel 3.71 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en paragraaf B1/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) niet in aanmerking komen voor vrijstelling van dat mvv-vereiste. Volgens verweerder is de uitzetting van eisers namelijk niet in strijd met artikel 8 van het EVRM (artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb). Toepassing van het mvv-vereiste leidt volgens verweerder bovendien niet tot een onbillijkheid van overwegende aard (artikel 3.71, derde lid, van het Vb). Eisers kunnen op grond van die zogenoemde hardheidsclausule worden vrijgesteld van het mvv-vereiste indien de gezinsleden aan alle voorwaarden van de Afsluitingsregeling voldoen en er geen sprake is van contra-indicaties (paragraaf B9/6.5, 6.6 en 6.7 van de Vc). In dit geval voldoet de hoofdpersoon (eiser I) niet aan voorwaarde b. van de Afsluitingsregeling, omdat hij en zijn gezinsleden nooit een asielaanvraag hebben ingediend. Verweerder ziet geen reden om op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van dit beleid af te wijken. Verweerder heeft daarnaast een inreisverbod voor de duur van twee jaar aan eiser II en eiseres opgelegd.
3. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Ingevolge artikel 6:19, tweede lid, van de Awb geldt het eerste lid ook indien bezwaar of beroep is ingesteld nadat het bestreden besluit is ingetrokken, gewijzigd of vervangen. Het gaat dan blijkens de Memorie van Toelichting, Kamerstukken I 2010/11, 32450, nr. 3, p. 34) om de situatie dat een besluit buiten medeweten van de belanghebbende reeds is ingetrokken, gewijzigd of vervangen. De rechtbank houdt het ervoor dat deze situatie zich in dit geval heeft voorgedaan. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat het schrijven van verweerder van 3 november 2020 - waarbij bestreden besluit I werd ingetrokken - eisers op 4 november 2020 nog niet had bereikt, toen zij beroep tegen bestreden besluit I hebben ingesteld. Gelet op voorgaande wettelijke bepalingen is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eisers van rechtswege mede is gericht tegen bestreden besluit 2. Gesteld noch gebleken is dat eisers nog een belang hebben bij een oordeel over bestreden besluit 1 (artikel 6:19, zesde lid, van de Awb). Voor zover het beroep tegen dat besluit is gericht, is dat daarom niet-ontvankelijk.
4. De voor deze zaak ten aanzien van bestreden besluit 2 relevante passages van de Afsluitingsregeling zijn opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
5. De rechtbank is ambtshalve bekend met de brief van verweerder aan de Tweede Kamer van 14 maart 2022 met als onderwerp “Uitvoering Motie Van Dijk (SP)” met kenmerk 3811479. Verweerder heeft in die brief kortgezegd aangegeven dat hij voorwaarde b. van de Afsluitingsregeling niet langer tegenwerpt bij kinderen zonder asielachtergrond indien de ouder op enig moment vóór de geboorte van de hoofdpersoon wél een asielaanvraag heeft ingediend en indien de hoofdpersoon 5 jaar vóór de peildatum en vijf jaar vóór zijn 18de levensjaar in Nederland verblijft. De rechtbank heeft deze brief ter zitting aan partijen voorgelegd. Partijen zijn het erover eens dat deze beleidswijziging voor de zaak van eisers niet direct relevant is, omdat geen van de gezinsleden in het verleden een asielaanvraag heeft ingediend.
6. De rechtbank is er daarnaast ambtshalve mee bekend dat de voorzitter van de Afdeling op 23 februari 2022 een conclusie heeft gevraagd aan staatsraad advocaat-generaal Widdershoven in twee vreemdelingenzaken die gaan over de Afsluitingsregeling. De rechtbank heeft dit ook ter zitting aan partijen voorgelegd. Partijen zijn het er erover eens dat ook dit voor de zaak van eisers niet direct relevant is. De rechtbank merkt daar nog het volgende over op. In de zaken bij de Afdeling voldoen de vreemdelingen aan de voorwaarden van de Afsluitingsregeling, maar is een contra-indicatie op één van de gezinsleden van toepassing, waarbij de vraag is of het evenredig is om dan aan de andere gezinsleden een verblijfsrecht te onthouden. In de zaak van eisers is al niet voldaan aan de voorwaarden van de Afsluitingsregeling. Weliswaar geldt de door de Afdeling genoemde context van het gezin ook in de zaak van eisers (eiser I voldoet niet aan voorwaarde b, dus geen van de gezinsleden krijgt een verblijfsvergunning), maar die context is in dit geval niet van invloed op de uitkomst van de zaak. De gezinsleden van eiser I hebben namelijk evenmin een asielaanvraag ingediend en zij voldoen dus ook buiten de context van het gezin niet aan de voorwaarden. De rechtbank verwacht daarom niet dat de conclusie van staatsraad advocaat-generaal Widdershoven de uitkomst van deze zaak kan veranderen.
7. De rechtbank stelt voorop dat zij de wens van eisers om met een verblijfstatus in Nederland te kunnen verblijven zeer invoelbaar acht, zeker gelet op overgelegde stukken en de door eiser III ter zitting gegeven toelichting. De rechtbank is echter gehouden om de zaak juridisch te beoordelen binnen de kaders van de geldende wet- en regelgeving. Binnen die kaders overweegt de rechtbank als volgt.
8. Eisers voeren in beroep aan dat verweerder ten onrechte, dan wel onvoldoende gemotiveerd aan eisers heeft tegengeworpen dat zij niet voldoen aan voorwaarde b. van de Afsluitingsregeling en daarom niet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste en in aanmerking komen voor de gevraagde verblijfsvergunning. Verweerder heeft daarnaast onvoldoende gemotiveerd waarom hij niet op grond van artikel 4:84 van de Awb van dit beleid afwijkt, aldus eisers.