ECLI:NL:RBDHA:2023:10308

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
NL23.12798 en NL23.12796
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 7 juli 2023, zijn de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvragen volgens de Dublinverordening. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft.

De rechtbank heeft de argumenten van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen beoordeeld. Eisers voerden aan dat de staatssecretaris ten onrechte geen registertolk had ingezet tijdens hun aanmeldgehoor, wat hun belangen zou hebben geschaad. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom er geen registertolk beschikbaar was en dat er geen miscommunicatie had plaatsgevonden.

Daarnaast betoogden eisers dat er in Frankrijk sprake was van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de zorg- en opvangvoorzieningen, waardoor het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet kon worden toegepast. De rechtbank volgde het standpunt van de staatssecretaris en oordeelde dat eisers onvoldoende aannemelijk hadden gemaakt dat er in Frankrijk een reëel risico bestond op onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had overwogen dat er geen redenen waren om individuele garanties aan Frankrijk te vragen en dat de belangen van de minderjarige kinderen van eisers voldoende waren betrokken in de besluitvorming.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen van eisers ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk kregen en geen vergoeding van proceskosten ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.12798 en NL23.12796

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2023 in de zaken tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

[eiser], v-nummer: [nummer] , eiser
en hun minderjarige kinderen,
[kind 1]en
[kind 2]samen: eisers
(gemachtigde: mr. A.J. de Boer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 26 april 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen, samen met de zaken NL23.12799 en NL23.12797, op 15 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de staatssecretaris.
1.2.
De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de aanvragen van eisers terecht niet in behandeling heeft genomen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hiertegen hebben aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van de aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland op 17 januari 2023 bij Frankrijk een verzoek gedaan om eisers terug te nemen. Frankrijk heeft deze verzoeken op 31 januari 2023 aanvaard.
Had de staatssecretaris tijdens het aanmeldgehoor een registertolk in moeten zetten en is het afwijken hiervan voldoende gemotiveerd?
4. Eisers betogen dat de staatssecretaris ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van een registertolk tijdens hun aanmeldgehoren. Hiertoe voeren zij aan dat het enkele feit dat er die dag geen registertolk aanwezig was onvoldoende motivering is om geen registertolk in te zetten. Er is namelijk niet gebleken dat er een registertolk voor die dag was gereserveerd. Daarnaast is de staatssecretaris niet gemotiveerd ingegaan op de vraag van eisers waarom het gehoor niet kon worden verplaatst naar een later moment die week in verband met de aanwezigheid van een registertolk. Er was geen sprake van spoed en eisers zijn door het gebruik van een niet-registertolk in hun belangen geschaad. De communicatie tijdens het gehoor zou soepeler zijn verlopen en betrouwbaarder zijn indien de staatssecretaris gebruik had gemaakt van een registertolk.
4.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat afdoende is gemotiveerd waarom er geen gebruik kon worden gemaakt van een registertolk Pidgin Engels. Er zijn in Nederland drie registertolken Pidgin Engels (niveau B2) die tolken voor de IND, welke niet beschikbaar waren voor de aanmeldgehoren op 6 december 2022. Met betrekking tot de vereiste spoed stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de asielaanvragen van eisers in de Dublinprocedure worden behandeld. De vereiste spoed zoals bedoeld in artikel 28, derde lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv), volgt uit de aard en de termijnen van de Dublinprocedure. Nadat een vreemdeling een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, vindt er een eerste screening plaats waar het aanmeldgehoor onderdeel van uitmaakt. Het uitgangspunt is dat de screening binnen maximaal veertien dagen door de IND wordt uitgevoerd. Hierin is de spoedeisendheid gelegen.
Uit de rapporten van het aanmeldgehoor en de uitgebrachte voornemens blijkt dat er geen registertolk beschikbaar was. Daarmee heeft de staatssecretaris voldaan aan de motiveringsverplichting op grond van artikel 28, vierde lid, Wbtv. Ook is uit het aanmeldgehoor niet gebleken dat er sprake is geweest van miscommunicatie tussen de tolk en eisers. Eisers gaven aan de tolk te hebben verstaan en geen op-of aanmerkingen te hebben. Eisers zijn ook in de gelegenheid gesteld om eventuele aanvullingen in de correcties en aanvullingen naar voren te brengen. Zij zijn door het gebruik van een niet-registertolk niet in hun belangen geschaad.
4.2.
Op grond van artikel 1, onder c van de Wbtv, wordt onder een beëdigde tolk degene verstaan die als zodanig staat ingeschreven in het register. Vervolgens is in artikel 28, eerste lid, van de Wbtv vastgelegd dat de IND uitsluitend gebruik maakt van beëdigde tolken of vertalers (registertolken). Van het gebruik van een registertolk kan op grond van artikel 28, derde lid, van de Wbtv worden afgeweken in het geval het register voor de betreffende bron-of doeltaal geen ingeschrevene bevat of in het geval van vereiste spoed. In het vierde lid van artikel 28 van de Wbtv is opgenomen dat indien er wordt afgeweken van het gebruik van een registertolk de staatssecretaris dit met redenen omkleed schriftelijk moet vastleggen. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat het enkel vastleggen dat er geen registertolk beschikbaar is geen deugdelijke motivering is. [3]
4.3.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat er registertolken (niveau B2) Pidgin Engels zijn, maar dat deze op het moment dat de aanmeldgehoren van eisers werden afgenomen niet beschikbaar waren. Er is gebruik gemaakt van niet-registertolken en de vraag is nu of de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat het gebruik van deze niet-registertolken tijdens de gehoren gerechtvaardigd werd door de vereiste spoed. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. De staatssecretaris heeft voldoende gemotiveerd – mede gezien het tijdsverloop van de Dublinprocedure en het afnemen van het aanmeldgehoor – dat er in dit geval sprake was van de vereiste spoed. [4] Bij het inplannen van een tolk voor de aanmeldgehoren bleek al dat een registertolk niveau 1 of niveau 2 niet tijdig beschikbaar waren. De staatssecretaris heeft in zijn motivering terecht verwezen naar punt 5 van de preambule van de Dublinverordening waaruit volgt dat lidstaten snel moeten kunnen vaststellen welke lidstaat voor de behandeling van de asielaanvraag verantwoordelijk is. Verder is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eisers door het gebruik van niet-registertolken in hun belangen zijn geschaad. [5] Door eisers is niet geconcretiseerd waaruit blijkt dat de communicatie met het gebruik van een registertolk soepeler zou zijn verlopen. Uit de aanmeldgehoren volgen namelijk geen concrete aanknopingspunten dat eisers door het gebruik van niet-registertolken niet voldoende hebben kunnen verklaren. Ook op de zitting kon de gemachtigde van eisers dit niet concretiseren of specifieke passages/antwoorden duiden in de aanmeldgehoren. Ook hebben eisers verklaard dat ze de niet-registertolken goed hebben verstaan. Verder is in correcties en aanvullingen vervolgens geen melding gemaakt van hun bezwaren tegen het gebruik van de niet-registertolk, hetgeen wel van hen verwacht had mogen worden als ze van mening waren dat hun verklaringen niet voldoende duidelijk waren of onvoldoende waren door het gebruik van de niet-registertolken. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de staatssecretaris ten onrechte overwogen dat jegens Frankrijk kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eisers betogen vervolgens dat ten aanzien van Frankijk niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel omdat er in Frankijk sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de zorg- en opvangvoorzieningen. Hiertoe voeren zij het volgende aan. In Frankijk heeft het gezin geen opvang gekregen. Zij verbleven in een verlaten gebouw zonder water en elektriciteit. Ook brak er brand uit waarbij mensen zijn omgekomen. Eisers hebben daarmee aannemelijk gemaakt dat zij te vrezen hebben om bij terugkeer naar Frankijk, zonder het ontvangen van aanvullende garanties, niet de benodigde zorg- en opvangvoorzieningen zullen krijgen. Daarnaast volgt uit het AIDA-rapport van 2022 [6] dat er moeilijkheden bestaan in Frankijk met betrekking tot de toegang van de opvangvoorzieningen. Daarnaast blijkt uit verschillende artikelen die door eisers zijn overlegd [7] dat asielzoekers in Frankijk die gebruik maken van de sociale voorzieningen, drie maanden moeten wachten voordat zij aanspraak kunnen maken op de vergoeding van medische kosten. Ook de wachttijden voor een afspraak bij de vreemdelingenpolitie zijn lang. Het gezin van eisers, met een kind van vijf en een baby, kan niet zonder de benodigde zorg- en opvangvoorzieningen. In Frankrijk is daarnaast sprake van discriminatie en racisme. De Franse autoriteiten treden hier niet tegenop.
5.1.
Bij de beoordeling van de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een door een vreemdeling in een van de lidstaten ingediend asielverzoek, mag de staatssecretaris uitgaan van het vermoeden dat de behandeling van de vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Dit vermoeden is weerlegbaar. [8] Voor zover de vreemdeling daarover verklaringen heeft afgelegd of stukken heeft overgelegd, moet die beoordeling ook gaan over de vraag of ernstige vrees bestaat dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in de aangezochte lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het EU Handvest. [9] Als blijkt van tekortkomingen die structureel of fundamenteel zijn, moeten die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om tot een schending van artikel 4 van het EU Handvest te leiden. [10] Niet elke schending van een grondrecht door de verantwoordelijke lidstaat heeft onder de Dublinverordening gevolgen voor de verplichtingen van de overige lidstaten. [11] Een lidstaat kan in het kader van de Dublinverordening voor een andere lidstaat alleen niet uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel als bij overdracht aan die lidstaat een reëel risico bestaat op schending van artikel 4 van het EU Handvest.
5.2.
De rechtbank volgt het standpunt van de staatssecretaris en is van oordeel dat eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat ten aanzien van Frankrijk niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst hierbij ten eerste naar de uitspraken van de Afdeling van 21 april 2021 [12] , 16 juni 2021 [13] en 9 maart 2022 [14] , waarin door de Afdeling is geoordeeld dat de staatssecretaris ten aanzien van Frankrijk nog mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In deze uitspraken van de Afdeling is niet de door eiser aangehaalde versie van het AIDA-rapport Update 2021 [15] (AIDA-rapport) betrokken. De staatssecretaris heeft zich echter terecht op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat dit AIDA-rapport een wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Frankrijk ten aanzien van de asielprocedure en zorg- en opvangvoorzieningen dan de eerdere AIDA-rapporten. Eisers hebben ook niet gespecificeerd op welke gedeelten van het AIDA-rapport zij een beroep doen. Op de zitting heeft de gemachtigde van eisers erop gewezen dat de toegang tot de medische zorg nog steeds niet optimaal is en dat dat ook in dit recente AIDA-rapport staat vermeld. Dat is echter dus een omstandigheid die al in een eerder AIDA-rapport bekend was en die de Afdeling heeft betrokken in haar oordeel. Die enkele herhaling in het recentere AIDA-rapport maakt dus niet dat niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 6 januari 2023 [16] en zittingsplaats Utrecht van 15 februari 2023 [17] .
Uit zowel het AIDA-rapport, als uit het door eiser overlegde artikel van de Elsevier van 7 november 2019, blijkt dat de toegang tot de gezondheidszorg voor asielzoekers beperkt is en dat asielzoekers op gezondheidszorg moeten wachten. Echter schetsen het AIDA-rapport en het door eiser aangehaalde artikel geen ander beeld dan in het AIDA-rapport van april 2020 al is opgenomen. Het door eiser aangehaalde artikel van Wynia’s Week van 3 september 2022 onderschrijft de moeilijkheden in de opvangvoorzieningen en ook de wachttijd tot een eerste afspraak bij de vreemdelingenpolitie. Ook hierin verschilt het AIDA-rapport niet wezenlijk van de het AIDA-rapport van april 2020. Hoewel het AIDA-rapport laat zien dat er sprake is van problemen met betrekking tot gezondheidszorg en opvang, blijkt hieruit niet dat er sprake is van een situatie in de zin van artikel 4 van het Handvest.
5.3.
Ook het betoog van eisers dat er in Frankrijk sprake is van racisme en discriminatie, leidt niet tot de conclusie dat er ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hoe vervelend de ervaringen van eisers ook zijn geweest, ze zijn niet nader onderbouwd of gespecificeerd. Daarnaast is niet gebleken dat eisers bij de Franse autoriteiten hebben geklaagd of dat er voor hen geen mogelijkheid tot klagen bestond. De beroepsgrond slaagt niet.
5.4.
De staatssecretaris heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat door eisers niet aannemelijk is gemaakt dat zij in Frankrijk een reëel risico lopen op een onmenselijk of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. Eisers verklaringen over de situatie in Frankijk leiden niet tot de conclusie dat er in Frankijk sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure. Bij voorkomende problemen kunnen eisers zich wenden tot de autoriteiten van Frankrijk. Niet is gebleken dat eisers zich, los van het bellen van een telefoonnummer, tot de (hogere) autoriteiten of andere instanties in Frankrijk hebben gewend.
Moeten er individuele garanties aan Frankrijk worden gevraagd voorafgaand aan de overdracht?
6. Eisers betogen dat de zorg- en opvangvoorzieningen in Frankijk – zonder het verkrijgen van aanvullende garanties - voor hen niet gewaarborgd zullen zijn. Zij doen daarom een beroep op het arrest Tarakhel. [18]
6.1.
In het Tarakhel-arrest heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), overwogen dat de verzoekende lidstaat voor bijzonder kwetsbare personen voorafgaand aan de overdracht aanvullende garanties moet vragen aan de ontvangende lidstaat, indien de vreemdeling aantoont dat hij zonder die garanties geen toereikende zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 3 december 2015 [19] volgt dat het Tarakhel-arrest ook van toepassing kan zijn op andere bijzonder kwetsbare personen indien aannemelijk is gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden, waarbij het geslacht, de leeftijd en de gezondheidstoestand van de vreemdelingen ook van belang kunnen zijn. Voorts ligt de bewijslast dat er sprake is van de betreffende bijzondere kwetsbaarheid bij de vreemdeling. [20]
6.2.
De staatssecretaris heeft zich – naar het oordeel van de rechtbank – terecht op het standpunt gesteld dat het aan eisers is om aannemelijk te maken dat zij een bijzondere opvangbehoefte hebben en dat Frankrijk die bijzondere opvangbehoefte mogelijk niet kan garanderen. Eisers hebben niet met documenten aannemelijk gemaakt dat zij behoren tot een potentieel bijzondere kwetsbare groep of dat eisers individueel bijzonder kwetsbaar zijn. Het feit dat eisers een gezin met minderjarige kinderen vormen betekent niet automatisch dat zij zijn aan te merken als bijzonder kwetsbaar. Hoewel de ervaringen van eisers omtrent de uitgebroken brand en de opvangvoorzieningen in Frankrijk erg vervelend zijn, maken die verklaringen alleen niet dat er aanvullende of individuele garanties moeten worden gegeven. Hierbij acht de rechtbank ook van belang dat eisers niet over de opvangomstandigheden hebben geklaagd bij de Franse autoriteiten. Eisers voeren aan dat zij door de brand in de opvanglocatie in Frankrijk last hebben van nachtmerries. Dit is door eisers echter niet onderbouwd met documenten over hun (psychische) gesteldheid. Daarnaast is door eisers niet aannemelijk gemaakt dat zij zonder aanvullende garanties in Frankijk geen zorg- en opvangvoorzieningen zullen ontvangen. De autoriteiten van Frankrijk hebben met het claimakkoord gegarandeerd de verzoeken van eisers om internationale bescherming in behandeling te nemen met inachtneming van het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de verscheidene Europese richtlijnen. De Opvangrichtlijn, Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn zijn van toepassing op de asielprocedure in Frankijk. Indien er sprake is bijzondere medische behoeften of behandeling kan Frankijk hierover met toestemming van eisers worden geïnformeerd op grond van artikel 31 en 32 van de Dublinverordening. Concluderend zijn eisers niet aan te merken als bijzonder kwetsbaar zoals uiteengezet in het Tarakhel-arrest. De staatssecretaris heeft daarom terecht overwogen dat er geen redenen zijn om voor eisers individuele garanties aan Frankrijk te vragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de staatssecretaris de belangen van de minderjarige kinderen voldoende betrokken in de besluitvorming?
7. Eisers betogen dat de belangen van de twee minderjarige kinderen onvoldoende zijn betrokken in de besluitvorming. De staatssecretaris heeft geen rekening gehouden met het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige kinderen van eisers. Hiertoe voeren zij het volgende aan. De staatssecretaris is pas in het bestreden besluit voor het eerst ingegaan op de belangen van de minderjarige kinderen. Vervolgens is in het bestreden besluit alleen verwezen naar de verantwoordelijkheid van Frankijk. Ook stelt de staatssecretaris zich onterecht op het standpunt dat er geen omstandigheden aanwezig zijn waaruit blijkt dat de overdracht nadelige gevolgen zal hebben voor de minderjarige kinderen van eisers. Het is in het belang van de minderjarige kinderen dat zij gebruik kunnen maken van zorg- en opvangvoorzieningen. Het oudste kind van eisers was in Frankijk aanwezig toen er brand uitbrak in het onveilige pand waarbij mensen om het leven zijn gekomen. De staatssecretaris had hun belangen nader moeten onderzoeken en betrekken bij de besluitvorming.
7.1.
De staatssecretaris heeft – naar het oordeel van de rechtbank – de belangen van de minderjarige kinderen voldoende bij de besluitvorming betrokken. In het geval van eisers heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat het in het belang van de kinderen is dat zij bij eisers blijven. Frankrijk is daarmee ook verantwoordelijk om de belangen van de minderjarige kinderen van eisers te waarborgen. [21] Daarnaast zijn er geen omstandigheden waaruit blijkt dat een overdracht naar Frankijk nadelige gevolgen heeft gelet op de specifieke waarborgen van artikel 6, derde lid van de Dublinverordening. Zoals eerder in deze uitspraak geoordeeld is niet aannemelijk gemaakt dat eisers in Frankrijk geen beroep kunnen doen op de zorg- en opvangvoorzieningen. De enkele stelling van eisers dat geen rekening is gehouden met het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige kinderen, is geen reden voor het oordeel dat de belangen van de kinderen worden geschonden bij overdracht nu deze stelling door eisers niet is onderbouwd met stukken. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de staatssecretaris aanleiding moeten zien om toepassing te geven aan artikel 17 Dublinverordening?
8. Eisers betogen dat het aan de staatssecretaris is om gelet op de hierboven genoemde omstandigheden de asielaanvragen van eisers op grond van artikel 17, eerste lid, Dublinverordening vanwege bijzondere individuele omstandigheden onverplicht aan zich te trekken.
8.1.
Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt de staatssecretaris terughoudend gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, als Nederland daar op grond van in de verordening neergelegde criteria niet toe is verplicht. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die de staatssecretaris heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van de staatssecretaris terughoudend. Uitgaande van de terughoudende toetsing is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat in dit geval geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht aan Frankijk vanwege onevenredige hardheid. De door eisers aangevoerde omstandigheden hebben betrekking op de vraag of er concrete aanwijzingen zijn dat Frankijk zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Nu daar – gelet op de vorige rechtsoverwegingen in deze uitspraak – geen aanwijzingen voor zijn, heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat deze omstandigheden niet zijn aan te merken als bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan de staatssecretaris de asielaanvragen van eisers aan zich had moeten trekken. Ook het feit dat er sprake is van een gezin met minderjarige kinderen heeft de staatssecretaris niet ten onrechte niet aangemerkt als zijnde geen bijzondere omstandigheid. De belangen van de minderjarige kinderen zijn immers in het bestreden besluit betrokken. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. De staatssecretaris heeft de aanvragen terecht buiten behandeling gesteld.
De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom geen vergoeding van de door hen gemaakte proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening EU Nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Zie bijvoorbeeld ABRvS van 19 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:600.
4.Vergelijk ABRvS van 18 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2015:891. Zie ook rechtbank Den Haag zittingsplaats Middelburg van 14 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:13704.
5.ABRvS van 29 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1395. Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 6 november 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:11372.
6.AIDA Country Report: France 2021 Update, april 2022.
7.Elsevier 7 november 2019, ‘Frankrijk scherpt asielbeleid fors aan: idee voor Nederland?’ en Wynia’s Week van 3 september 2022, ‘Heel gewoon in Frankrijk: Asielzoekers op straat’.
8.Hof van Justitie 21 december 2011, N.S. e.a., ECLI:EU:C:2011:865 (arrest N.S.), punten 80 en 104.
9.Artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
10.EHRM 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609, overweging 263, en het arrest Jawo, punten 91-93.
11.Arrest N.S., punt 82.
12.ABRvS van 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:816.
13.ABRvS van 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1256.
14.ABRvS van 9 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:715.
15.AIDA Country Report: France 2021 Update, april 2022.
16.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 6 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:5186.
17.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht van 15 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3159.
18.Arrest van het EHRM van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
19.ABRvS van 3 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3806.
20.ABRvS van 23 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:223.
21.Hetgeen ook volgt uit artikel 6, derde lid, Dublinverordening.