ECLI:NL:RBDHA:2023:5286

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
NL23.4624
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Duitsland voor behandeling van asielverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 april 2023 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit, in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De eiser had op 9 juli 2022 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming ingediend, en op 14 maart 2023 was hij aan de Duitse autoriteiten overgedragen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zich op 13 juli 2022 in het aanmeldcentrum Ter Apel heeft gemeld en daar een loopbrief heeft ontvangen. De eiser betoogde dat deze loopbrief als een proces-verbaal moest worden beschouwd, waardoor zijn asielverzoek eerder zou zijn ingediend dan de formele indiening op 5 september 2022. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de loopbrief geen wettelijke grondslag heeft en slechts een administratieve registratie is, en dat de formele indiening van het asielverzoek op 5 september 2022 heeft plaatsgevonden.

De rechtbank concludeert dat het terugnameverzoek van de staatssecretaris tijdig is ingediend, binnen de termijn van twee maanden na de formele indiening van het asielverzoek. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.4624

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F.W. Verbaas),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Beket).

Procesverloop

Bij besluit van 9 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Bondsrepubliek Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
De voorzieningenrechter heeft op 13 maart 2023 het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen (NL23.4625).
Op 14 maart 2023 is eiser aan de Duitse autoriteiten overgedragen.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Chaker. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft de Syrische nationaliteit. Zijn asielaanvraag is niet in behandeling genomen omdat volgens verweerder Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Uit Eurodac is namelijk gebleken dat eiser op 9 juli 2022 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Op 31 oktober 2022 zijn de Duitse autoriteiten akkoord gegaan met het verzoek van 27 oktober 2022 om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Op 14 maart 2023 heeft de feitelijke overdracht van eiser aan de Duitse autoriteiten plaatsgevonden. Eiser is op onbekende datum weer teruggekeerd naar Nederland.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser vindt dat de loopbrief, die hij heeft ontvangen toen hij zich meldde bij het aanmeldcentrum Ter Apel, valt aan te merken als een proces-verbaal in de zin van artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening. Daarbij verwijst eiser naar het arrest Mengesteab. [1] Hieruit volgt volgens eiser dat de indiening van zijn asielverzoek heeft plaatsgevonden op de datum van dagtekening van de loopbrief, te weten op 13 juli 2022. Dit betekent dat de periode van twee maanden waarbinnen verweerder de claim bij de Duitse autoriteiten kon indienen, is gaan lopen op 13 juli 2022 en afliep op 14 september 2022. Het claimverzoek van verweerder van 27 oktober 2022 is dan ook niet zo spoedig mogelijk ingediend. Ook het afnemen van vingerafdrukken is niet onverwijld gedaan, wat in strijd is met artikel 9 van de Eurodac-Verordening. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt nog verwezen naar twee uitspraken van deze rechtbank. [2]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De rechtbank stelt vast dat eiser zich op 13 juli 2022 in het aanmeldcentrum Ter Apel heeft gemeld en daar een loopbrief heeft ontvangen. Op deze loopbrief staat het volgende vermeld: dat het om een eerste aanvraag gaat, de datum/tijd van aankomst, het geslacht, een logenummer, naam/geboortedatum/nationaliteit, een foto van eiser en de datum waarop hij een afspraak heeft bij de vreemdelingenpolitie. Op 5 september 2022 is eiser in de gelegenheid gesteld een asielaanvraag in te dienen, waarbij hij een zogenaamd M35-H formulier heeft ondertekend en vingerafdrukken bij hem zijn afgenomen. Op die datum heeft de Eurodac bevraging plaatsgevonden.
4. Uit diverse uitspraken van de hoogste bestuursrechter [3] volgt dat op grond van artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening moet worden uitgegaan van de formele indiening van een verzoek om internationale bescherming door middel van het “daartoe geëigende formulier” als de handeling die de in de Dublinverordening opgenomen termijn van twee maanden doet aanvangen. Verweerder heeft dan ook terecht de formele indiening van het asielverzoek van 5 september 2022, de datum waarop eiser het M35-H formulier heeft ondertekend, als uitgangspunt genomen om te beoordelen of het terugnameverzoek tijdig is ingediend.
5. Dat volgens eiser niet van deze jurisprudentie kan worden uitgegaan, gelet op hetgeen is overwogen in het arrest Mengesteab, wordt niet gevolgd. Daartoe is redengevend dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de loopbrief kan worden aangemerkt als een “door de autoriteiten opgesteld proces-verbaal dat door de bevoegde autoriteiten is ontvangen”, zoals het geval was in het arrest Mengesteab. De loopbrief zoals eiser die heeft ontvangen, heeft geen wettelijke grondslag en is (slechts) een administratieve registratie van eiser bij het aanmeldcentrum Ter Apel. Zoals verweerder ter zitting nader heeft toegelicht worden de gegevens zoals vermeld op de loopbrief opgeslagen in het Smartflow systeem, waarvoor alleen de medewerkers van de bewonerslogistiek van Ter Apel geautoriseerd zijn om dit te raadplegen. Gelet hierop kan de loopbrief dan ook niet worden aangemerkt als formele indiening van een verzoek om internationale bescherming.
6. De uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 10 maart 2021 waar eiser naar heeft verwezen, wordt dan ook niet gevolgd. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van 27 november 2020 van zittingsplaats Middelburg maakt het oordeel van de rechtbank niet anders, nu in die zaak tegelijk met de loopbrief ook een kennisgevingsformulier M35-O door de vreemdeling was overhandigd, en daarmee sprake was van een formele indiening van zijn asielverzoek.
7. Uit de hiervoor vermelde uitspraken van de hoogste bestuursrechter kan ook worden afgeleid dat het tijdsverloop van 54 dagen tussen de aanmelding in Ter Apel en de formele indiening van het asielverzoek niet zodanig lang is, dat daarmee afbreuk wordt gedaan aan het uitgangspunt van de Dublinverordening, dat zo snel mogelijk moet worden vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. Hierbij heeft verweerder mogen betrekken dat sprake was van een verhoogde instroom van asielverzoeken en een capaciteitsprobleem bij de verwerking daarvan.
8. De rechtbank is van oordeel dat het terugnameverzoek binnen de genoemde termijn van twee maanden, gerekend vanaf de formele indiening van het asielverzoek (5 september 2022) en dus tijdig is gedaan. Nu op diezelfde dag ook de vingerafdrukken van eiser zijn afgenomen, is ook aan het bepaalde van artikel 9 van de Eurodac-Verordening voldaan.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 26 juli 2017, ECLI:EU:C:2017: 587.
2.Zie de uitspraak van 27 november 2020, zittingsplaats Middelburg, ECLI:NL:RBDHA:2020:12513 en de uitspraak van 10 maart 2021, zittingsplaats Utrecht, ECLI:NL:RBDHA:2021:15542.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:130 (bevestiging van ECLI:NL:RBDHA:2022:14985), van 16 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:446, van 24 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1833 en van 6 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:3895.