ECLI:NL:RBDHA:2023:533

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
NL22.24122
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een asielaanvraag en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 19 januari 2023, met zaaknummer NL22.24122, werd de rechtmatigheid van een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser voerde aan dat hij niet in Italië kon worden overgedragen vanwege medische redenen en de situatie van zijn broer, die plotseling in het ziekenhuis was opgenomen. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris het verzoek om uitstel voor het indienen van een zienswijze niet tijdig had behandeld, wat leidde tot een schending van de zorgvuldigheidsnormen. Ondanks deze schending, oordeelde de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand konden blijven, omdat eiser niet in zijn belangen was geschaad. De rechtbank bevestigde dat Italië zijn verantwoordelijkheden onder de Dublinverordening blijft nakomen en dat er geen structurele tekortkomingen zijn die de overdracht aan Italië zouden belemmeren. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24122

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

gemachtigde: mr. F. Saglik.

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op zitting van 12 januari 2023 gevoegd behandeld, tezamen met de zaak NL22.24118, op 12 januari 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank de zaken weer gesplitst, zodanig dat zaak NL22.24118 is afgesplitst. In die zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
Het standpunt van eiser
2. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte geen uitstel heeft verleend voor het indienen van een zienswijze. Pas uit het bestreden besluit heeft eiser geleerd dat zijn verzoek van 10 november 2022 om uitstel voor het indienen van de zienswijze niet is verleend omdat er gelet op artikel 2.12 van de Vreemdelingencirculaire geen medische verklaring was overgelegd. Verder is eiser gebleken dat verweerder het verleende uitstel niet heeft verleend omdat dat uitstel was gevraagd in verband met de medische situatie van eisers broer, wat geen belemmering voor eiser behoefde te zijn om in zijn eigen zaak wel een zienswijze in te dienen. Ten slotte heeft verweerder overwogen dat hoewel het uitstel niet is verleend de gevraagde twee weken wel zijn verstreken zonder dat er alsnog een zienswijze is ingediend.
Eiser wijst er allereerst op dat verweerder ten onrechte stelt dat inmiddels twee weken zijn verstreken zonder dat een zienswijze is ingediend. Naar de mening van eiser heeft verweerder op de laatste dag van de twee weken het bestreden besluit bekendgemaakt.
Verweerder doet het naar de mening van eiser voorkomen dat verweerder bewust toch de gevraagde termijn van twee weken heeft verleend. Het is eisers gemachtigde echter gebleken - toen zij telefonisch navraag deed - dat verweerder het verzoek om uitstel niet eerder dan op de dag waarop het besluit is genomen onder ogen heeft gekregen. Op het vervolgens gedane verzoek om een nader uitstel te verlenen werd afwijzend gereageerd.
Eiser heeft verklaard niet in de gelegenheid te zijn geweest om een zienswijze in te dienen omdat hij zijn broer begeleidt bij al zijn afspraken met artsen. Vanwege de plotselinge opname van zijn broer was er geen tijd. Daarnaast heeft eiser zelf ook medische klachten. Hij heeft in dat verband gewezen op zijn afspraken in verband met zijn klachten aan zijn linkeroor.
Eiser heeft tevens aangevoerd dat verweerder er ten onrechte vanuit is gegaan dat hij het grondgebied van Italië op 22 februari 2022 illegaal is ingereisd. Eiser heeft verklaard - zie aanmeldgehoor Dublin, p. 6 - dat hij gered is uit zee, en vervolgens aan land is gebracht. Het gaat aldus niet om een illegale inreis. Daarnaast werd eiser gedwongen zijn vingerafdrukken te laten afnemen. Dit ging bij degenen die hem vooraf gingen, gepaard met geweld, waardoor eiser zich gedwongen voelde om zijn vingerafdrukken ook te laten afnemen (‘Er zijn een aantal mannen beledigd en geslagen’, gehoor, p. 7).
De hiervoorgenoemde medische klachten van eiser en zijn broer heeft eiser ook aangevoerd in het kader van het standpunt dat verweerder de verantwoordelijkheid voor de behandeling van zijn asielverzoek aan zich zou moeten trekken.
Eiser stelt dat hij in geval van overdracht aan Italië niet langer de medische behandeling kan ondergaan die hij hier in Nederland thans ondergaat. Ook stelt hij dat hij zijn broer niet adequaat zal kunnen ondersteunen en begeleiden bij diens medische behandeling, waarbij hij tevens stelt te vrezen dat zijn broer in Italië überhaupt geen adequate medische behandeling zal kunnen ondergaan.
Voorts stelt eiser dat zijn aanwezigheid hier te lande is vereist in verband met de aangifte die hij heeft gedaan voor mishandeling, die plaatsvond in het AZC waar hij verblijft. De aangifte is weliswaar geseponeerd vanwege gebrek aan bewijs maar er zijn getuigen van de mishandeling en deze zijn door de politie niet gehoord. Eiser is daarom van plan via artikel 12 Wetboek van Strafvordering (Sv) te trachten alsnog vervolging van zijn belager te bereiken.
Samenvattend stelt eiser op grond van het voorgaande dat verweerder redelijkerwijs niet tot overdracht aan Italië kan beslissen en op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de verantwoordelijkheid aan zich moet trekken. Hij vreest dat hij in Italië een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Dit tevens vanwege en in samenhang met het feit dat in Italië sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure.
De beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank stelt voorop dat de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen een essentieel onderdeel is van de besluitvormingsprocedure. Dit volgt ook uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) (vgl. ECLI:NL:RVS:2002:AH9079 en ECLI:NL:RVS:2007:BB1457). Er is wel een termijn verbonden aan de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Bij een voornemen om de aanvraag niet in behandeling te nemen is die termijn twee weken (op grond van artikel 3.109c, achtste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000). Eiser kan om uitstel vragen voor het indienen van een zienswijze. In paragraaf C1/2.12 van de Vc staat het beleid van verweerder voor het verlenen van uitstel voor het indienen van de zienswijze.
Uit voornoemd beleid blijkt dat verweerder onder andere uitstel verleent voor het indienen van de zienswijze bij plotselinge ziekte van de vreemdeling tot vijf werkdagen na zijn herstel als de ziekte door het verstrekken van een medische verklaring is aangetoond.
3.1
Gemachtigde van eiser heeft bij schrijven van 10 november 2022 verzocht om twee weken uitstel voor het indienen van de zienswijze. Gemachtigde van eiser heeft daar bij aangegeven dat de broer van eiser onlangs en plotseling (per ambulance) in het ziekenhuis is opgenomen met hartklachten en dat gemachtigde in afwachting was van de medische informatie.
3.2
Verweerder heeft hierop niet gereageerd, maar in plaats daarvan op 24 november 2022 een besluit genomen op de asielaanvraag van eiser. In dat besluit heeft verweerder opgenomen:
“De gemachtigde van betrokkene heeft op 10 november 2022 verzocht om uitstel voor het indienen van de zienswijze omdat de broer van betrokkene onlangs per ambulance zou zijn opgenomen met hartklachten. Hierbij stelt de gemachtigde van betrokkene dat zijn broer momenteel (nog) niet goed kan reizen. Indien uitstel wordt verleend, zou de gemachtigde van betrokkene kunnen nagaan wat er precies aan de hand is en kan zij betrokkene later
alsnog uitnodigen.
Op grond van artikel 2.12 van de Vreemdelingencirculaire wordt voor het indienen van de zienswijze bij plotselinge ziekte van de vreemdeling slechts uitstel verleend indien de ziekte door het verstrekken van een medische verklaring is aangetoond.
Hierbij wordt overwogen dat het in casu niet gaat om plotselinge ziekte bij betrokkene, maar om plotselinge ziekte van zijn broer. Om die reden wordt geen uitstel verleend zoals bedoeld in artikel 2.12 van de Vreemdelingencirculaire. Daarbij wordt tevens opgemerkt dat de gestelde ziekte van zijn broer niet maakt dat er geen zienswijze kan worden ingediend
voor betrokkene. Verder wordt overwogen dat de termijn van twee weken inmiddels is verstreken en vooralsnog geen zienswijze is ingediend.
Inzake de stelling van de gemachtigde van betrokkene dat de broer van betrokkene momenteel (nog) niet goed kan reizen, wordt overwogen dat het een tijdelijke belemmering betreft indien de broer van betrokkene niet kan reizen en dat hetgeen niet maakt dat de verantwoordelijkheid van de lidstaat niet kan worden vastgesteld.”
3.3
Ten aanzien van het verwijt dat aan verweerder is gemaakt dat hij pas in het bestreden besluit uitsluitsel heeft gegeven op het verzoek om uitstel voor het indienen van de zienswijze merkt de rechtbank eerst het volgende op.
De rechtbank stelt vast dat het uitstelverzoek de dag voor het einde van de zienswijze-termijn, genoemd in het voornemen van 28 oktober 2022, is ingediend. Het is de rechtbank uit het dossier niet gebleken wanneer het voorval met eisers broer zich heeft voorgedaan. Uit het uitstelverzoek van 10 november 2022 blijkt slechts dat het voorval met de broer “onlangs” heeft plaatsgevonden. Uit de medische stukken in het dossier van eisers broer valt niet af te leiden of en wanneer die broer per ambulance naar het ziekenhuis is vervoerd. Daarmee is niet duidelijk geworden of en zo ja hoeveel tijd eiser voor en na het voorval de heeft gehad om de zienswijze nog in te dienen. Wat daar verder ook van zij, eiser is een termijn van veertien dagen gegund en had aldus het recht om die zienswijze nog op de laatste dag in te dienen.
De rechtbank is vervolgens van oordeel dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door niet voorafgaand aan het bestreden besluit op het uitstelverzoek te reageren. Pas bij het uitbrengen van de beschikking heeft verweerder het verzoek om uitstel afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank mag van een zorgvuldig optredende verweerder worden verwacht dat hij alerter reageert op een uitstelverzoek. In dit geval heeft verweerder daartoe alle gelegenheid gehad nu hij niet meteen na ommekomst van de zienswijze-termijn zijn besluit heeft bekendgemaakt maar daarmee ongeveer twee weken heeft gewacht. Binnen die termijn had verweerder kunnen beslissen op het uitstelverzoek en vervolgens eiser nog een korte termijn kunnen gunnen om alsnog de zienswijze in te dienen. De stelling dat inmiddels de gevraagde termijn van twee weken is verstreken en de zienswijze nog niet is ingediend, kan naar het oordeel van de rechtbank eiser niet worden tegengeworpen omdat verweerder hem al die tijd in het ongewisse heeft gelaten over de beslissing op dat verzoek.
3.4
De rechtbank ziet in dit zorgvuldigheidsgebrek aanleiding om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen vanwege de schending van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat het bestreden besluit wordt vernietigd, staat de rechtbank voor de vraag of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.
De rechtbank is van oordeel dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten, omdat eiser, ondanks het verlies van een instantie, niet in zijn belangen is geschaad. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser namelijk aangegeven dat in beroep alles naar voren is gebracht wat eiser naar voren had willen brengen in deze procedure. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat wat eiser heeft aangevoerd niet maakt dat het bestreden besluit onjuist is. De rechtbank licht dat hieronder verder toe.
4. Met de aanvaarding van het verzoek tot overname, heeft Italië zijn verantwoordelijkheid erkend voor eisers asielaanvraag. Dit betekent in beginsel dat niet Nederland, maar Italië verantwoordelijk is voor de beoordeling van eisers asielaanvraag.
4.1
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft recent in meerdere uitspraken geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Italië (nog steeds) van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan (zie onder meer de Afdelingsuitspraken van 19 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:881), 10 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:49), 24 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1788) en 26 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2497). Eiser heeft niet toegelicht of onderbouwd dat Italië zich niet aan de internationale richtlijnen heeft gehouden of zal houden. De stelling van eiser dat hij onder dwang zijn vingerafdrukken heeft moeten afstaan in Italië, leidt niet tot het oordeel dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Op grond van artikel 14 van de Eurodac-verordening zijn lidstaten namelijk verplicht illegale vreemdelingen die op het grondgebied van de lidstaten binnenkomen, te registreren. Dit heeft Italië bij eiser gedaan door onder meer zijn vingerafdrukken te nemen. Dat het niet eisers bedoeling was om in Italië een verzoek om internationale bescherming in te dienen, doet er niet aan af dat Italië hem wel diende te registreren vanwege het binnenkomen van de Europese Unie. Zoals verweerder terecht opmerkt zijn de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn ook van toepassing op de asielprocedure in Italië. Ook de stelling van eiser dat hij bij terugkeer geen opvang en medische zorg zal krijgen zijn hiervoor onvoldoende. Eiser heeft niet met zijn persoonlijke ervaringen aannemelijk gemaakt dat hij geen toegang zal krijgen tot de opvang of tot de asielprocedure. Eiser heeft immers zelf geen asiel aangevraagd in Italië. Eiser dient zich bij voorkomende problemen te wenden tot de daartoe geëigende instanties, dan wel bij de hogere autoriteiten. Het is de rechtbank niet gebleken dat voor eiser die mogelijkheid niet bestaat of dat klagen zinloos is.
4.2
Met betrekking tot de ‘circulair letter’ van 5 december 2022 overweegt de rechtbank dat de informatie in dit bericht niet tot een ander oordeel leidt met betrekking tot de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De “circulair letter” heeft naar zijn inhoud betrekking op de overdachten van vreemdelingen aan Italië en meer concreet op de opschorting van overdrachten van vreemdelingen aan Italië. Uit de “circulair letter” volgt dat er sprake is van een tijdelijke opschorting. Het bestreden besluit daarentegen ziet niet op de overdrachten maar op de bepaling van Italië als voor de behandeling van asielverzoeken verantwoordelijke lidstaat.
Uit de “circulair letter” valt naar het oordeel van de rechtbank niet op te maken dat Italië zich niet meer gebonden acht aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Dublinverordening. Voor zover uit de “circulair letter” kan worden geconcludeerd dat Italië niet in staat is opvang te verlenen aan vreemdelingen volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de tekst van de “circulair letter” niet dat dat thans een structureel karakter heeft. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er thans sprake is van een tijdelijke overdrachtsbeletsel.
De rechtbank heeft op dit moment geen aanleiding om de aanname van eiser te volgen, inhoudende dat het onwaarschijnlijk is dat Italië na31 januari 2023 in staat zal zijn om weer opvang te bieden aan vreemdelingen die worden overgedragen. De aanname is niet nader onderbouwd door objectieve gegevens.
Dit leidt de rechtbank er toe dat verweerder nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan jegens Italië en het bestreden besluit niet onrechtmatig is.
De rechtbank betrekt daarbij de overweging dat als het tijdelijke overdrachtsbeletsel op 1 februari 2023 zou worden opgeheven de overdracht van eiser alsnog binnen de door de Dublinverordening gestelde termijn zou kunnen plaatsvinden. De rechtbank overweegt voorts dat als eiser uiteindelijk niet kan worden overgedragen binnen de in de Dublinverordening bepaalde termijn, deze verordening daar dan van rechtswege consequenties aan verbindt.
5. De rechtbank is verder van oordeel dat eisers gestelde medische kwetsbaarheid evenmin ertoe leidt dat verweerder moet afzien van de overdracht van eiser aan Italië. Eiser heeft weliswaar aannemelijk gemaakt dat hij gezondheidsklachten heeft, maar uit de door hem overgelegde stukken blijkt niet dat hij momenteel onder specialistische medische behandeling staat, en dat Nederland het meest geschikte land is om eiser te behandelen. Uit vaste rechtspraak (zie onder meer de Afdelingsuitspraken van 8 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:986 en ECLI:NL:RVS:2020:987) 25 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:464) en 4 mei 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1324) van de Afdeling volgt bovendien dat ook in het geval van een beroep door bijzonder kwetsbare personen na overdracht op noodzakelijke passende medische zorg, ten aanzien van Italië uit mag worden gegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder hoeft daarom geen individuele garanties te vragen aan de Italiaanse autoriteiten. Bij eventuele problemen kan eiser zich wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten in Italië. Niet is gebleken dat zij eiser niet kunnen of willen helpen dan wel dat het klagen bij de (hogere) autoriteiten bij voorbaat zinloos is.
6. Eiser heeft er nog op gewezen dat zijn aangifte van mishandeling weliswaar op dit moment is geseponeerd maar dat overwogen wordt om op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering het Hof te verzoeken het Openbaar Ministerie op te dragen alsnog tot vervolging over te gaan. Eiser meent dat hij dan beschikbaar dient te zijn voor die procedure.
Ter zitting is gebleken dat voorafgaand aan de procedure bij het Hof eerst nog een bezwaarprocedure moet worden gevolgd. Ter zitting is verklaard dat dat bezwaarschrift inmiddels is ingediend. Onbekend is hoe lang deze bezwaarprocedure gaat duren en wat de uitkomst daarvan zal zijn. Onduidelijk is ook wanneer uiteindelijk de procedure bij het Hof kan worden gestart en of die ook daadwerkelijk zal worden opgestart. Dat betreft nog een onzekere toekomstige aangelegenheid. Daarbij komt nog, zoals verweerder ter zitting verklaarde, dat voor deelname aan die procedure het niet zondermeer noodzakelijk hoeft te zijn dat eiser in Nederland is. Met de moderne communicatiemiddelen zou eiser ook als hij zich elders bevindt kunnen deelnemen aan de procedure. De rechtbank is om voornoemde redenen er niet van overtuigd dat verweerder gehouden zou zijn op basis van deze aangelegenheid de verantwoordelijkheid voor eisers asielverzoek aan zich zou moeten trekken.
7. Duidelijk is dat eiser de voorkeur geeft aan de afhandeling van zijn asielverzoek in Nederland. Dat is geen reden om het systeem van de Dublinverordening terzijde te stellen. Eiser heeft geen zodanige bijzondere, individuele omstandigheden aangevoerd dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft daarom geen gebruik hoeven maken van zijn bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening.
Het oordeel van de rechtbank
8. Het beroep is gelet op hetgeen is geoordeeld in rechtsoverwegingen 3.1 tot en met 3.4 gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad door de onzorgvuldige handelwijze van verweerder ten aanzien van de zienswijze.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, rechter, in aanwezigheid van
H.B. Slot - Akkerman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.